Claes van der Asseldonck Wellen van der Asseldonk Jacob Matheus Jacobszn Jacob Hendrick Jacobszn

Familie van Aert van Asseldonk


Woonplaatsen: Gemert

Beroep: wever

Geboren: in 1804
Vader: Aert, zoon van Hendrick Hendricks van Asseldonk
Moeder: Joanna, dochter van Hendrick van Rooij

Overleden: in 1890

Gehuwd in 1830 met: Elisabeth, dochter van Willem de Groot

Kinderen:

- 1831: Wilhelmina
- 1833: Aart
- 1834: Catharina
- 1836: Hendrika
- 1837: Arnoldina
- 1838: Regina
- 1839: Judith
- 1842: Regina
- 1843: Regina
- 1844: Johanna
- 1847: Renier


Gegevens:

1.
Aert (of Arnoldus) werd op 6 mei 1804 in Gemert gedoopt.
(GA Gemert-Bakel, DTB dopen Gemert, register nr. 16, fol. 207)

2.
Hij trouwde op zaterdag 20 mei 1830 in Gemert met Elisabeth de Groot. Elisabeth was op 29 juni 1804 in Gemert geboren als dochter van Willem de Groot en Johanna Penninx, beiden wonende in Gemert.
(Bron: GA Gemert-Bakel, burgerlijke stand Gemert, huwelijken, aktenr. 11)

3.
Aart heeft in Gemert op verschillende plaatsen gewoond.
1831          : Haageik
1833-1834: Bijndersijnd
1836-1837: Haageik
1838-1843: Molenstraat
1844          : Bijnderseind
1847          : Kerkstraat
(Bron: GA Gemert-Bakel, burgerlijke stand, dopen en overlijden van de kinderen van Aart)

4.
Aart speelde een opvallende rol in een oproer van de Gemertse wevers in februari 1849. In enkele nummers van Brabants Heem is hiervan verslag gedaan.

5.
DE GEMERTSE WEVERSREVOLUTIE

Wat ik hier neerschrijf, dank ik aan wat Hannes van Duynhoven, de oude Van de Crommenacker en "de Communist" mij vertelden over de Gemertse Weversrevolutie. Ik heb dit toen onmiddellijk opgeschreven en het rond 1920 in het Parochieel Archief gelegd. De huidige Pastoor heeft het echter nog niet gevonden. Ik moet dus nu, in 1954 mijn geheugen raadplegen, maar daar ik de zaak meermalen vertelde, meen ik toch naar waarheid te schrijven. "De Communist", wiens naam ik kwijt ben, was zijn hele leven revolutionnair gebleven en was weinig in aanzien, wat zijn bijnaam "De Communist" wel aangeeft. Hannes van Duynhoven was rond de twintig, toen de zaak voorviel. Hij was een zeer hoogstaand mens en was in de tachtig, toen hij mij vertelde vanuit zijn hoge stoel, waar de rozenkrans over de knop hing. Van de Crommenacker was, wat jonger, maar wist nog goed, dat hij zat te weven, toen "Cavaillac" kwam aanzeggen, dat het getouw stilgelegd moest worden. Ook hij was een hoogstaand christen. Hij en zijne vrouw verhaalden mij, hoe zij drie kwartjes bezaten, toen zij trouwden, natuurlijk in de tijd der gedwongcn winkelnering. In de winkel van de fabrikant v. d. Acker kregen zij waar voor hun loon, wat bij anderen niet steeds het geval was. "Och, mijnheer", zo zeiden mij ook anderen, "er liggen hier zoveel kinderen op 't kerkhof, die van de honger gestorven zijn." Toen ik later "De Wevers" las van Gerhard Hauptmann moest ik in zijn tekening veel waars erkennen. "Jongen", zo zei de vader van de onlangs overleden Bertje van Gemert tot zijn zoon, "vroeger waren er priesters met gouden harten en houten kelken, nu hebben we priesters met houten harten en gouden kelken, maar er komt een tijd, dat er priesters zullen zijn met gouden harten en gouden kelken." Toen ik een en ander opschreef, vroeg ik aan de heer Johan Prinzen, die de nazaat was der Gemertse fabrikanten-familie Prinzen, of ik geloven kon, wat v. Duynhoven en van de Crommenacker mij vertelden, waarop hij mij antwoordde, dat dit voluit eerlijke mensen waren en dat ik hun woord ten volle geloven kon.

De Weversrevolutie dus! Eigenlijk zijn er twee geweest, maar de tweede heeft niet zo grote betekenis gehad, zodat wij deze kunnen verwaarlozen. Er werden in Gemert hongerlonen gemaakt. Bij de firma Prinzen werden iedermaal, dat een Duitse medefirmant verscheen, de stukken langer en de stuklonen kleiner. Dit werd zo erg, dat Pastoor Verhagen hier op de preekstoel over sprak en zeide, dat de mensen dit niet meer behoefden te nemen. De mensen werden wanhopig. Onder aanvoerig van Aartje van Asseldonk, die op "den Akker" woonde en de naam ontving van "Cavaillac", waarschiinlijk een verbastering van "Cavaignac", legden de wevers (het waren allen thuiswevers, sommige brachten hunne stukken met een kruiwagen naar Grave) het werk neer. Tegen de zin van "Cavaillac" werden de wevers rebels. Ze gingen drinken en gooiden de ruiten van de huizen der fabrikanten stuk. Nog in mijn kapelaanstijd waren er luiken voor en de bevolking vertelde mij, dat deze om dit feit waren aangebracht. Een der fabrikanten kreeg men in een café te pakken. Hij kwam onder de tafel terecht en men prikte hem zolang met spelden in zijn broek, tot hij beloofde hogere lonen uit te zullen keren.

Maar de overheid ging zich met het geval bemoeien. Er kwamen marechaussees. Tot voor enkele jaren zijn zij in Gemert gestationneerd gebleven, omdat Gemert een gevaarlijke gemeente was gebleken. Maar de Gemertse mensen wisten er raad mee. Zij deden juist als de Amsterdammers en drongen rond de paarden op, tot de paarden van de grond werden gelicht. Men had een hele bevolking tegen zich, want de boeren deden met de wevers mee. Daarom werd een afdeling soldaten gestuurd. De Pastoor, die er van wist, deelde dit feit 's zondags van de preekstoel mee en ried de mensen aan, om zich nu koest te houden, daar er anders ongelukken zouden komen. Toen de mensen uit de Hoogmis kwamen, stonden de soldaten op het Kerkplein bij het luihuis opgesteld. De soldaten waren bang, vooral toen die hele massa op kwam dringen. Zodra de mensen dat bemerkten, drongen zij door, tot de soldaten stijf tegen de tegenoverliggende huizen gedrongen stonden, waarmede de mensen tevreden waren.

Maar nu trachtte men maatregelen te nemen. Aartje van Asseldonk werd gevangen genomen en moest tussen twee marechaussee-paarden in te voet naar Den Bosch. Toen dit escorte bij "de Vlucht naar Egypte" (dit tafereel is nog in de zijgevel van het huis aan de Beekse Dijk aanwezig) gekomen was, stonden de vrouwen op de zijweg, die daar op de Beekse Dijk uitkomt en wel met stenen in de hand. Zij vroegen: "Vadertje, zullen we?" Maar Aartje, die zo genoemd werd, antwoordde: "Neen, kinderen, laat het maar." Hij werd dus naar Den Bosch gebracht. De Pastoor en de Burgemeester (Aarts als ik goed weet) namen dit niet en zij stuurden de brouwersknecht Snoeks te paard naar Den Bosch. Hij had twee brieven bij zich: een van de Pastoor aan de Apostolische Administrator van het voormalige Bisdom Den Bosch, Mgr. Den Dubbelden, die vóór zijne verheffing Pastoor te Gemert was geweest en wel als eerste wereldgeestelijke. (De laatste Duitse Ordepriester, pastoor Ecrevisse was er nog, toen Pastoor den Dubbelden kwam). De tweede brief was door de Burgemeester geschieven en gericht aan de Gouverneur, Mr. Borret, die op het kasteel te Gemert geboren was. Het gevolg was, dat Aartje na enkele dngen werd vrijgelaten. Dit was het einde der Weversrevolutie.
(Bron: J. Sicking, 'De Gemertse Weversrevolutie', in: Brabants heem 6 (1954) 110-112)

6.
DE DATERING VAN HET WEVERSOPROER IN GEMERT

Met belangstelling las ik het verhaal van "De Gemertse weversrevolutie" door pastoor Scking (B.H. VI 110-112) De schrijver is helemaal afgegaan op hetgeen aan Z. Eerw. verteld werd door "voluit eerlijke mensen", die men "op hun woord ten volle geloven kon." Omdat de tweede "revolutie" niet zoveel te betekenen had, zullen de verhalen voor het grootste deel wel op de eerste betrekking hebben. Wanneer is dat oproer geweest? Het is nergens te lezen in dit stukje, maar toch daaruit wel bij benadering te bepalen. Pastoor Sicking tekende die verhalen op rond 1920. Zijn zegsman Hannes van Duynhoven was "rond de 20 toen de zaak voorviel" en in de tachtig toen deze het vertelde. Het oproer moet dus tussen 1850 en 1860 hebben plaats gehad. Door Burgemeester en Pastoor werden in dit verband een paar brieven naar Den Bosch gebracht. Mr. A.J.L. Borret, aan wie Burgelneestrs brief gericht was, was van 1842 tot 1860 Gouverneur van Noord-Brabant, zodat het oproer dus vóór laatstgenoemd jaar moet zijn losgebarsten. (Noot: Nieuwe Ned. Biogr. Wdb. I, kol. 421)

De pastoor, welke in die tijd de parochie Gemert bediende Joannes Verhagen, was er van 1834 tot 1860. (Noot: L. Schutjes, Nieuwe Gesch. v. h. Bisdom III 693) Deze zou dan een brief gezonden hebben aan Mgr. H. Den Dubbelen, zijn voorganger in het Gemerts pastoraat, die sinds 1831 Apostolisch Administrator van het Bisdom was. Deze overleed in 1851, zodat het bewuste oproer op z'n laatst in 1851 moet hebben plaats gehad. (Noot: L. Schutjes, Nieuwe Gesch. v. h. Bisdom II 692-693; II 162-164) We nemen bij deze veronderstellingen aan, dat de gegeven namen juist zijn. De lonen, die omstreeks deze jaren, speciaal in de fabriek bij Van den Acker werden uitgekeerd waren gelijk aan de lonen die door de Helmondse fabrikanten werden betaald. Een zevental Helmondse fabrikanten, A. Bluyssen uit Asten, J.P.Prinsen en de Gebroeders van den Acker sloten in 1849 een overeenkomst, waarin zij onderling vaststelden welke lonen zouden worden uitgekeerd. Een gedrukte lijst met het "Tarief van Weeflonen" moest in de winkel of de fabriek worden opgehangen. Alleen met onderling goedvinden zou hierin verandering mogen gebracht worden. Vier jaren later werden deze lonen nog steeds uitbetaald. In November 1853 brak er in Helmond een weversoproer uit, doordat tengevolge van
de stijgende duurte van levensmiddelen een paar fabrieken, die niet bij deze overeenkomst waren aangesloten, een paar centen loonsverhoging hadden gegeven. (Noot: Brabants Heem I, 13)

Evenals over het oproer in Helmond, moet er toch in Gemert in het gemeentearchief een en ander over deze kwestie te vinden zijn, bijv. in de correspondentie van de Burgemeester, waarvan toch zeker copie bewaard is, in de jaarverslagen over de toestand der gemeente, die sinds 1851 moeten worden samengesteld en in de notulen van de in die tijd gehouden raadsvergaderingen. Het zou me ook niets verwonderen, als de pastoor, die er in de Hoogmis op de preekstoel over sprak, er iets van in het parochie-memoriaal heeft opgetekend. En in Den Bosch zullen de bewuste brieven als "ingekomen stukken" toch ook nog wel bewaard zijn? Nu door het bovenstaande de tijd waarover het onderzoek zich dient uit te strekken bij benadering is bepaald, lijkt het mij niet uitgesloten, dat over dcze "weversrevolutie" meer gedocumenteerd materiaal gevonden kan worden.
(Bron: Jac. heeren, 'De datering van het weversoproer in Hemert' in: Brabants Heem 7 (1955) 15-16.)

7.
DATERING VAN HET GEMERTSE "WEVERSOPROER"

In "Brabants Heem" is in het verleden enkele keren sprake geweest van een Weversoproer of Weversrevolutie te Gemert, waarbij het moeilijk bleek deze nauwkeurig te dateren.

Noot: Jac. Heeren, 'Het Restant van een Helmonds Fabrieksarchief', in: Brabants Heem 1, 12-13; J. Sicking, 'De Gemertse Weversrevolutie, Brabants Heem VI, 110-112; Jac. Heeren, 'De datering van het weversoproer in Gemert', in: Brabants Heem VII (15-16)

Jac. Heeren deed een poging om tot een enigszins benaderde datumbepaling te komen, ook al heeft hij en in z'n besprekinng van de Helmondse textielindustrie en in z'n nabeschouwing op het artikel van Pascoor Sicking het juiste jaarral terloops genoemd. Beide schrijvers hebben echter wel de weg gewezen om precies te achterhalen, wanneer de woelige gebeurtenissen hebben plaats gehad. Heeren stelt al de vraag, of o.a. de brief die de Gemertse pastoor uit die dagen, J. Verhagen, naar de toenmalige Apostolisch Vicaris Mgr. H. den Dubbelden schreef, niet als "ingekomen stuk" bewaard is gebleven in Den Bosch.

Noot: Sicking en heeren spreken telkens over Den Dubbelden als administrator van het Bossche diocees. Genoemde kerkvoogd heeft deze titel gevoerd van 1831 tot 1842, in welk laatste jaar hij benoemd werd tot titulair-bisschop van Emaus en tevens apostolisch vicaris van het bisdom. In 1849 is dus de titel van administrator niet juist meer.

Welnu, op deze vraag kan bevestigd geantwoord worden. Het bisschoppelijk archief bezit nl. een klein dossier getiteld "Over het tumult der wevers in Gemert", waarin zich een uitvoerig schrijven bevindt van Pastoor Verhagen, van 13 febr. 1849, waarin hij aan de Vicaris verslag uitbrengt van hetgeen zich te Gemert in het begin van die maand had afgespeeld. Bovendien bevat een copieboek van 1849 een afschrift van het antwoord, dat Den Dubbelden aan Verhagen deed toekomen ook nog 'n brief van de Gemertse pastoor die d.d. 6 april 1849 laat weten, hoe de zaak is afgelopen. Vooral de eerste brief is uitermate interessant wegens het omstandige verhaal, dat Verhagen - sedert 1834 pastoor te Gemert - opdist aan Vicaris Den Dubbelden, die hem van 1800 tot 1834 in het pastoraat aldaar was voorafgegaan en bijgevolg buitengewoon geïnteresseerd was bij de voorvallen in zijn parochie. Hier volgt de letterlijke tekst van deze brief.

Zeer Doorluchtigen Hoogwaardigen Heer!

Den Z. Eerw. Heer regent zal uwe ZDHw. welligt, volgens zijne verzekering, mondeling verslag hebben gedaan van al wat tot dien tijd toe, hier was voorgevallen; maar, omdat wij er maar in het oppervlakkig hebben ondervonden, zal ik UZDHw. eene volledige beschrijving van een en ander geven.

Noot: Van 1800 tot 1805 had Den Dubbelden de parochie Gemert bediend als deservitor; eerst op 18 juli 1805 kreeg hij officieel de titel van pastoor. Zijn voorganger, priester van de Duitse Orde, G. P. Ecrevisse, was op 25 nov. 1799 overleden en daarna had de Franciskaan L. Trines de parochie tot 25 mei 1800 bestuurd, ook als deservitor. Dat pastoor Ecrevisse nog in Gemert was, toen Den Dubbelden er kwam - zoals Sicking in Brabants Heem VI, 111 noteert - kan dus moeilijk juist zijn. Joh. H. Smits, regent van het Klein-Seminarie "Beekvliet" te St.-Michielsgestel, waar ook Den Dubbelden in huize "Ruwenberg" verbleef, was sedert 1832 belast met de bijzondere zorg voor de Zusters Penitenten-Recollectinen van Oirschot. Deze zusters hadden in mei 1848 een huis gevestigd in
Gemert, hetgeen vanzelf een herhaald bezoek van de regent aan het Gemertse filiaal en contact met pastoor Verhagen meebracht.

De fabrikanten van Helmond en Asten hadden eenen Lijst opgemaakt en zich gezamentlijk verbonden van den armen man in de gelegenheid te stellen van door zijnen arbeid een stuk brood voor zijn huishouden te kunnen verdienen: ten einde dien besloten zij gezamentlijk:

Noot: Deze zal geweest zijn de gedrukte lijst met het "Tarief van Weefloonen", waarover Heeren spreekt in zijn artikel "Het Restant van een Helmonds Fabrieksarchief", Brabants Heem I p. 13.

1e: verhooging van loon, wat men voor Helmond alleen gerust op tusschen de 6 en 7.000 f. kon stellen: annue et hic. (d.w.z. jaarlijks, ook hier (Gemert)).
2e: dat in het vervolg aan niemand vrijstond op zich zelven den tarief van den loon te verminderen noch de stukken langer te maken.

De lijst werd zoo onderteekent, en men bepaalde, dat Gemert, eenen grooten concurrent, ook moest toetreden, welke toetreding eene conditio sine qua non was, want, merkte men op, te Gemert staan de loonen lager als hier; zoo wij die nu zoo merkelijk verhoogen, kunnen wij onze fabrieken sluiten. 2 Invloed hebbende Persoonen kwamen dan, vergezeld van den Eerw. Kuipers, te weten den Burgemeester en v. Glabeek, met den Lijst bij Prinzen, en de andere Fabrikanten; maar den oudsten zoon van Prinzen was op reis, moest gesproken worden, kwam te huis, de 2 voormelde kwamen weder, maar er kwam niets van; middelerwijl had eenen der Fabriekanten den lijst vervalscht, of door zijne wevers laten uitgaan, dat de lijst in het belang van Helmond, maar tegen dat van Gemert was, er werd op getrakteerd, en de schreeuwers begonnen al heviger te praaten om toch met de lijst maar niet aan te nemen.

Noot: Felix Cuypers, sinds 1846 kapelaan te Helmomd, in 1865 pastoor te Hurwenen.

Andere, die van de verhooging van loon gehoord hadden, besloten er op aan te dringen, edoch onder voorwaarde van aan niemand kwaad te doen en door een smeekschrift den 4 Febr. aan de Fabrikanten in de Herberg hunne grieven voor te dragen. Aart van Asseldonck, wien zij als den welsprekendsten beschouwden, werd hiertoe verkozen, en verzogt in een smeekschrift 1e den loon van 1844, 2e dat geene stukken in het vervolg aan buitenwevers meer gegeven zouden worden, 3e dat de Fabrikanten in hunne winkels de waar niet duurder zouden verkopen dan andere menschen, waarop zij zich konden verdedigen. Sommige punten gaven zij toe, terwijl zij over andere uitstel vroegen en verkregen. Dit al geschiede met zulke statigheid van den aanvoerder, dar het 100den aanschouwers zoo van den Boer, die dagt, dat het geloop aan zijne deur en den personelen omslag hier door zou verminderen, en van den Burger, die zich verbeelden, dat zijnen winkel hier door zoude vermeerderen, deed lachen, en het blijspel werd met de Fabrikanten lang zullen zij leven toe gesloten. Na dit voorval begon de eerste partij aangaande de Lijst van Helmond beter ingelicht te worden, en die hen gedupeerd hadden begonnen voor hunnen rug te vreezen, en Helmond zat er tuschen, als Gemert niet toetrad. De kapellaan kwam dan andermaal en alleen; wij gingen gezamentlijk naar Prinzen, hielden er met de overige Fabriekanten eene vergadering en
de lijst werd van alle getekend: hierdoor ontstond er een algemeen genoegen en vreugde. Hiermede was alles geëindigt insgelijk tot genoegen der Fabrikanten, die nu eenen basis hadden, om zich tegen toekomende afpersingen te dekken en hadden berouw niet eerder toegestemd te hebben, en niet zonder rede, want dan waren er al die onheilen niet uit gevolgd, en zij moesten bekennen, dat zij er geene schade of ten minsten onbeduidend bij hadden, dewijl tusschen Helmond, Gemert en Asten de concurrentie bijna uitsluitend bestaat; vervolgens komen zij met b.v. 1/2 percent per el hunne goederen op te steken wederom tot dezelfde winst, en was 't ook wat minder, zouden zij eventwel er nog goed mede zijn. Maar den Burgemeester, die, alhoewel hij geene stof had op het voorgevalle proces-verbal te maken, want er was aan niemand iets als zodanig miszeid, nog minder gedaan, had middelerwijl aan den Officier van Justitie kennis gegeven; hij oordeelde met mij dat de zaak revolutionaire of ten minste quasi in haar principe was, en van het principiis obsta doordrongen, wachte hij voor mogelijke kwade gevolgen het gevoelen of bevelen van den Officier af.

Den 9 dezer kwam dan de Regtbank van Eyndhoven en 10 Marech,; weldra hoorden men dat Van Asseldonck die men zoo algemeen had toegejuigd, gevangen zat; de Burgemeester wilde zich tot cautie voor hem stellen, maar te vergeefs, hunne order was coute qu'il coute. Zodra dit bekend werd, komt van alle kanten uit de hoeken; er wordt geschuifelt, men snelt toe, men drinkt en als op eene oogenblik is er meer dan 2.000 man bij elkander. De regtbank blijft vergaderd, en toen de Mrechaussés er 2 wilden medenemen, werd het volk woedend en er zouden grootere onheilen te vrezen geweest zijn, bijaldien zij door Van Asseldonck niet waren toegesproken om zijn lot niet te bezwaren, en om zich stillekens te retireren. Na huis gegaan keerden er vele bij den avond terug, het geschuifel en hoorens begonnen, men vergaderde en men begon zich te vreken over die men oordeelde dat de Marechaussés hadden laten komen: de glazen werden ingeslagen bij alle fabrikanten of met steenen ingeworpen, men deed dit ook bij den Armmeester, de 2 Assessoren en den Burgemeester; het Klok- en Raadhuis werden zelfs niet gespaard, de groote Massa verdeelde zich ten laatste en verspreide zodanigen schrik, dat de Marechaussés zich niet durfde vertoonen.

Ik observeerde achter in mijnen tuin eenen hoop, die van Joannes Royackers uit de haag kwam, geregeld langs het hoekske over het kerkhof trok, en wat aardig is, zoo lang in stilte gezamentlijk vertoefde om aan het kruis te bidden, ten minste de Heeren, die bij mij waren, veronderstelde zulks ook. Gisteren heb ik als dienaar des vredes mijn gehoor tot vrede en christelijke liefde jegens elkander vermaand, tot gehoorzaamheid jegens de comeptente magt aangezet, hun op verschillende punten ingelicht en van verschillende vooroordelen genezen, zoodat ik den goeden God hier niet genoeg voor kan bedanken. Na de Mis kwamen hier 115 man infantrie, die hier met vrees in stilte binne kwam, en het tribunal zat aan de Beekse brug te wachten totdat de soldaten in de Gemeente waren. Zij zijn vergadert geweest tot gisteren avond 10 uuren, en heden van half 9 tot 4 uuren, wanneer zij vertrokken. Op het oogenblik zijn er 5 gevat, en alles is stil, ook hebben wij nergens meer voor te dugten.

Gemert den 13 Febr. 1849.
J. verhagen pastoor

Het antwoord van de Vicaris liet niet lang op zich wachten. De oude man - nog in hetzelfde jaar zou hij 80 jaar worden - is diep geschokt door het relaas van pastoor Verhagen. En dat het juist zijn oude “gemeente”, waar hij 34 jaar gewerkt had, moest zijn, waar zulke “tumultueuze” dingen voorvielen! In diepe bewogendheid geeft hij uiting aan zijn gevoelens.

Weleerw. Heer Pastoor

Met smart en droefheid heb ik de onlusten vernomen, welke in uwe gemeente hebben plaats gehad. Ik zou die betreuren, wáár ze zich ook vertoonden in ons Vicariaat, maar toch nog oneindig meer in eene gemeente, die mij uit vorige betrekking zoo na aan het harte ligt, en die ik zoo gaaren als een voorbeeld van godsvrucht, van orde en onderdanigheid aan andere zoude voorstellen, gelijk dezelve buiten zoo vele andere door verschillende hulpmiddelen ter zaligheid, door Uwen ijver en zorg daargesteld of bevorderd, van God gezegend is! Ik wil zoo gaarne gelooven, dat misverstand hier de groote oorzaak geweest is, en geene kwaadwilligheid, die elders bij gebrek aan Godsdienst de hoofdrol speelt, hier de drijfveeer is. Edoch, de daadzaak is van dien aard, dat ze verfoeilijk is op haar zelven en helaas! in deze ongelukkige tijden maar al te veel tot ergernis kan worden genomen... Hoe is het toch mogelijk, dat drift en opruijing van sommigen zoo ver kunnen leiden? Weten zij dan niet, dat de belangen der minvermogenden, der behoeftigen door de H. Godsdienst ‘t meest behartigd worden? en waar toch moesten zij er meer van overtuigd zijn dan in eene gemeente, waarin door UwE en Uwe medehelpers zoo geestelijke als leke niets gespaard wordt om hun lot te verzachten en te verbeteren? ‘t Is waar, er kunnen wettige redenen tot klagen bestaan hebben, dit is niet, waarvan ik nu (spreek), maar immers het ontbrak hun niet om op eene geschikte wijze die te doen kennen en zoo mogelijk daarin op eene legale wijze voorziening te verlangen... maar zulke aanslagen! ach! ze zijn veroordeeld door de H. Godsdienst en door de rede zelve. Met troostrijk genoegen veneem ik, dat de rust in alle deelen hersteld is. Ik hoop en bid de goede God, dat die blijve, en ik mijne hoog geklommen ouderdom tot dien smart niet meer zal moeten ondergaan, ik heb ook dit vaste vertrouwen, dat de ware, de christelijke liefde, die de hand der volmaaktheid is, alle harten in Christus Jesus vereenige, den door God gezegende tot liefdadigheid en medelijden, den hukpbehoevende tot ondergeschiktheid aan Gods H. Wil, tot erkentelijkheid aan hunne weldoenders in gebed en goede werken, allen tot billijkheid, tot orde en eerbiediging van
wettig gezag; waardoor zij ‘s Hemels zegen waardig mogen maken. ‘t Is in deze gevoelens, dat ik mijne handen ten hemel verhef en mijnen vaderlijken, mijnen Bisschoppelijken zegen over UwE en Uwe kudde, over de mij inner dierbare Gemeente van Gemert, uit gansche harte uitstort. Ik beveel mij tevens in Uw aller gebeden, vooraf met de plegtigheid van het 40 uren gebed, zoo geschikt om de Goddelijke gramschap te verzoenen en de genade van God over Kerk en Staat, en inzonderheid over de gemeente te verwerven. Ik ben met ware hoogachting WelEerw. Heer Pastoor. S.M-Gestel 16 Februarij 1849, UwEs ootm. Dienaar, + H. den Dubbelden

Als ‘n wat late naklank van de woelingen in februari meldt pastoor Verhagen begin april 1949, hoe de rust, die al spoedig na de “revolutie” was ingetreden, gehandhaafd bleef. De troepenmacht van 115 man infanterie, die aanvankelijk was ingezet om de onrust de kop in te drukken, was geleidelijk aan gehalveerd en sedert een week geheel teruggetrokken. De arbeidsvrede was hersteld.

Zeer Doorluchtigen Hoogwaardigen Heer!

Gelijk ik Uwe ZDHw. had geschreven, dat wij namentlijk voor geene nieuwe wanordens meer behoefden bevreesd te zijn, heeft zich volkomen bevestigd. Ook is den carriphaeus na 3 dagen te Eindhoven geweest te zijn, en wiens gevangenneeming de gelegenheid der onheilen was, wederom op vrije voeten gesteld, en de laatste helft der Troepen is den 29 Maart vertrokken. ik had het geluk altijd met den commanderenden officier in de beste verstandhouding te staan, waardoor ik naar verkiezing op de soldaten kon werken. De Koning dood!! Ik hoop dat hij in Willem den III nog zal blijven leven.

Noot: Koning Willem II was in maart 1849 te Tilburg overleden.

Na Uwe ZDHw. als ook den ZEerw. heer Secrs. eenen zaligen Paasschen gewenscht te hebben, heb ik de eer van met allen eerbied en hoogachting te zijn.
Van Uwe ZDHw. den ootmoedigen en geh. Dienaar J. verhagen Pastoor. Gemert den 6 April 1849.

Omtrent de tweede onrustperiode, die in 1853 zou zijn voorgevallen, is in het bisschoppelijk archief geen enkel spoor te ontdekken. Blijkbaar is deze van minder onstuimige aard geweest.
(Bron: H. Hens, ‘Datering van het Gemertse “weversoproer”’, in: Brabants Heem 17 (1965) 26-31)

8.
In 1861 woonden in Gemert op Molenstraat B189:
- Arnoldus van Asseldonk, gedoopt op 6 mei 1804, wever, hoofd van het gezin
- Elisabeth de Groot, gedoopt op 29 juni 1804, weverin, vrouw
- Catharina van Asseldonk, geboren 25 april 1834, weverin, dochter
- Hendrica van Asseldonk, geboren op 17 januari 1836, weverin, dochter
- Arnoldina van Asseldonk, geboren op 12 maart 1837, weverin, dochter
(Bron: GA Gemert-Bakel, bevolkingsregister Gemert)

9.
Elisabeth de Groot overleed in 1864 in Gemert.
(Bron: GA Gemert-Bakel, bevolkingsregister Gemert)

10.
Aart van Asseldonk overleed op 22 augustus 1890 in Gemert.
(Bron: RANB, memories van successie, kantoor Helmond, inv. nr. 113, memorienr. 49)
Afkortingen Historische sites