Het Jansenisme
Jansenius en de abt van St. Cyran
Cornelius Jansenius werd in 1585 te Acquoy bij Leerdam geboren uit arme ouders. Hij studeerde humanoria
te Utrecht, waar een deel van zijn leermeesters protestanten waren, en filosofie bij de Jezuïeten te leuven.
Hij vroeg om lid van de Jezuïetenorde te mogen worden, maar werd voorlopig om gezondheidsredenen afgewezen.
Hierna schijnt hij enige tijd te Leuven in het Paus Adriaan college theologie te hebben gestudeerd onder
Jacobus Jansonius, een leerling van Bajus, op wiens leer het Jansenisme gedeeltelijk gebasseerd is. Hierna
ging hij naar Parijs, waar hij vriendschap sloot met Jean du Vergier de Hauranne (geboren in 1581 te Bayonne),
priester en later (1620) commenditair abt van St. Cyran. Van 1612 tot 1616 bestudeerden ze samen te Bayonne
vooral de werken van Sint-Augustinus. In 1617 werd hij president van het pas te Leuven voor het Haarlemse
gedeelte van de Hollandse missie opgerichte college Pulcheria en later professor in de H. Schrift aan de
universiteit. Volgens zijn verklaring ging tijdens dit tweede verblijf in Leuven hem 'het licht over
Augustinus op'. Sinds 1619 voerde hij een ijverige correspondentie met St. Cyran over hun hervormingsplannen.
Twee keer werd Jansenius door de univesiteit naar de Spaanse koning afgevaardigd, vooral om haar rechten
tegenover de Jezuïeten te verdedigen. In 1630 publiceerde hij twee werken tegen de Calvinistische
predikanten, met name Voetius, die het zojuist veroverde 's-Hertogenbosch trachtten te protestantiseren.
In 1635 schreef hij een heftige satiere op de oorlogspolitiek van de Franse koningen door de eeuwen heen.
Kort daarop werd hij bisschop van Yperen. Hij stierf aan de pest in 1638. Jansenius was een sterke geest,
een geleerde en scherpzinnig theoloog, meer denker dan mysticus. Bij zijn dood had Jansenius zijn
Augustinus seu doctrina s. Augustini de humanae naturae sanitate, aegritude, medicina, adversus Pelagianos
et Massilienses voltooid. Hij gaf het aan vrienden om het uit te laten geven. Vlak voor zijn dood
dicteerde hij een testament, waarin hij zich bij voorbaat als gehoorzame zoon aan de kerk onderwierp.
Jansenius heeft zijn Augustinus geschreven, maar vooral de abt van St. Cyran met zijn onovertroffen
talent om zijn leerlingen aan zich te binden en van zijn geest te doordringen, heeft voor aanhangers van
Jansenius gezorgd. De abt was een diep religieuze natuur en veel ernstige en heilige mensen zagen met
eerbied en bewondering naar hem op. Hij sprak over zichzelf en over zijn grote plannen met gewichtigheid en
geheimzinnigheid, wat anderen imponeerde, terwijl het allemaal zo belangrijk niet was en nooit tot
uitvoering kwam. Ook zijn grote eruditie waas verward. In 1638 liet de kardinaal hem op verdenking van
ketterij in de kerker van Vincennes opsluiten. Hij bleef van hieruit leiding geven en het areool van
martelaarschap verhoogde nog zijn aanzien bij zijn aanhangers. Hij stierf kort na zijn vrijlating in 1642.
Hij had toen al een machtige aanhang gevormd.
Dogmatiek en moraal
Het Jansenisme wilde een hervormingsbeweging zijn met terugkeer naar de oudheid met haar strenge leer en
zeden en naar de zuivere genadeleer van Augustinus. De Jansenisten vonden de moderne kerk te menselijk
geworden en zetten zich vooral af tegen de Jezuïeten, die volgens hun de voornaamste bevorderaars waren
van rationalisaties, waarbij die te weinig nadruk legden op de totale afhankelijkheid van de mens van
Gods genade en willekeur.
De dogmatiek van het Jansenisme is vooral neergelegd in de Augustinus van Cornelius Jansenius. In
het eerste deel toont die aan dat de moderne leer van de theologen overeenkomt met een oude dwaalleer,
de Pelagianen, die de erfzonde loochent. (Pelagius was een Engelse monnik uit de vijfde eeuw. Het tweede
deel legt de genadeleer van Augustinus uit. Door de erfzonde is de menselijke natuur bedorven. Het doopsel
neemt de schuld weg, maar laat de zieke lichamelijke lusten, die ons aftrekken van God, bestaan.
Onwetendheid en verlies om tussen goed en kwaad de juiste keuze te maken zijn ook een gevolg van de
erfzonde. Alleen die handeling is goed, die gesteld wordt uit liefde voor God. Angst voor de hel is
onvoldoende motief. Het derde deel gaat over Gods genade. Als men genade ontvangt doet men uit liefde voor
God het goede. Helaas schenkt God slechts aan enkelen genade en laat hij de meesten in verdoemenis. De
mens staat geheel machteloos of hij wel dan niet bij de geredden hoort.
Het boek van Jansenius heeft iets groots in zijn opbouw en ijzeren konsekwenties, maar het is hopeloos
pessimistisch en fatalistisch. Jansenius had een grote kennis van Augustinus' werken, maar legt de nadruk
op die plaatsen, waarin Augustinus de vrijheid van de wil lijkt te loochenen en gaat bijvoorbeeld
voorbij aan Augustinus' verheerlijking van Gods liefde. Dit geeft de strekking van de Augustinus van
Jansenius een afwijkende betekenis als Augustinus' oorspronkelijke werken. Bovendien gaat de kerk ervan
uit dat wat Augustinus schreef niet voor altijd de eeuwige waarheid hoeft te zijn. Onder leiding van de
H. Geest is er een constante vernieuwing binnen de kerk. Ook hieraan ging Jansenius voorbij.
De moraal is vooral uitgewerkt door de abt van St. Cyran. Zij is streng. De H. Communie mag men niet dan
in grote zuiverheid en na een zeer waardige voorbereiding ontvangen. De vergiffenis van zonde verkrijgt
men pas na een volmaakt berouw en een strenge poenitentie.
Het Jansenisme komt in hoofdpunten veel overeen met het Calvenisme, maar de Jansenisten hebben die
verwantschap altijd ontkend. Zij meenden de enige ware katholieke leer aan te hangen. Zij hechten geen
grote waarde aan de heiligen- en Mariaverering, die volgens hen aan de verdiensten van Christus tekort
doet. Ze bestrijden de verering van het H. Hart, dringen aan op het lezen van de H. Schrift en vertalen
de liturgische gebeden in de volkstaal.
Voor- en tegenstanders in de eerste decennia
Jansenius had zelf een aantal aanhangers. Hij stond in een vriendschappelijke relatie met de apostolisch
vicaris Rovenius en veschillende andere voorname geestelijken van de missie. Hij was enkele jaren
president geweest van het seminarie te Leuven voor het Hollandse deel van de missie. Maar veel meer dan
Jansenius zelf heeft de abt van St. Cyran voor de aanhangers van het Jansenisme gezorgd. De abt stond
met de voornaamsten van de paters Oratorianen in goede relatie. Maar zijn grootste kracht is gebleken in
het winnen van de familie Arnauld, waarmee hij in 1626 in aanraking kwam. De vader was een beroemde
advokaat in het Parijse parlement, die veel relaties had in hoge kringen en bekend was door zijn heftige
pleidooi voor de uitdrijving van de Jezuïeten. Zoon Antoine werd priester en was zestig jaar lang de
grootste theologische verdediger van het Jansenisme. Hij was geen schitterend schrijver, maar helder en
buitengewoon geleerd. Hij bleef steeds tot het laatst toe door allerlei spitsvondigheden zijn
theologische opvattingen verdedigen. Dochter Jaqueline werd abdis van het klooster Port-Royale en sinds
1634 had de abt van St. Cyran er een overwegende invloed. Sinds 1637 trokken ook aanzienlijke leken en
priesters zich terug, om zich te vestigen in de buurt van Port-Royale. Zonder geloften af te leggen,
leidden zij een verstorven leven, verdeeld tussen gebed, studie, onderricht en handenarbeid. Ook de
geniale Blaise Pascal (1623-1662), de grote physicus, wiskundige en godsdienstig denker, stond in
nauwe relatie met Port-Royale. De zuters van port-Royale hebben altijd onwrikbaar het Jansenisme
verdedigd. En ze hadden grote invloed, omdat de leer er ook beleefd wwerd. Haar streng en deugdzaam
leven wekte bewondering. Het bloeitijdperk van Port Royale duurde twintig tot dertig jaar. Hierna was
de eerste ijver bekoeld.
Aanvankelijk wass ook kardinaal Richelieu de abt van St. Cyran genegen en hij trachtte die voor zich te
winnen. Later veranderde dit en in 1638 liet de kardinaal de abt onder vage verdenking van ketterij
opsluiten. Pas in 1642, het jaar van zijn overlijden, kwam de abt weer vrij. Al lang voor het verschijnen
van de Augustinus van Jansenius had de abt van St. Cyran een kring gevormd en van zijn geest
doordrongen, die de verdediging van het boek op zich zou nemen. Paus Paulus V had destijds al verboden
iets over de genade te publiceren zonder verlof van de inquisitie, hoewel er sindsdien toch enige werken
zonder verlof verschenen waren. Op dit verbod beriepen zich onder andere ook de Jezuïeten om de publicatie
te verhinderen, maar tevergeefs. In juli 1640 verscheen het te Leuven, in 1641 te Parijs en in 1643 te
Rouen. Het boek was een groot succes, vooral in Frankrijk en de Nederlanden. Het boek beantwoordde aan
de Augustijnse richting te Leuven, de Sorbonne en de Franse school. Verschillende partijen waren ook uit
oppositie tegen de Jezuïeten geneigd er partij voor te trekken. Onder andere de meerderheid van de
Leuvense universiteit, aartsbisschop Jacobus Boonen van Mechelen en bisschop Trier van Gent waren vóór
Jansenius. Er waren ook machtige tegenstanders, vooral onder de Jezuïeten.
Op 1 augustus 1641 werd het boek Augustinus door de inquisitie veroordeeld en op 6 maart door
paus Urbanus VII in de bul In eminentie. Het duurde echter nog enige jaren voordat de Leuvense
universiteit, Boonen en Triest zich volkomen aan de bul onderwierpen. In Frankrijk werd onder leiding
van Antoine Arnauld de strijd aanvankelijk nog levendiger. De bul had bovendien de dwalingen niet
afzonderlijk aangegeven. Daarom stelde Nicolaas Cornet, syndicus van de Sorbonne, in 1650 vijf
stellingen op, die naar zijn mening de voornaamste dwalingen bevatten.
1 - Enige geboden van God zijn niet te volbrengen door deze te rechtvaardigen met de krachten die ze
bezitten.
2 - De gevallen natuur kan geen weerstand bieden aan de innerlijke genade.
3 - Om te verdienen en te zondigen is geen vrijheid vereist van innerlijke dwang, maar voldoende
vrijheid van uiterlijke dwang. (Dit in staat van gevallen natuur).
4 - De semi-Pelagianen waren ketters, omdat ze beweerden dat de menselijke wil weerstand kan bieden aan
de genade.
5 - Het is semi-Pelagiaans te zeggen dat Christus volstrekt voor álle mensen gestorven is.
In een brief, uitgegaan van Vincentias a Paulo en door 88 bisschoppen ondertekend, werden de vijf stellingen
in 1651 aan Paus Innocentrius X opgestuurd, die ze in 1653 als ketters veroordeelde in de bul Cum occasione.
Alleen de eerste stelling staat letterlijk in de Augustinus, de andere impliciet. Na de pauselijke
veroordeling van 1653 nog aan de stellingen vasthouden zou opstand tegen de kerk betekenen, wat de
Jansenisten niet wilden. Daarom gaven ze toe dat de stellingen ketters waren, maar ze ontkenden dat die in
de Augustinus stonden, want Jansenius gaf alleen de leer van Sint-Augustinus weer, en die is niet
ketters, en niet zijn eigen opvattingen. Verder ontkenden de Jansenisten onder leiding van Antoine Arnauld
de onfeilbaarheid van de Kerk in het vaststellen van het feit of een stelling al dan niet in een boek
staat. De Assemblée der geestelijkheid van 1654 antwoordde met de verklaring dat de vijf stellingen wél in
de Augustinus stonden, wat paus Alexander VII ook verklaarde in 1656 in zijn bul Ad sanctum.
Arnauld werd in 1656 door de Sorbonne veroordeeld en de scholen van Port Royale moesten gesloten worden.
Op 7 maart 1657 stelde de Assemblée een door alle geestelijken te aanvaarden formulier op, waarin ze
verklaren de vijf stellingen te veroordelen en dat ze wél in de Augustinus stonden. Veel Jansenisten
weigerden meteen te tekenen en de strijd in de katholieke kerk zou nog tientallen jaren voortduren.
(Bron: De Jong, J., Handboek van Kerkgeschiedenis (derde druk, 1937), 256-270)
|