Johannes
Woonplaats: Veghel
Geboren: 1871
Vader: Arnoldus, zoon van Martinus Willems van Asseldonk
Moeder: Anna Maria, dochter van Arnoldus van Bredenrode
Overleden: 1942
Gegevens:
1.
Johannes Josephus werd op 22 september in Veghel gedoopt.
(Bron: PA Veghel)
2.
Hij werd na het overlijden van zijn ouders het hoofd van het gezin. Hij boerde op het ouderlijk huis, adres in 1979: Hintelstraat 18, Mariaheide. In dat huis was ook de pastorie van Mariaheide gevestigd. Johannes Josephus bleef ongetrouwd.
(Bron: mondelinge mededeling in 1979 van Catharina van de Elsen, getrouwd met Arnoldus Josephus van Asseldonk, neef van Johannes Josephus)
3.
Johannes Josephus overleed op 27 februari 1942 in Veghel. Zijn bidprentje schrijft o.a.: 'Gedenk in uw godvruchtige gebeden de Ziel van Zaliger Johannes Josephus van Asseldonk. Eerste Kerkmeester van Maria-Heide en Zilveren Jubilaris van de H. Familie. Geboren te Veghel 22 Sept. 1871, en, voorzien van de laatste H.H. Sacramenten, overleden in het St. Joseph Ziekenhuis 27 Febr. 1942. Die goed sterven, zijn niet te beweenen. Gaarne ging hij naar den tempel des Heeren en aanbad God, den Heer, zijn eerstelingen opdragend, gelijk het betaamt. Hij heeft de hand geopend voor de noodlijdenden, en die barmhartig is, zal gelukkig zijn; hij maakt van zijn eigen rechter een verdediger en voorspreker. Op het einde van zijn leven bezocht God hem met een langdurige ziekte, maar in zijn lijden bleef hij vertrouwen op Hem, die gezegd heeft: Zalig de mensch, die de beproeving doorstaat, want beproefd zijnde zal hij den kroon des levens ontvangen.'
4.
Het volgende verhaal werd in 1984 gepubliceerd in Van Vehchele tot Veghel. De auteur W. Cornelissen
identificeert de in de stukken genoemde J. van Asseldonk met: 'Johannes J. van Asseldonk, geboren 22 september 1881,
wonende aan de Heide D78 (thans Kruisstraat 2).
Noodlanding met ballon
Op 29 maart 1914 maakte een Duitse luchtballon een noodlanding in Mariaheide nabij de woning van J. van Asseldonk.
J. van Asseldonk, in die tijd bekend als rijk landbouwer, zat met zijn knecht A. van Hoof (Antonius van Hoof,
geboren 10 april 1892) voor het raam en zag de ballon richting spoorlijn naar beneden komen. Toen de ballon de
telegraafdraden was gepasseerd, begonnen de luchtreizigers om hulp te roepen. Gelukkig is alles goed afgelopen.
Dit voorval op een zomerse zondagmiddag bracht uiteraard nogal wat nieuwsgierigen op de been, waarmee de Duitse
luchtreizigers niet zo gelukkig bleken te zijn. Een van hen, de heer Von Abercorn, heeft zich later hierover
beklaagd via een ingezonden stuk in de 'Dusseldorfer Lokal Anzeiger'. Daarna is het artikel in een landelijk blad
geplaatst onder het hoofd 'Een onaangename landing in Nederland'. Voor het Centraal Bureau voor Vreemdelingenverkeer
te 's-Gravenhage was dit aanleiding van de minister te eisen, dat vreemdelingen in Nederland een aangenaam verblijf
wordt gegarandeerd. Met enkele andere voorvallen in den lande ten opzichte van buitenlanders, spreekt zij van 'een
geval van verregaande afzetterij en onhebbelijk optreden der bevolking te Veghel en Uden'. Via de Commissaris van de
Koningin komt het verzoek om nadere inlichtingen bij burgemeester Völker in Veghel. Uit diens antwoord blijkt, dat
zijn ingezetenen alleen maar goede bedoelingen hebben gehad met de ongelukkige luchtreizigers en een eventuele
afpersing moet zijn gedaan door een inwoner van Uden. Humoristisch was ook de gedachte van pastoor Van Haaren uit
Mariaheide, die de norse Duitse reizigers een landing in Frankrijk toewenste, welk land in deze tijd op gespannen
voet leefde met Duitsland. De hierna volgende verantwoording van de burgemeester geeft een duidelijk verslag van
hetgeen is voorgevallen.
Op zondag 29 maart j.l. ca 5.00 uur n.m. daalde onder deze gemeente nabij de grens Veghel-Uden een luchtballon,
waarvan het schuitje bemand was met vier luchtreizigers, namelijk twee dames en twee heren. Een boer, genaamd
Johannes van Asseldonk en zijn knecht A. van Hoof zagen vanuit hunne woning de daling en spoedden zich naar buiten.
Zoodra de ballon de spoorlijn gepasseerd was, wiepen de luchtreizigers touwen uit en riepen om hulp, waarop gemelde
personen ieder een touw vastgrepen, doch den ballon niet kunnende houden, werden zij een afstand van ruin 100 meter
medegesleurd door heggen en struiken, waardoor hunne zondagsche kleren nog erg beschadigd werden, totdat zij
gelegenheid kregen een touw om een boom te slaan en zoo den ballon meester werden. Inmiddels kwamen meerdere personen
toegesneld en kon men met vereende krachten de ballon waarvan het net in de takken van een eikenboom was verward
geraakt, vrij krijgen en op een naastbijliggend stuk land trekken. Te voren waren de luchteizigers nog niet veilig,
daar de mand waarin zij gezeten waren over de lange zijde zeer overhelde en boven een vrij diepen en breeden sloot
hing en zooals boven gezegd de ballon in de takken van een boom was vastgeraakt. De inzittende dames waren dan ook
zeer beangst en de luchtreizigers konden eerst de mand verlaten, toen men met vereende krachten den luchtballon
losgewerkt en op het naastliggende land had gesleept. Door de luchtreizigers was tijdens zij in die benarde positie
verkeerden aan de helpers eene belooning toegezegd. Zooals dat in de regel gaat, stroomde van alle kanten het volk
toe en was in korten tijd het geheele terrein met nieuwsgierigen bezet, terwijl de eigenaar niet in staat was het
volk van zijn land te keeren. Het terrein was een perceel gescheurd weiland, waarvan het z.g. nerf geheel was vertrapt
en vernield en de eigenaar vroeg als schadevergoeding f 20,--, welke schadevergoeding, volgens bij andere boeren
ingewonnen inlichtingen, inderdaad hoog is te noemen; hij heeft daar voor 20 Mark ontvangen. De boer in wiens woning
de luchtreizigers vertoefd hebben en met zijn knecht hen het eerst hebben bijgestaan, verklaart uitdrukkelijk, dat
er geen sprake van geweest is, hun 3 Mark te vragen voor het verblijf in zijn huis; integendeel heeft hij hun de
meest welwillende gastvrijheid in zijne woning verleend; hij verklaart als volgt:
"Op zondag 29 Maart zat ik in mijne woning en keek door het raam; ik zag voor de spoorlijn een luchtballon, welke
daalde; ik en mijn knecht Antoon van Hoof gingen er heen; toen de ballon over de telegraafdraden was, gooiden de
luchtreizigers touwen uit en riepen om hulp; ik en mijn knecht namen ieder een touw vast en trokken, waardoor wij
wel 100 m ver met den ballon werden medegetrokken door de heggen van verschillende velden, waardoor onze zondagsche
kleeren veel zijn beschadigd; daar wij den ballon niet konden houden, sloegen wij een touw om een boom, die in het
veld stond, waardoor de luchtreizigers behouden zijn gedaald. Hadden we dit niet gedaan, dan hadden zij vermoedelijk
verongelukt, want het net van den ballon hing reeds in een eiken boom, terwijl de mand waarin de reizigers gezeten
waren boven een diepen sloot hing. Zoolang de luchtreizigers op het terrein der daling zijn geweest, zijn zij door
niemand lastig gevallen; alleen toen zij vertrokken, zonder iemand iets voor de moeite te betalen, hebben de helpers
om 't geld gevraagd dat hun beloofd was voor de verleende hulp, die wel twee uur geduurd heeft. Vermoedelijk door dat
men elkander niet verstond en door de drukte der luchtreizigers die veel praats hadden, kwamen veel personen op mijn
erf, waarvoor ik de deur mijner woning had gesloten, na eerst de luchtreizigers binnen gelaten te hebben en hun
gastvrijheid te hebben verleend, zonder dat ik hiervoor een cent van hen heb gevorderd; wel heeft een der
luchtreizigers in mijne woning 3 Mark gegeven aan mijn knecht A. van Hoof, maar dit was niet om vijf minuten in mijne
woning te vertoeven, maar omdat mijn knecht van 't begin tot 't einde de luchtreizigers had geholpen, voor welke hulp
hem de drie Mark door een der luchtreizigers en een dame reeds waren beloofd. De reizigers beweren dat ik, omdat zij
vijf minuten in mijne woning hebben vertoefd van hen drie Mark heb gevorderd, doch ik heb hiervoor geen cent gehad,
want hiervoor zoude ik mij schamen; wel heb ik en mijn knecht hen bij de landing uit het gevaar geholpen, heb
bovendien de dames bij mij toegelaten op het privaat en heb hun een glas melk of een kop koffie gepresenteerd, hetgeen
zij niet aannamen, en voor dit alles heb ik zelfs geen bedankje ontvangen, alleen gaf mij een der heeren bij het
vertrek de hand."
Ik ken Van Asseldonk, hij is een zeer betrouwbaar man en ik heb geen enkele reden om zijne verklaring in twijfel te
trekken. Ook het hoofd der school te Mariaheide, de heer P.A. Schendeler, en de pastoor van de parochie Mariaheide,
de heer G.C.J. van Haaren, die direct bij de landing aanwezig waren, verklaren beslist, dat zoolang zij ter plaatse
hebben vertoefd, er tegenover de luchtreizigers niets onredelijks is gebeurd. De pastoor heeft nog met de
luchtreizigers gesproken, hun o.a. gevraagd van waar zij kwamen en hoe laat zij waren opgestegen, doch het antwoord dat
hij kreeg was zóó kortaf en norsch, dat 't hem niet lustte nog verder het gesprek voort te zetten en hij
bij zich zelf dacht "zoo had ge in Frankrijk moeten landen".
Naar mij is medegedeeld bevonden zich in de mand een partij ledige fleschen en maakten de luchtreizigers op het
aanwezige volk den indruk, dat zij goed gedronken hadden, alhoewel men mij niet beslist heeft kunnen verklaren, dat
zij in abnormalen toestand verkeerden; wel is mij verklaard, dan een heer en een dame een zeer roode kleur hadden.
Toen alles in gereedheid was gebracht om te vertrekken, voldeden de luchtreizigers niet aan de belofte om nog aan de
anderen de toegezegde belooning te voldoen, waarop één uit de meningte riep "ze zullen er uittrekken zonder nog iets
te geven", waarop enkele om eene vergoeding hebben gevraagd en aan drie hunner een fooitje is ter hand gesteld. Een
inwoner van Uden, die met een wagentje en paardje was toegesneld, heeft aangeboden de ballon met verdere bagage naar
het station in Uden te brengen, hetwelk hem ook is opgedragen. Die persoon heeft nog toen hij met zijn vrachtje
vertrok, tot het aanwezige publiek gezegd "ze zullen mij wel betalen, daar ben ik gerust op; ik heb ze op mijn kar
en ze zullen knap zijn als ze zonder betalen van mij afkomen". Wat er verder is voorgevallen tusschen den vervoerder
en de luchtreizigers is mij niet bekend, als liggende dit niet op mijn weg te onderzoeken, aangezoen het daaromtrent
beweerde in het verslag van den heer Von Abercorn onder de gemeente Uden is voorgevallen.
Voor zoover ik heb kunnen nagaan en van hoogst betrouwbare personen in deze gemeente heb vernomen, is er onder deze
gemeente van een onbetamelijk optreden, nog erger, van een opdringen, zóó dat er gevaar bestond in een sloot te worden
gedrongen, geen sprake geweest, en tegen die beschuldiging wordt dan ook door verschillende aanwezigen, die ik
hoorde geprotesteerd. Integendeel, ieder beijverde zich den luchtreizigers in alles behulpzaam te zijn, waarvan ik
ook wel overtuigd ben, lettende op de hulpvaardigheid, die de plattelandsbevolking alhier algemeen kenmerkt.
Natuurlijk zijn er onder de hulpbiedenden altijd enkelen, die zich gaarne, vooral bij gelegenheden als de
onderwerpelijke een doceurtje in de hand gestopt zien, waarvan de luchtreizigers zich blijkbaar willen hebben
onttrekken. Nu wil ik wel aannemen dat het den heeren luchtreizigers minder goed heeft aangestaan eene inderdaad
te hooge schadevergoeding door den eigenaar van het landingsterrein te zien gevraagd, terwijl de schade grotendeels
door de toestroomende publiek is veroorzaakt, doch in elk geval het gevolg is geweest hunner landing en zij daardoor
een beetje wrevelig zijn geworden, waarbij mogelijk nog eene ongemotiveerde afpersing van een te Uden woonagtigen
vervoerder van den luchtballon, maar van eene bejegening onder de gemeente Veghel tijdens de landing, zoals de heer
Von Abercorn afschildert, is geen sprake.
(Bron: SABNO, rayon Veghel, NAA Veghel, inv. nrs. 211, 412, 1638 en 1646; Cornelissen, W., 'Noodlanding met ballon',
in: Van Vehchele tot Veghel, 4 (1984) 37-40) |