Claes van der Asseldonck Wellen van der Asseldonk Jacob Matheus Jacobszn Jacob Hendrick Jacobszn


Antonius Henricus










Klik op de foto voor een grotere weergave.

Woonplaats: Erp

Geboren: in 1892
	Vader: Hendrik, zoon van Johannes Hendriks van Asseldonk
	Moeder: Wilhelmina, dochter van Johannes van der Steen

Overleden: in 1973

Gegevens:

1.
Antonius Henricus werd op 11 november 1892 in Erp gedoopt.
(NAA Erp, burgerlijke stand; PA Erp)

2.
Antonius werd Kruisheer. De volgende uitgbreide biografie van hem verscheen in Clairlieu, een tijdschrift gewijd aan de geschiedenis van de Kruisheren.

Doctor Anton van Asseldonk O. S. Crusis 1892-1973

Een in memoriam verschijnt gewoonlijk kort na de dood van iemand, die men om zijn verdiensten gedenken wil. Dat was ook de bedoeling bij de dood van dr. A. van Asseldonk. Maar als men zijn leven nagaat, blijkt dat een moeilijker opgave dan eerst werd voorzien. Beperking immers tot een korte levensbeschrijving en bibliografie zou deze man tekort doen. Hij verdient méér, ook in dit tijdschrift, dan alleen zijn verdienste schetsen voor de studie van de ordesgeschiedenis. Want hij heeft geschiedenis geschreven en geschiedenis gemaakt. Door verschillende mensen die hem goed gekend hebben, wordt hij ook nu nog verschillend beoordeeld. Maar iedereen zal het erover eens zijn dat hij "iemand" was, een persoonlijkheid, iemand die men niet meer vergat als men hem eens van nabij ontmoet had.

    Noot: Dr. H. van Rooijen schreef over hem in Cellestiana, nieuwsbulletin van de Belgische provincie der
    kruisheren, 1974, 103-110. Daar hij werkt aan een uitgebreide biografie van de pater, beperken wij ons hier tot
    het essentiële. Zie ook W.S. (Slangen), 'Konfrater Anton van Asseldonk overleden', in: Cellestiana, X (1973)
    236. In het Bulletin van de Nederlandse kruisherenprovincie, Van Rooijen, 'The heart of the matter' 1974
    4-5 en in aansluiting daarop F Villevoye, 'The heart of the matter II', ibidem, 13; zie ook uittreksels uit een
    brief van zijn neef A. van Doorn over de laatste ziekte en dood in Cellestiana, X 1973, 258.

Mijn eerste ontmoeting met hem was niet van nabij. En toch is ze me bijgebleven en zie ik hem als 't ware nog voor me, zoals hij daar bij ons stond die middag, op de speelplaats van het kruisherenkollege te Maaseik. 't Moet kort voor zijn vertrek naar Java geweest zijn, in 1930. Bij een bezoek aan zijn konfraters te Maaseik, kwam hij ook even op de speelplaats de studenten begroeten. Een van rethorikastudenten hield een korte toespraak, die hij beantwoordde met een voor ons boeiend woordje over de eucharistie en de waarde daarvan in ons studentenleven. Die pater had iets imponerends, maar was toch tegelijk vriendelijk en innemend. We spraken er later nog over onder elkaar. Na jaren, toen men hem meer persoonlijk leerde kennen, wist men dat zijn persoonlijkheid ook zijn overtuigingskracht was.

Pater Van Asseldonk had toen al veel meegemaakt. Hij had vruchtbare, maar ook moeilijke jaren achter zich. Geboren te Erp in Noord-Brabant, ging hij op 25 april 1904 naar het kruisherencollege te Uden, een bekend priesterkollege. Zes jaar later, op 6 september 1910, trad hij als novice in bij de kruisheren te Sint-Agatha, waar hij op het feest van Kruisverheffing, 14 september 1911 de kloostergelofte aflegde. Samen met zijn twee klasgenoren, E. Fontaine en J. Snijers ging hij naar Diest voor de filosofie. Twee jaar later keerden ze naar Sint-Agatha terug voor de theologische opleiding.

    Noot: Emile Fontaine, een Waal, ging na zijn studie naar Hannut, waar hij leraar en later prior was. Jos Snijers
    ging naar de U.S.A. als "missionaris".

Prior Van Mil van Uden was in die tijd al begonnen met de verwezenlijking van zijn plannen om het intellektuele peil van de orde te verhogen. Om later studenten naar de universiteit te kunnen sturen, ging elke week 'n groepje fraters vanuit Sint-Agatha naar Uden, o.a. ook Van Asseldonk, om daar bij de leraars Linnebank en Meijer speciale lessen te volgen.

    Noot: J. Scheerder, 'Henricus Martinus Franciscus Holleman, 1853-1927', in: Clairlieu, XXIII-XXIV (1965-1966)
    p. 140-151.

Op nieuwjaarsdag 1914 werd zijn moeder ernstig ziek, het begin van een lang lijden dat haar op 15 september van dat jaar naar de dood voerde. Voor frater van Asseldonk is dit een zware beproeving geweest. Hij was erg gevoelig van aard, en het tekent hem dat hij meer dan vijftig jaar later bij zijn levensdata ook deze twee optekende, de ziekte en de dood van zijn moeder. In 1944 zal hij aan haar zijn studie opdragen over het brevier van de kruisherenorde, met de woorden: "Aan mijne Moeder, bij wier lijk ik A(nn)o 1914 mijn eerste brevier privatim uit verplichting heb gebeden".

    Noot: Deze opdracht staat niet in het nummer van Clairlieu, 1944, waarin deze studie verscheen, maar in het
    apart uitgegeven boek, p. 5. Zie verder Kronologische bibliografie. De kruisheren waren verplicht het koorgebed
    te houden. Kon men daar niet aanwezig zijn, dan moest men, eenmaal solemneel geprofest, privatim aanvullen wat men
    niet in het koor gebeden had; zie C.I.C. can 610, par. 3.

Na zijn priesterwijding, hem door Mgr. Diepen in Den Bosch op 17 juni 1916 toegediend, werd hij naar de universiteit van Freiburg in Zwitserland gezonden. Hij was er samen met zijn konfrater Hein van Lieshout die daar zijn studie afmaakte en in 1921 doctoreerde.

     Noot: A. Ramaekers, 'Oudheidkundige Dr. H. van Lieshout, kruisheer', in: Het Oude Land van Loon (Hasselt 1949) p.3-7.

Maar Van Asseldonk ging in 1918, na zijn licentiaat in theologie te Freiburg, naar Rome. Aan het Angelicum, de universiteit van de dominikanen, doctoreerde hij op 19 juni 1919 op een proefschrift: De Inspiratione Sacrcrae Scripturae ad mentem S. Thomae. Hij moest gaan verder studeren aan het pauselijk bijbelinstituut te Rome en behaalde daar de titel van licentiaat in de bijbelwetenschappen in 1921, met een scriptie over de bevolkingsgroepen van Samaria, aan de hand van Assyrische teksten. Generaal Hollmann heeft altijd verlangd dat van Asseldonk zou doctoreren in de bijbelwetenschappen, zoals uit meerdere brieven van die tijd blijkt; daarop zou dan normaal een professoraat aan het theologicum van Sint-Agatha gevolgd zijn. Maar intussen was er een en ander gebeurd dat een heel ander wending aan zijn leven zou geven. A. van Asseldonk en daarna ook zijn konfrater Piet Rutten, die kerkelijk recht studeerde, waren ondergebracht in de prokuur van Saint Sulpice, omdat de kruisheren geen eigen huis en ook geen eigen prokurator in Rome hadden. De prokurator-generaal van de witheren zorgde tegelijkertijd voor de zaken van de kruisheren. De Franse prokuur Saint Sulpice was blijkbaar een goed midden om met vooraanstaande kerkelijke personen in kontakt te komen, iets dat voor de toekomstige taak van van Asseldonk zeker zijn waarde gehad heeft. Of het er overigens voor jonge mensen, die hard moesten studeren, zo'n geschikt verblijf was, is iets anders. Pater Rutten schreef in die tijd aan generaal Hollmann over een vijfdaagse voettocht die hij samen met de dominikanen van den Oudenrijn en Suermondt gemaakt had in de bergen buiten Rome: "We hebben vijf dagen lang goed gegeten en ik verzeker U, dat dat iets betekent voor mensen die in de prokuur der Sulpitianen in de kost zijn".

     Noot: De hier en verder geciteerde brieven, meestal van Mgr. Holleman en dr. A. van Asseldonk, bevinden zich in het archief van
     het generalaat en van de prokuur te Rome; niet genummerd.

Nu schreef de nieuwe codex van kerkelijk recht, die in 1918 verplichtend werd gesteld, voor dat elke mannelijke orde of congregatie van pauselijk recht een eigen prokurator in Rome moest hebben om de belangen van het eigen instituut bij de H. Stoel te behartigen. In een in 1920 verschenen monitum werd dit nog eens nadrukkelijk herhaald.

     Noot: C.I.C., ca, 517 en A.A.S., 1920, p. 1930.

Generaal Hollmann was hier erg voor, maar zag blijkbaar moeilijk hoe hij het allemaal gerealizeerd moest krijgen met de weinige mensen en de geringe financiële middelen die hij ter beschikking had. Zijn gedachten werden trouwens vanaf het verschijnen van de codex grotendeels in beslag genomen door het opstellen van nieuwe constituties, aangepast aan het kerkelijk recht. Een eigen prokurator zou spoedig ook een eigen prokuur eisen. Trouwens, voor de naaste toekomst met het ideaal "meer studenten aan de universiteiten" zou in Rome een eigen studiehuis toch noodzakelijk worden.

PROKURATOR VAN DE ORDE

Toen generaal Hollmann begin 1920 naar Rome kwam in verband met de statutenhervorming, bracht hij samen met Van Asseldonk en Rutten een bezoek bij Kardinaal Van Rossum, de protector van de kruisheren, en als Nederlands kardinaal ook een goede kennis en vriend. Onderweg in het open rijtuigje, - Van Asseldonk heeft dit later meermalen verteld - sprak Hollmann erover om de eerwaarde heer Noots van de witheren, de opvolger als prokurator van Nouwens, maar weer te vragen om ook de zaken van de kruisheren te behartigen. Erg spontaan reageerde van Asseldonk hiertegen. Het zou immers het bestendigen zijn van een oude toestand die in strijd was met het nieuwe kerkelijk recht. Bij het aparte onderhoud dat Hollmann met Van Rossum had, sprak deze zich ook uit voor een eigen prokurator, die volgens hem niemand anders kon zijn dan van Asseldonk.

     Noot: Scheerder, o.c., p. 167-168.

Daarmee was de kwestie geregeld en werd van Asseldonk benoemd. Eigenlijk had deze de taak van prokurator de facto al gedeeltelijk vervuld vanaf het voorjaar van 1919, toen hij als bemiddelaar was opgetreden voor het verkrijgen van de ongomissie. Zijn vriendschap met kardinaal Van Rossum was de aanleiding dat deze hem bij een toevallig bezoekje vroeg naar de missie-aktiviteit van de orde en de eventuele bereidheid van de kruisheren om een gedeelte van het missiegebied van de witheren van Tongerlo in het Noord-oosten van Congo op zich te nemen. Generaal Hollmann durfde er niet op ingaan, tenzij de Propaganda zelf een verzoek hiertoe aan de orde zou richten. Maar het onderzoek dat de Propaganda instelde naar de mogelijkheden van de orde wat mensen en middelen betrof, was blijkbaar zo teleurstellend dat zij dat uitgebreide gebied niet aan de kruisheren durfde toevertrouwen. Van Asseldonk werd bij Kardinaal Van Rossum geroepen die hem dat negatieve besluit meedeelde. "Maar Eminentie, zei Van Asseldonk, U meent de missie niet te kunnen geven omdat wij geen volk hebben; geef ze ons dan opdat we volk zouden krijgen." De Kardinaal dacht na en zei toen: "Ge zult ze krijgen".

     Noot: Ibidem, p. 196 vv. en 'Ter nagedachtenis vam Z. Em. Kard. van Rossum', in: De Zegepraal des Kruises, XII (1932-1933)
     p. 6-7.

De relatie van Van Asseldonk met Kardinaal Van Rossum was toen reeds tot een hechte band gegroeid. Dit is ook in latere jaren gebleken, in de vele moeilijke omstandigheden waarin Van Asseldonk spontaan met zijn problemen zijn eminente landgenoot opzocht en om raad vroeg.

     Noot: In de vele brieven komt dit herhaaldelijk naar voren.

Het was geen officiële relatie meer maar die van een oudere en wijze vriend die de jongere hoogacht en helpen wil. Toen van Asseldonk na de audiëintie bij Kardinaal Van Rossum praktisch tot prokurator van de orde in Rome benoemd was, zei generaal Hollmann hem: "Het eerste wat ge doen moet, is de Statuten bij de Congregatie indienen". Voor iemand die nog volop in de studies zat, was dit een zware taak. Niet zozeer dit alléén, maar de vele beslommeringen die hierbij te pas kwamen. Hij ging naar Kardinaal Van Rossum om raad, hoe de vlugst mogelijke weg daarbij gevolgd zou kunnen worden. Op 25 januari 1921 bracht hij hem een exemplaar van de oude en een van de nieuwe constituties. Van Rossum zou ze aan een bevriende konsultor ter inzage geven, zodat deze een beredeneerd verslag zou kunnen maken en dit dan bij de samenkomst van de Congregatie zou kunnen verdedigen. Voor de indiening moest Van Asseldonk 24 exemplaren laten typen en er daarvan twaalf samen met een begeleidend schrijven van de generaal bij de Congregatie van de Religieuzen brengen. Het zou nog tot april duren eer dat officiële indienen gebeurde. Juist de dag dat hij ze had ingediend, 14 april 1921, kreeg hij van generaal Hollman een brief met ingesloten een hoofdstuk over de prokurator-generaal. Hij zorgde dat het vlug op twaalf exemplaren getypt werd, ging naar de Congregatie waar hij heel de bundel terugvroeg, het kapitteltje op de aangegeven plaats inlaste en alles weer onmiddellijk inleverde. Het zou duren tot mei 1922 voordat het met de nodige aanwijzingen tot verbetering terugkwam en tot begin 1926 voordat de gedrukte exemplaren in de orde konden verspreid worden. Het Roma Mora werd weer eens tenvolle bewaarheid.

     Noot: Scheerder, o.c., p. 166-172 die dit uitgebreid behandelt. De datum van de eerste indiening is echter onjuist en moet zijn 14
     april 1921.

Tussen deze data ligt een voortdurende korrespondentie van prokurator aan generaal en omgekeerd, waaruit men de indruk krijgt dat de generaal hoe langer hoe meer aan Van Asseldonk overlaat en vraagt. Maar van het begin af kwamen daar, - naast de gewone taken als relaties opbouwen en onderhouden, beleefdheidsbezoeken afleggen, dispensatie-aanvragen, pauselijke zegens met of zonder handtekening in fotocopie erop - de zorgen bij voor een eigen vestiging in Rome. Vanaf december 1920 gaat het er in elke brief over. Eerst natuurlijk Kardinaal Van Rossum raadplegen, die hem aanraadt de superior van Saint Sulpice, Mgr. Hertzog, in de arm te nemen. Reeds de volgende dag weet deze een geschikt huis dat te koop staat en niet te duur is. In de korrespondentie krijgen we er alle bijzonderheden over te horen, vanaf de ligging bij de kerk van de H. Pudentiana en het aantal ramen aan de straat tot de prijs in lires en guldens en de mogelijkheden om geld op te nemen aan voordelige interesten. Kort daarop was er een ander huis, maar veel te groot, vijf verdiepingen en tachtig kamers. Verder nog een aanbod van een parochiekerkje en pastorie aan de rand van de stad, die echter niet dienen kon voor prokuur, studentaat en eventueel generalaat. Het eerste aanbod bleef het mooiste, maar kon ten slotte door generaal en definitoren niet worden aanvaard. De kosten waren "voor ons" te hoog. Pater Noots van de witheren besloot toen dat huis voor hen aan te kopen, zodat hun prokuur vrij kwam. Na lang wachten en onderhandelen werd de knoop doorgehakt en kochten de kruisheren in november 1921 het huis van de witheren.

     Noot: Uitgebreide correspondentie archief generalaat.

Door het vertrek van een Monseigneur in Saint Sulpice kon van Asseldonk ook nog goedkoop aan mooie meubels komen en konden de konfraters zodoende een eigen huis betrekken. Het is te begrijpen dat studeren met zoveel verstrooiingen erg moeilijk was. Terwijl van Asseldonk over pater Rutten kon schrijven dat deze op 18 juni 1921 magna cum laude slaagde voor het licentiaat in kerkelijk recht, liet hij over zichzelf weten: "Ik slaagde gisteren voor mijn licentiaat in de H. Schrift "bene receptus". Ik weet niet wat de hoogste nota is op het bijbelinstituut, maar weet best dat ik de hoogste onderscheiding voor mijn examen niet verdiende. Ik was te moei en afgewerkt om 'n eerste klas examen te kunnen doen".

     Noot: Brief van 23-..-1921, archief generalaat.

Over hem als prokurator kon zijn konfrater meermalen aan de generaal bij gelegenheid schrijven dat het hem goed af ging. "Aan onze nieuwe prokurator hier naast me hebt U, zoals U trouwens wel weet... een uitstekende keuze gedaan. Overal waar hij komt is hij persona grata, en dit wil in Rome wat zeggen."

     Noot: Brief van 14-12-1920, archief generalaat.

De generaal wist dit inderdaad en liet het meermalen goed blijken, al reageerde hij soms scherp als hij het vele schrijven van Van Asseldonk, zeker ten onrechte, beschouwde als ongepast aandringen in zijn zaken. Het was niet te verwonderen voor een generaal die tegelijk met toveel problemen zat: de beginnende Congomissie en de moeilijkheden van de eerste overste Konings met Mgr. Derikx van Buta, de prokuur in Rome die moest worden gekocht en ingericht, de parochie te Rotterdam waarover hij onderhandelen moest met de bisschop, het oude moederhuis van Hoei dat juist toen, naar men vermoedde, te koop werd aangeboden, al bleek dat naderhand maar een klein stuk van de grond te zijn. "Geen volk en geen geld", dat is de steeds terugkerende klacht.
Voordat van Asseldonk in oktober 1921 triomfantelijk met grote letters het nieuwe adres onderaan zijn brief naar de generaal plaatste, Procura de' Crocigeri, Via di Monte Tarpeo 54, Roma 18, gebeurde er dat jaar nog een en ander dat hier vermelding verdient. Toen hij 13 februari, bij Kardinaal van Rossum op bezoek, vertelde dat de giften voor de Congomissie verminderden, vroeg deze of de kruisheren geen missietijdschriftje hadden. Uit het antwoord van Van Asseldonk blijkt dat er in België weinig animo voor bestond. "Dat moet ge zeker hebben en gauw. En als ze het in België niet doen, dan maar in Holland. Echter moet U in mijn naam aan Hoogwaardig Heer zeggen dat ik eraan houd, dat zo spoedig mogelijk zo'n boekje wordt uitgegeven. Dat wekt belangstelling en weldoeners". Van Asseldonk schrijft dit daags daarna aan de generaal. Zelf meent hij dat men dat best in Diest zou doen, waar het bij de drukker Uten wellicht goedkoop zou gedrukt kunnen worden; prokurator Noots van de witheren raadde de drukkerij van Averbode aan. Van Asseldonk geeft al meteen een serie rubrieken die men in dat boekje zou kunnen behandelen: godsdienstige artikelen, vooral over de verering van het Kruis en Lijden, over de H. Odilia, godvruchtige legenden uit onze geschiedenis; een tweede rubriek met missie-artikels uit Amerika en Congo, een derde met schetsen uit de geschiedenis van de orde; verder nieuws van de kolleges, vertellingen, gedichten enz. Tegen de winteravonden zou het moeten kunnen beginnen. De generaal reageert gunstig. "De kardinaal is blij dat U ernstig over het missietijdschriftje nadenkt en drong er nog eens op aan", schrijft Van Asseldonk op 28 februari 1921. Het duurt tot de vakantie van dat jaar, als Van Asseldonk vanuit Erp naar de generaal schrijft dat het missietijdschriftje gesticht is en konfrater Van Lieshout bereid is de redaktie op zich te nemen. Helemaal zonder moeilijkheden schijnt het niet gegaan te zijn, maar het kwam er, meer omvangrijk als Van Asseldonk zelf bedoeld had, onder de naam Kruistriomf, terwijl in Diest tegelijkertijd met De Zegepraal des Kruises begonnen werd.

     Noot: Correspondentie Van Asseldonk - Hollman, archief generalaat.

Een ander vermeldenswaardig feit is het begin van het terugontvangen van de eigen feesten in missaal en brevier. Op het feest van Kruisvinding, 3 mei 1921, ging Van Asseldonk naar Kardinaal van Rossum, om hem te bedanken voor de werkelijk royale subsidie die de orde voor de missie van Congo ontvangen had. Het gesprek kwam ook op het feest, en Van Asseldonk liet tijn spijt blijken dat de orde dit feest niet meer als eerste klas mocht vieren, omdat de Ritencongregatie maar één feest als eerste-klasfeest toeliet en de orde daarom Kruisverheffing gekozen had. "’t Vermindert bij mij, en wellicht ook bij anderen, enigszins de devotie, want ook de liturgische blijdschap" zei hij. De Kardinaal raadde aan een suppliek te schrijven. Hij zou ze aanbevelen. De generaal zou de data van de verandering van ons directorium moeten opgeven, met een lijstje van de feesten die hij graag zou terughebben. "De Feestenstormwoede heerst niet meer zoals vroeger in de Ritencongregatie." Van Asseldonk was er blij mee: "’t helpt mijns inziens voor de geest van ons als kruisheer dat wij een en ander eigen hebben, en vooral de Passiefeesten en de H. Kruisfeesten nazoeken en zo plechtig mogelijk vieren". Generaal Hollmann is hier onmiddellijk op ingegaan en stuurde een lijstje op van de feesten die hij graag bijzonder in de orde gevierd zou zien. "Uw festa-program zal voor de prokurator een program zijn, langzamerhand geheel uit te voeren", schreef Van Asseldonk terug. In overleg met de kardinaal-protektor zou hij beginnen met Kruisvinding en Sint-Augustinus te vragen. Helemaal is dit toch niet gelukt, maar wel kreeg de orde door indult van de Ritencongregatie van 10 januari 1923 de vroegere zeven passiefeesten terug.

     Noot: Brieven van 5 en 14-5-1921, archief generalaat. A. van Asseldonk, 'Het brevier van de Kruisheren', in: Clairlieu, II (1944)
     p. 27 en 94. Intussen zijn deze feesten door een andere "Feestenstormwoede"weer afgeschaft.

Juist in die tijd werd te Rome een nieuw tijdschrift gesticht voor bijbelwetenschappen, omdat Biblica blijkbaar voor een bredere lezerskring te geleerd was. De redaktie van Verbum Domini riep ook de hulp van Van Asseldonk in, die in het eerste nummer een artikel publiceerde en zijn geregelde medewerking toezei. Zijn abonnement stuurde hij naar Sint-Agatha door voor de fraters theologanten.

     Noot: Brief van Van Asseldonk aan Hollman, 14 febr. 1921, archief generalaat. Op de bibliotheek te St. Agatha is Verbum
     Domini echter niet te vinden.

Ook van Kruistriomf was hij een regelmatig medewerker. Hoe hij al deze werkzaamheden wist samen te brengen kan men verstaan uit een uitlating van pastoor Mulder toen Van Asseldonk in 1929 in Rotterdam benoemd werd: "Toen hij kwam, zei Mulder, begreep ik pas wat werken was".

     Noot: Van Rooijen, a.c. in: Cellestiana, p. 105.

AMICI ISRAËL

Zo zou dr. Anton van Asseldonk wellicht een groot gedeelte van zijn verder leven in Rome als prokurator en consultor van de Congregatie van de Religieuzen, en misschien nog in andere funkties hebben doorgebracht, als er geen bijzondere gebeurtenissen in zijn leven gekomen waren. Hij was in de romeinse kringen stilaan een bekende figuur geworden. Bij gelegenheid van de Vatikaanse missietentoonstelling van 1925 had hij voor zijn erg gewaardeerde medewerking de onderscheiding pro ecclesia et pontifice gekregen, terwijl hij ook zijn aandeel had in de zestiende eeuwfeestviering van Kruisvinding, waarbij Mgr. Hollmann en Van Asseldonk lid werden van het komitee; het had de zorg voor de plechtige viering van dit feest in de titelkerk van Kardinaal van Rossum, de kerk van het H. Kruis in Jerutalem, en tevens de zorg om een waardige bewaarplaats in te richten voor de lijdensrelieken van deze kerk.

     Noot: Steekkaart archief provincialaat te Leuven. Zijn consultor zijn blijkt uit een latere brief aan Hollman 13-11-1926, archief
     generalaat en uit de A.A.S., XVI (1924) p. 173. Scheerder, o.c., p. 211-212.

De Zegepraal des Kruises om steun voor "dit ter ere van Jezus voornaamste Lijdensrelikwieën te Rome op te richten heiligdom".

     Noot: Kruistriomf, V (1925-1926) 65-67; De Zegepraal, V (1925-1926) p. 4-5, zie ook p. 217-223 en 223-224 voor de
     brieven van Pius XI aan Kardinaal Van Rossum en gen. Hollmann.

Maar zijn innerlijk leven onderging stilaan een verandering en groei die zich op de duur ook naar buiten moest manifesteren. Hij bleef zijn werk doen als altijd, zo bv. bij de onderhandelingen over de Javamissie in 1925. Maar zijn hart trok hem tot een ander werk, dat in 1926 onder de naam Amici Israël grote bekendheid verwerven zou. Zelf heeft hij in drie autobiografische artikels zijn innerlijke groei tot die bijzondere roeping beschreven. Van jongsaf bekend en geïnteresseerd voor joodse families die in Uden woonden, vergat hij deze interesse onder noviciaat en volgende studiejaren. Zijn aandacht richtte zich toen op de vrijmetselarij, waarvoor hij wilde bidden en later werken om de schadelijke invloeden ervan tegen te gaan. Door kennismaking en vriendschap met een priester te Freiburg die hevig antisemiet was, én door de studie van de kwesties bij Sint Thomas over menswording en verlossing van Christus groeide bij hem een grote liefde voor het volk waaruit Maria en Jezus waren voortgekomen. De behoefte om te bidden voor de joden werd sterker door de studie van Sint Paulus, "werd apostolisch" schrijft hij zelf. Maar het diepe verlangen om voor hen alles te zijn zoals Christus dat geweest was, dateert van zijn begintijd in Rome in 1918.

     Noot: Kruistriomf, V, p. 339-345 en VI (1926-1927) p. 22-27.

Zijn studie en werkzaamheid gaf hem toen geen gelegenheid, ofwel achtte hij de tijd nog niet gekomen, om een werk naar buiten te beginnen. Wel heeft hij zich op 24 maart 1925, als antwoord op die roeping voor Israël, in de kerk van de H. Laurentius in Panisperna te Rome aan God opgedragen om alles te doen en te lijden voor Israël.

     Noot: H. van Rooijen is op de groei van deze roeping engiszins ingegaan in zijn art. in Cellestiana. Een prentje met een gebed
     voor de terugkeer van de Joden tot Christus geeft een afbeelding van het kruisbeeld uit deze kerk, dat tot de H. Brigitta van
     Zweden zou ge...en hebben. Archief Diest.

Voor zover dit uit voorliggende dokumentatie blijkt begon het werk naar buiten door een ontmoeting met Francisca van Leer in de herfst van 1925, een joodse die tot het katholicisme was overgegaan. Voor zover we kunnen nagaan is het voor het eerst in december 1925 dat Van Asseldonk aan generaal Hollmann schrijft dat hij graag iets over Israël zou schrijven en er een konferentie over houden. Het antwoord van de generaal is, hoewel affirmatief, niet erg bemoedigend: "U kunt iets over Israël in de Osservatore Romano of elders plaatsen en ik wil ook wel mijn zegen geven over de conferentie daarover door U te houden, doch dit wil ik U teggen: dat ik geen jood vertrouw al zijn ze ook jaren bekeerd. Ik heb er treurige bevindingen van opgedaan. Verder zal ik zwijgen, ofschoon het bijna zeker is dat er lawaai over ontstaat".

     Noot: Brief van 5-12-1925, archief prokuur Rome.

Dit antwoord tekent al enigszins de heersende sfeer in die tijd. In de eigen orde propageerde Van Asseldonk het gebed voor de bekering der joden. Blijkbaar had hij er ook de redakteur van Kruistriomf gevoelig voor gemaakt. Deze kondigde reeds op het einde van de vierde jaargang, dus einde 1925, in het programma voor de volgende jaargang een heel nieuwe rubriek aan, gewijd aan de bekering van de joden. "Den laatsten tijd is er onder de katholieken een beweging ontstaan om, meer dan tot nu toe geschied is, te werken voor de redding van Israël. Met die nieuwe strooming meende Kruistriomf rekening te moeten houden en een zijner trouwste medewerkers die voor de Joden voelt, verklaarde zich bereid de beweging te volgen en de rubriek geregeld te vullen. Zoo willen we niet slechts werken voor de bekeering van heidenen en andersdenkenden, maar ook voor de terugkeer der verloren schapen van Israël."

     Noot: Kruistriomf, IV (1925-1925) p. 353. Zie ook V (1925-1926, p. 28.

Deze trouwe medewerker is pater Van Asseldonk, die in vorige jaargangen geregeld zijn artikels over Rome had ingestuurd onder de naam Romanus. Vanaf de vijfde jaargang zal deze rubriek door hem verzorgd worden met de reeks Volk van Vloek en Zegening en Naar Israël, terwijl daarna meerdere andere medewerkers, waaronder dr. Frans Verhoeven de zorg daarvoor overnemen. De daarin uitgedrukte gedachten hebben in de orde zelf en ver daarbuiten zeker hun invloed uitgeoefend, evenals in Vlaanderen waar De Zegepraal des Kruises de artikels van Van Asseldonk overnam.

     Noot: Zie bibliografische lijst nrs. 36-38.

In het voorjaar 1926 ontstaat dan te Rome het Opus Amicorum Israël, dat in het eerste blaadje dat verschijnt de oprichting aankondigt. De priestergroep die gekontakteerd door van Asseldonk voor de oprichting bijeengekomen is, wil de zending van Christus voor "de verloren schapen van het huis Israël" voortzetten. De Joden, over heel de aarde verspreid, komen zo hevig op tegen de rechten van Christus en Zijn Kerk, dat wij ervoor moeten werken dat de Vader, die zijzelf ook aanbidden en vereren, hen moge brengen tot de Zoon, hun bloedverwant en hun Koning. Daarom moeten we van hun roeping in de geschiedenis op de hoogte zijn, hen welwillend en met eerbied tegemoet komen, want we weten uit ons geloof dat ze eens tot de Heer terugkeren. We zien nu reeds dat velen zich bekeren en anderen "op de weg naar Damascus" reeds zoeken naar Ananias, nl. de liefde en moeite van de priesters van Christus. Juist wij, de ,"vrienden van Israël", moeten eerbied en respekt opbrengen voor dit volk (Rom. 10, 2; 9, 4-5) voor hen bidden (l0, 1), met hen méé-lijden (9, 1-2), onszelf voor hen als slachtoffer aan God opdragen (9, 3) en ons priesterwerk voor hen uitoefenen (11, 13-14). Om die terugkeer van Israël te bevorderen werd op 24 februari te Rome het werk gesticht. Het is een werk voor priesters die werkelijk vrienden van Israël willen zijn en daarom op zich nemen: een dagelijks memento in de h. mis, vaak in predikatie en onderricht de gelovigen spreken over Israël, voor hen die dit kunnen nu en dan erover schrijven of tenminste de geschriften over hen verspreiden, de joden opzoeken zodat Israël spoedig overal zijn apostels heeft, en tenslotte zichzelf opofferen en eigen leven hiertoe heiligen.

     Noot: Pax super Israël, eerste blaadje (4 blz. in quarto), p. 1-2. Na dit eerste levensteken volgde in juni 1926 een enkel blad.
     Daarna begon een tijdschriftje met dezelfde titel, formaat 10x15 cm, dat drie maal verscheen, respectievelijk op 36, 32 en 18 blz.
     Apart verscheen nog een dubbel blad met de status wat leden en moderatoren betrof. Exemplaar in het kloosterarchief te Diest.

Onder de eerste leden waren de kardinalen Van Rossum, Bonzano en Fnihwirth, Het bestuur bestond uit de generaal-abt van de benedictijnen Gariador, voortitter, Vedastus Vaneufville, kanunnik van de basiliek van Lateranen, vice-voorzitter, Van Asseldonk, sekretaris, en vier andere van de stichtende ieden als raad, nl. Garrigou-Lagrange, dominikaan en professor aan het Angelicum, C. Damen, redemporist en professor aan het college van de Propaganda, L. Himmelreich, franciskaan en secretaris van de generaal, C. Chuard, regulier kanunnik van de Onbevlekte Ontvangenis. Het werk werd onder de bescherming gesteld van Maria Middelares. Het sekretariaat was gevestigd Via di Monte Tarpeo 14, de prokuur van de kruisheren.

     Noot: Pax super Israël, eerste blaadje, p. 2-3.

Het tweede blaadje verschijnt in juni 1926 en omschrijft nader de termen amici en Israël. Uitdrukkelijk wordt gezegd dat het een totaal onbaatzuchtig werk moet zijn, waarmee geen geestelijke gunsten, fakulteiten of aflaten gemoeid zijn, evenmin als eretitels. Even uitdrukkelijk wordt verwezen naar uitgaven van Notre Dame de Sion en andere, die aanbevolen worden. Ook de instituten zelf worden aan de priesters aanbevolen, heel bijzonder de paters en zusters van Sion, opdat zij te zouden helpen en steunen. Voor leken worden meerdere broederschappen opgegeven waarbij ze zich kunnen aansluiten. Van de Amici wordt ook geen enkele geldelijke bijdrage gevraagd als lidgeld; alleen spontane giften worden aangenomen.

     Noot: Pax super Israël, tweede blaadje, p. 1-2.

Blijkbaar wil men geen enkele andere groep die voor of onder de joden werkt op een of andere manier bemoeilijken maar integendeel met hen meewerken. De Amici Israël hebben in korte tijd een geweldige uitreiding gekend. In het eerste nummer van het tijdschriftje van maart 1927, dat van tijd tot tijd zal verschijnen, staat eerst een dokument, dat in de plenaire vergadering was verbeterd en goedgekeurd. Het onderwerp ervan is: bepaalde uitdrukkingen achterwege laten in het spreken over joden en jodendom (bv. termen als Godsmoord, overdreven verhalen die de ronde doen, oneerbiedigheid tegenover de joodse riten), en andere gebruiken (vooral die van de H. Schrift) als we over hen spreken. Dan komt de status operis primo anno exarto: achttien kardinalen, tweehonderd aartsbisschoppen en bisschoppen en tweeduizend priesters. Bij de kardinalen waren, om maar enkele bekende namen te noemen, van Rossum, Gasparri en Faulhaber; bij de bisschoppen het hele Nederlandse episkopaat en verder bisschoppen uit heel de wereld. Pater Van Asseldonk zelf reisde ervoor in Nederland, in het bisdom Milaan, in Duitsland, Oostenrijk, Hongarije en Polen. In meerdere diocesen werden bestaande piae uniones met de Amici Israël verenigd. Francisca van Leer gaf voordrachten in Nederland en Duitsland. Vooral in Polen en Hongarije ervoer hij een onvoorstelbaar antisemitisme, zelfs bij de geestelijkheid, wat hem sterkte in tijn apostolische voornemens. Ook trouwens in Oostenrijk. Pater Van Asseldonk heeft later verteld, dat hij daar naar een deken gestuurd werd, die zich zodanig over de Joden uitliet, dat de pater tot hem zei: "Als ik in een dergelijke gesteltenis verkeerde, zou ik het niet aandurven om morgen naar het altaar te gaan".

     Noot: Pax super Israël, I, nr. 1, p. 23-25. Brief dr. O. Schwartz aan A, Ramaekers 1-3-1974.

Einde 1927 was het ledenaantal uitgegroeid tot 19 kardinalen, 278 bisschoppen en 3.000 priesters. In tijdschriften die speciaal voor priesters bestemd waren, werd het werk aangekondigd en aanbevolen, zo bv. in de Nederlandse Katholieke Stemmen, terwijl in de Sint Jansklokken een brief van Mgr. Diepen, de bisschop van Den Bosch verscheen. Hij wenste het werk verspreid te zien onder zijn priesters en er een diocesane afdeling voor op te richten. Hij wees erop dat de kruisherenorde, waarvan het hoofdklooster in het bisdom gevestigd was, dit werk officieel erkend had als "geheel in overeenstemming met haren geest". Daarom werd dit diocesaan bureel gevestigd in het kruisherenklooster van Sint-Agatha, terwijl de prior van het klooster in zijn hoedanigheid van prior als "hoofd van dit Priesterwerk voor ons Bisdom" werd aangesteld. De orde had inderdaad op het generaal kapittel van 1926 het werk van de Amici aan haar leden aanbevolen.

     Noot: Het ledenaantal op los blad, zie noot 27; veder N.K. Stemmen, XXVI (1926) p. 186; St. Jansklokken, IV (1926) n. 173
     van 24-4, p. 66, Gen. Kap. 1926, relikt in Chronicum Cruciferorum, III, fasc. I, Diest (1969) p. 110: "Capitulum unanimiter
     agno.. Opus pro reditu Israël ad Ovile Christi esse juxta mentem Ordinis et omn.confratres subscribere huic operi in votis habet".

Op het generaal kapittel van de Franciskanen in 1927, waar ook pater Himmelreich aanwezig was en er sprak over de Amici Israël, gaven alle provinciaals van de orde, een honderdtal, zich op als lid voor de vereniging.

     Noot: Pax super Israël, nr. 2, p. 66.

Pater Van Asseldonk drukt meermalen op het ernstig opvatten van de verplichtingen der Amici. Geen lidmaatschap in naam, maar door in al zijn strengheid te voldoen aan de opgenomen verplichtingen, waarin de eigen heiliging voor de overgang van de Joden naar het christendom een grote rol speelt. Zelf heeft hij dat allerernstigst opgenomen, zowel door de trachting van een grote soberheid en levenseenvoud, als door het uiting geven tegenover generaal Hollmann van zijn speciale roeping, die hij diep in zijn hart aanvoelde, om in Palestina te gaan werken. Dit heeft hem, reeds einde 1926, zijn eerste moeilijkheden bezorgd. De kruisherenprokuur, die altijd gastvrij speciaal de Nederlanders ontving, - hoe gaat dat als men in een ander land verblijft - heeft de weerslag ondergaan van de persoonlijke soberheid en offerbereidheid van de prokurator. Zijn "charismatische" levenshouding en ascetische praktijken begonnen sterk af te steken tegen de meer gemoedelijke en landelijke geest die toen bij de kruisheren heerste. Op de prokuur gaf Francisca van Leer een retraite. Zij was er, door haar samenwerking met Van Asseldonk, trouwens voortdurend aanwezig. De vroegere vrienden bleven er weg. Het is juist daarover dat generaal Hollmann hem schrijft en vraagt "terug te keeren tot mijn vroegere omgang". Voor van Asseldonk betekende dit "een terugkeer tot mijn vroegere onvolmaaktheden", zodat hij meende dat de generaal zijn bevoegdheden te buiten ging. Hij schreef hem dit dan ook vrij en rechtuit, zoals hij het ook vroeger over andere zaken meermalen gedaan had. Tevens vroeg hij raad bij zijn biechtvader en bij Kardinaal Van Rossum. Van beiden kreeg hij het antwoord, dat de generaal hem wel eisen kon stellen als prokurator, maar bij verdergaan inderdaad zijn macht te buiten ging. Ook waar hij van andere konfraters te Rome dergelijke eisen stelde (het gaat over roken en drinken) smeekt van Asseldonk hem: "Laat gewetensvrijheid en beweeg niemand... om verstervingen na te laten waartoe zij na rijp beraad en door Genade zijn gekomen... Laat mij aan mijn Jodenwerk en houdt rekening met de mogelijkheid eener toestemming tot een Apostolaat onder de Joden." Van Asseldonk is bereid als prokurator helemaal te doen wat van hem verlangd wordt, "uit liefde tegemoetkomen aan alle eischen van de gastvrijheid en conversatie en alle belangen der Orde en der prokuur behartigen, en onberispelijk zijn.

     Noot: Brief van 13-11-1926 aan gen. Hollemann; de brief waarop dit een antwoord is, noemt Van Asseldonk een "gezamenlijk
     schrijven"; zodat het wel van generaal en definitoren samen zal zijn uitgegaan. Hij laat ook duidelijk uitkomen wat hij vindt van de
     methode; vlak voor zijn vertrek naar Rome had hij alles met de generaal besproken en daarop geen aanmerking gekregen; een
     schrijven vlak daarop met strenge bevelen, na dat openhartige gesprek met de generaal, vindt hij dan ook laf. Al is de stijl van heel
     deze brief onderdanig, toch neemt Van Asseldonk geen mening voor zijn mond om zijn mening uit te drukken.

Intussen gaat hij onvermoeibaar door met zijn werk; een verbod daartoe is hem blijkbaar niet gegeven. Ook de korrespondentie met de generaal gaat gewoon door. Van Asseldonk vertelt over de Java-missie en over de eerste konfraters die erheen gingen; enkele dagen verbleven ze te Rome waar te uit zijn hand het missiekruis ontvingen, terwijl op dietelfde dag het schilderij van de H. Odilia werd ingezegend boven het tweede altaar. Vol bezorgdheid vraagt hij ook naar de gezondheid van de generaal en belooft het gebed van de kleine kommuniteit.

     Noot: Brieven van januari 1927, archief generalaat. Het schilderij van de H. Odilia liet Van Asseldonk maken en werd betaald
     door prior Fontaine van Hannut (Fonds Clairlieu Achel 164, 5, VIII.)

Bij de jaarlijkse kaarsaanbieding aan de Paus, vraagt hij deze om een aparte zegen voor de zieke generaal. "De H. Vader schrok en zei: toch niet ernstig! Ik antwoordde: neen, maar 't duurt! Waarop de H. Vader zeer vaderlijk U zijnen bijzonderen tegen mededeelde en U een spoedig herstel toewenste. Ook Kardinaal Van Rossum, bij wien ik gisteren was, informeerde bezorgd naar Uwen toestand en wenscht U alle beterschap. En wij blijven bidden!"

     Noot: Brief van 4-2-1927, ibidem.

In een brief van 8 april schrijft hij nog eens heel openhartig naar generaal Hollmann over de voorbije maanden die "wel de zwaarste, en dus de vruchtbaarste" van zijn leven zijn geweest. Maar de crisis is nu over, hij voelt dat hij weer de rust en het vertrouwen vindt bij zijn "vader". Bij het schrijven van die brief was van Asseldonk overtuigd dat Mgr. Hollmann het niet meer lang zou maken en hij laat dat ook uitschijnen als hij schrijft: "Dit alles schrijf ik U alleen opdat U de waarheid zoudt weten nog vóór U ze zien zult in God, en opdat Uw hart zou kunnen rusten op mij wijl in mij geen rancune, geen bittetheid, doch niets dan liefde en gereede gehoorzaamheid is,... opdat alle kommer over mijn persoon verre zij van U en opdat U wete en erin ruste hoezeer ik U bemin en hoezeer ik de orde draag in mijn hart." Mgr. Hollmann was toen inderdaad doodziek en zou op 28 mei sterven. Hoe graag van Asseldonk ook nog vele dingen met hem had willen bespreken, -  "ik moet dat alles aan Gods lieve Voorzienigheid overlaten" - hij zou de man die hem werkelijk dierbaar was en bleef, ondanks vele moeilijkheden en meningsverschillen, niet meer levend terugzien.

     Noot: Laatste brief van deze korrespondentie, ibidem.

De vrees voor het dreigende antisemitisme is in het hart van Van Asseldonk, ondanks de groei van de Amici Israël, niet gedoofd. Hij ziet meer dan ooit de noodzaak in om hier door gebed, door gedrag en door apostolaat tegenin te gaan. In Pax super Israël komt dit tot uiting. Naast een aanbeveling voor het werk van O.-L.-Vrouw van Sion en een aansporing om over de Joden te denken en hen aan te voelen niet vanuit de pers en profane boeken maar vanuit het boek, de H. Schrift waaruit de H. Geest ons hen doet kennen, bevat dit boekje een korte rubriek Anti-semitica, waarin op het einde twee frappante voorbeelden worden gegeven, nl. van de echtgenote van Ludendorff die onlangs de joden, de Jezuieten en de vrijmetselaars aansprakelijk stelde voor de voorbije wereldoorlog, en van Hitler en zijn volgelingen in Duitsland, waar door christenen en zelfs door katholieken de begraafplaatsen van de joden worden onteerd en vernield.

     Noot: Pax super Israël, I (1927) nr. 2, p. 52. Bij de rubriek Necrologium wordt het overlijden van kruisheer Linnebank vermeld,
     qui Operi ert addictissimus et de Judaeorum re .. ovanii sermonem habuit eui titulus: Crux super Synagogam. De hier
     volgende .. van 15-11-1927 stond op de formulieren van de echaristieviering tot zijn nagedachtenis te Erp 12-10-1973

't Moet in de zomer van het jaar 1927 geweest zijn, dat hij zijn eerste reis maakte naar het H. Land. Het heeft hem geweldig getroffen, alles wat hij daar zag en bemediteerde, het kontakt met het uitverkoren volk, zijn daardoor groeiende drang om juist onder die mensen te blijven werken. De uitdrukking van zijn gevoelens in een brief naar zijn familie kan ons wellicht overdreven lijken, maar ik ben ervan overtuigd dat hij elk woord meende dat hij daarin neerschreef. Het doet ons hemzelf en ook zijn latere houding wellicht beter begrijpen. "Ik was op plaatsen, schrijft hij, waar Jezus Menschwording aan Maria werd aangekondigd, te NAZARETH; ik was ook te BETHLEHEM: en ik was aan het meer van GENESARETH. Voor de rest leefde ik daar onder Jezus bloedeigen Volk, onder de JODEN. En God zegende mijn Priesterlijk bezoek wonderbaar! Onafgebroken blijft mijn hart gewend naar het land, dat ik bezocht en helaas nog weer verlaten moest; onafscheidelijk blijf ik gebonden aan JERUSALEM; onverbroken en onverbreekbaar is de liefde die mij reeds gebonden heeft aan zoovele Joodsche Zielen, die daar aanstonds met Gods Genade mijn woord hebben aanhoord en naar mij terugverlangen! Wilt ook Gij voor hen bidden, opdat het Heil onder Israël spoedig moge terugkeeren. Wat het is, om op die plaatsen te komen, waar JEZUS zelf geleefd heeft, geleden, gepredikt, en dan vooral daar waar Hij stierf en begraven werd en verrezen is, ten derden dage, dat kan ik U niet zeggen: ik kan alleen maar zeggen, dat het haast een wonder is, dat ik er niet van ben gestorven.. En wat zal het dan zijn, HEMZELF te zien!? Van Pax super Israël verscheen een laatste nummertje in januari 1928, waarin o.a. het overlijden wordt gemeld van een der kardinalen die vanaf het allereerste begin aangesloten was bij de Amici Israël, Johannes Bonzano, voor wie door de zorg van Van Asseldonk een pontifikale mis werd opgedragen. Bij de mededelingen wordt de speciale gebedsdag vermeld die onder de internationale bidweek plaats had pro Reditu Israël. In de kerk van S. Paulus ad Regulam begon die dag het veertiguurgebed. Het centrale komitee van de Amici vroeg aan zijn leden om elk die dag een half uur aanbidding te houden in die kerk, en zo werd heel de dag door priesters uit alle delen van de wereld gebeden opdat de Koning van Israël zijn volk tot zich zou roepen. Ook de zusters van O.-L.-Vrouw van Sion sloten zich bij die aanbidding aan, evenals de aartsbroederschap van het gebed voor de terugkeer van Israël. In de rubriek anti-semitica wordt de reeds lang durende jodenvervolging in Roemenië en de onwaardige behandeling door Europeanen, bijzonder in Zuid-West-Afrika vermeld.

     Noot: Ibidem, II (1928) nr. I, p. 14-16.
   
Reeds toen moet het H. Officie bezig geweest zijn met de voorbereiding van de veroordeling van de Amici Israël,
die kort daarna, op goede vrijdag 25 maart 1928 volgde.

     Noot: A.A.S., XX (1928) p. 103-104.

Het H. Officie erkent in de aard en het doel van de Amici en in het boekje Pax super Israël de bedoeling de gelovigen aan te sporen tot gebed en werk voor de bekering van Israël tot het Rijk van Christus. Waar de Amici herhaaldelijk werden aangespoord in hun spreken het woord "bekering" te vermijden en het boekje steeds spreekt van "reditus", terugkeer tot het Rijk van Christus, wordt het woord "bekering" hier (opzettelijk!) gebruikt. Volgens het dekreet van het H. Officie heeft de Kerk altijd voor het volk Israël gebeden, ondanks en zelfs vanwege zijn verblinding. Zij beschermde het tegen onrecht en veroordeelt het anti-semitisme. Maar omdat de vereniging Amici Israël "een manier van doen en van spreken begon aan te nemen die van de sensus Ecclesiae, van de geest van de Vaders en van de Liturgie afwijkt (abhorrens staat er letterlijk), besloten de Vaders, na het votum van de konsultoren, in een volledige zitting van woensdag 21 maart 1928, de vereniging Amici Israël op te heffen en ze verklaarden ze de facto als afgeschaft. In de toekomst mag niemand meer boeken en geschriften schrijven en uitgeven die dergelijke dwalingen begunstigen. In de gewone audiëntie van Pius XI met de Assessor van het H. Officie van 22 maart werd dit besluit goedgekeurd, bevestigd en werd bevolen het te publiceren. Rome 25 maart 1928.

Iemand die dit leest vraagt zich af wat er, en dan toch zeker al geruime tijd, gebeurd is om tot zulk een dekreet te leiden. De termen zijn vaag en weinig zeggend. De verschillende nummers van het tijdschriftje werden telkens voortien van het Imprimatur van het bisdom Rome. De dominikaan professor van der Ploeg van Nijmegen vroeg in de jaren 1947, deze nummers te leen, om ze nader te bestuderen omtrent de theologixhe inhoud. Ze zijn me pas veel later langs een omweg - dit buiten de schuld van pater van der Ploeg - teruggestuurd. Hij schreef zelf, dat hij "niets afkeurenswaardigs in dat kleine blad gevonden" had. Wel had hij kort na zijn thuiskomst uit Palestina einde 1947 bezoek gehad van Francisca van Leer. "Wat die bij die gelegenheid vertelde kon niet allemaal door de beugel en hebben my het ingrijpen van het H. Officie, dat toen waakte over de zuiverheid van de geloofsleer, doen begrijpen".

     Noot: Brief Van der Ploeg van 24-10-1973, eigen archief.

In Kruistriomf en De Zegepraal wordt met geen woord gerept over het dekreet van het H. Officie. In Kruistriomf gaan de artikels van Frans Verhoeven over Het uitverkoren volk gewoon door, in De Zegepraal die van Van Asseldonk zelf. Zoals het gewoonlijk gaat bij dergelijke veroordelingen trokken de leden zich terug en bleef heel het podium over voor de sekretaris en het sekretariaat bij de kruisheren. Het is ons niet bekend hoever voorzitter en andere leden van het hoofdkomitee eronder geleden hebben. Prof. Damen, redemptorist, had zich al vóór de veroordeling teruggetrokken, wellicht door zijn land- en congregatiegenoot Kardinaal van Rossum tijdig verwittigd. Van Asseldonk heeft er in elk geval vreselijk onder geleden, toen en later. Hij was een fijngevoelig man, soms op het sentimentele af. Hij heeft, zoals iemand schreef "een ontslagnemend professor te Leuven, "de pijnlijke rijkdom van een intens gevoelsleven ervaren.

     Noot: Alumni Leuven, IV (1973) nr. 3, p. 19.

Die veroordeling is als een smaad op hem blijven rusten, jarenlang Uit boven geciteerde korrespondentie met generaal Hollmann kan men al zo vaak merken dat hij er niet tegen kon als de generaal wat bars antwoordde of als er tussen hen meningsverschillen bestonden waardoor hij meende dat hun vriendschap zou kunnen lijden. Ruim dertig jaar later, het was in 1959, heeft hij geprobeerd te Rome die veroordeling te doen intrekken en eerherstel te verkrijgen. Zelf heb ik dit nooit begrepen van een man, die zulke positie in Rome bekleed had en dus toch moest weten dat Rome nooit iets terugtrekt.

     Noot: In februari 1957 vroeg hij om een professoraat te mogen aanvaarden op het groot seminarie bij Mgr. Hakim te Haïfa, wat
     geweigerd werd. Mgr. Hakim herhaalde dit verzoek in september van dat jaar, maar toen ging het over het overnemen van het
     seminarie wat professoren betreft, waarvoor de pas opgerichte Belgische provincie geen krachten genoeg bezat. In oktober 1959
     schreef hij aan Paus Johannes XXIII om de diskwalifikatie die tegenover hem bestond weg te nemen. Rechtstreeks antwoord is er
     niet op gekomen. Wel heeft het hem, vermoed ik, veel last berokkend bij het werk dat hij sinds 1957, samen met Frau Doctor O.
     Schwarz, in Wenen begon voor de eenheid van de kerk, waarbij de aandacht spoedig al tamelijk uitsluitend naar Israël ging. Een
     van de hulpbisschoppen van het Weense diocees verbood de zusters van Sion met hem samen te werken. Bij een audiëntie kwam
     het dossier te voorschijn over de Amici Israël en grieven over een voordracht die Francisca Leer in 1927 in Wenen gehouden
     had. De hulpbisschop verwarde toen blijkbaar dr. O. Schwarz met Francisca van Leer. Later werd de verhouding beter en zelfs
     vriendschappelijk (korrespondentie in archief provincialaat Leuven en in eigen archief). Paus Johannus XXIII heeft de brief van
     Van Asseldonk en een schrijven van Dr. O. Schwarz doorgegeven aan het H. Officie, dat verdere inlichtingen vroeg bij Kardinaal
     König van Wenen; deze heeft gantwoord dat men de pater en Dr. Schwarz rustig moest laten werken (korrespondentie in eigen
     archief).

Intussen blijft de vraag: wat was de eigenlijke reden voor de veroordeling van de Amici Israël? Van tijdgenoten, die toen op de prokure te Rome woonden, weten we, dat de vroegere vrienden van Van Asseidonk, die door de veranderingen op de prokure en in zijn persoon zijn tegenstanders werden, zich bij Kardinaal Van Rossum hierover beklaagden en ook sommige bewoners van de prokuur (buiten Van Asseldonk om) bij Kardinaal van Rossum lieten roepen om hen over het gedrag van Van Asseldonk te ondervragen. Rechtstreeks verband met de "methode en wijze van spreken" van de Amici kan men hier moeilijk in zien. Zijn er invloeden geweest van buitenaf, politieke inmenging, antisemitische bewegingen, hogere kerkelijke personen die antisemitisch dachten en die hier hun invloed hebben gebruikt? Alleen latere studie, als de archieven van het Vatikaan in 2028 hierover worden opengesteld, zullen daar wellicht definitieve antwoorden op kunnen geven. Meerdere tijdschriften van die tijd stelden zich tevreden met het publiceren van de letterlijke tekst van het dekreet, zonder verdere kommentaar, zoals bv. de Nederlandsche Katholieke Stemmen. Er zijn echter ook andere. In de Nouvelle Revue théologique schreef pater J. Levie s.j. een zeer objektief artikel waarin hij de woorden van het dekreet van het H. Officie interpreteert. Hij noemt pater Van Asseldonk, prokurator generaal van de kruisheren te Rome de voornaamste stichter en Francisca van Leer de voornaamste propagandiste van de Amici, waarvan hij het doel als zeker prijzenswaardig erkent. De voornaamste reden voor de veroordeling zoekt hij in het eerste artikel van Pax super Israël, juist in dat door het algemeen congres van de Amici goedgekeurd dokument. Als men dit dokument nu leest is dit moeilijk te begrijpen. Er wordt inderdaad een manier van spreken aanbevolen die erop gericht is de joden niet meer van Godsmoord te beschuldigen. Maar volgens pater Levie kan men de ontrouw van Israël aan zijn roeping niet loochenen noch tijn verantwoordelijkheid voor de dood van Christus. Men kan voor de joden het woord bekering niet vervangen door reditus of transitus van het Rijk van de Vader naar dat van de Zoon. Het zou ook een blaam zijn voor de Kerkvaders die geschreven hebben adversus ludaeos, over hun hardheid van hart en het zich afkeren van Christus. Is het ook niet overdreven, zegt Levie, om het joodse ras een soort ereplaats te geven in het christendom, een plaats die tot de bekering van Israël leeggebleven was? Ook de methode was verkeerd. Men mag natuurlijk geen minachting hebben voor het joodse volk, maar een voortdurende verheerlijking ervan en daardoor een soort separatisme van de joodse groep in het christendom is niet verantwoord. In het christendom mag er geen voorkeur zijn voor een bepaald ras. Als men de joden, die toch al zo nationalistisch zijn, hierin ook nog aanmoedigt, is dit geen voorbereiding voor de bekering tot het christendom. Uitdrukkelijk bevestigt pater Levie dat het helemaal niet de bedoeling kon zijn ook maar in iets de verdiende achting voor de promotoren van de Amici te verminderen, waarvan doel en intentie onberispelijk zijn.

     Noot: Nouvelle Revue théologique, LV (1928) p. 532-537. Zie ook N.K.St., XXVIII (1928) p. 129-130; St. Jansklokken, VI
     (1928) n. 276, 14-4, p. .. waarin Mgr. Diepen de opheffing meedeelt; ibidem, p. 216; C.F.P. (= ..els o.p.) in: Theol.
     Woordenboek, I, (Roermond-Maaseik 1952), kol. 131.

Dit artikel is sereen geschreven, maar het is moeilijk aanneembaar dat juist in het algemeen goedgekeurde dokument, dat reeds in maart 1927 van de pers kwam en door zoveel kardinalen en bisschoppen, ook door leden van het H. Officie ontvangen werd, de reden tot veroordeling zou liggen. Kardinaal Faulhaber, lid van de Amici en propagandist, gaf er in een homiletische cursus voor priesters uit zijn bisdom citaten uit, nam de manier van spreken van de Amici over en prees de geschriften aan.

     Noot: Blaadje, uitgegeven door de Amici, onder de titel Materia Praedirabilis, z.p., z.j., met citaten uit de cursus van Kard.
     Faulhaber. Er schijnen meer van dergelijke blaadjes verschenen te zijn bv. de Orario Jeremiae, tekst van motet van Palestina.
     Alleen deze twee zijn ons bekend.

Wel geeft pater Levie in een nota een andere reden, die meer kan aanspreken, nl. dat er elders (dus niet in Pax super Israël) ongelukkige uitdrukkingen gebezigd worden, vooral waar het over de incarnatie en de eucharistie gaat; daar hoeft het judaïsme niet geaccentueerd te worden, daar dit met de religieuze werkelijkheid niets te maken heeft.

     Noot: a.c., P. 536, noot 1.

Wat pater Levie hier bedoelt is niet uitdrukkelijk aangegeven, maar onwillekeurig denkt men aan een artikel van Francisca van Leer waar ze schrijft over het heilig Sacrificie waar "Joodsch Vleesch en Bloed" worden gekonsakreerd en genuttigd.

     Noot: Francisca van Leer, Gij zijt de Vreugde van Israël, uittreksel uit De Standaard van Maria, 1926, en door het centraal
     komitee van de Amici onder alle leden in België en Nederland verspreid.

Volgens de konfraters die toen in Rome studeerden, zou een van de aanleidingen tot het dekreet van het H. Officie een voorstel geweest zijn dat pater Van Asseldonk gedaan had aan de Ritencongregatie, om in het gebed dat in de voorbeden van de Goede-Vrijdagliturgie gebeden werd pro perfidis Judaeis, voor de trouweloze joden, het woord perfidis te laten wegvallen. Daar dit blijkbaar ook tegen de geest van vele Kerkvaders was evenals tegen de geest van de toenmalige liturgie, stuurde de Ritencongregatie deze aanvraag naar het H. Officie. Het tweede Vatikaans concilie heeft er toch wel anders over gedacht en heel dit gebed door een mooier vervangen.

     Noot: Vergelijk het missaal van voor en van na Vaticanum II bij de voorbeden van de Goede-vrijdagliturgie.

Van Asseldonk heeft hierover zelf geschreven in een brief van 14-6-1968 (kopie in eigen archief): vooreerst dat hij de redenen nooit heeft kunnen begrijpen, en vervolgens, dat de idee om de woorden "perfidis Judaeis" en "perfidiam" uit de Goede-Vrijdagsteksten weg te laten, aan de voorzitter en sekretaris (Van Asseldonk) van de Amici, werd gesuggereerd door een vooraanstaand lid van de Congregatie van de Riten, Mgr. Di Fava, die zeker was van de goede uitslag. Wij vermoedden helemaal niet, schrijft van Asseldonk in die brief, daarmee iets revolutionairs te doen of dat dit voorstel als een atoombom zou inslaan bij het H. Officieen ons werk zou verpletteren. Hij geeft meerdere bijzonderheden die we hier niet allemaal kunnen aanhalen.De brief is gericht aan dr. W. P. Ecl. die in de Freiburger Rundbrief van 1 dec. 1967 (Beitrage zur Christlichen-Judischen Begegnung), een gunstige recensie schreef op het boek van Friedrich Heer, Gottes erste Liebe, waarin de Amiéi Israël op meerdere plaatsen worden vemoemd en de opheffing betreurd wordt; aansluitend daarbij handelde Eckert nog over het werk van Pinchas Lapide, Rom und die Juden (De drie laatste Pausen en de joden (Hilversum 1967), waar de houding van de drie laatste Pausen tegenover de joden behandeld wordt. Zijn mening is dat, als de ideeën van Van Asseldonk toen hadden kunnen doorwerken, Hitler nooit had kunnen doen wat hij nu gedaan heeft. Pinchas Lapide had in 1970 plannen om de geschiedenis van de Amici lsraël te schrijven, maar heeft daar op verzoek van Van Asseldonk zelf voorlopig van afgezien. Vanwege zijn "onvoorwaardelijke onderwerping" van 1928 wilde hij nu niet, achter het H. Officie om, door derden verdedigd worden. Het zou de schijn kunnen wekken dat hij zich op die manier zou willen wreken op het H. Officie (kopie van briefwisseling 1970 van Asseldonk-Lapide in eigen archief). Hopen we dat hij na na de dood van de pater zijn plannen herneemt om een aparte studie te schrijven over de Amici Israël, die echter tot nu toe niet verschenen is.

Scherper waren artikels in De Maasbode; eerst de reeds tendentieuze vertaling op 11 april, daarna nog drie vervolgartikels om de "dwalingen" van de Amici Israël zo duidelijk mogelijk te doen uitkomen.

    Noot: J.H.B. in De Maasbode van 17, 19 en 20 mei 1928, drie uitgebreide artikels die samen ongeveer vier en een halve kolom
    vormen. Schrijver is waarschijnlijk J. H. Boas, zelf een bekeerde jood, medewerker aan De Maasbode en schrijver van het werk
    Israëls Uur (Roermond 1924).

De schrijver is er erg op uit eerst andere organizaties veilig te stellen, waarbij m.i. de waarheid geweld wordt aangedaan. Van Asseldonk heeft van het begin af aan geen konkurrerende positie willen innemen maar integendeel de bestaande organitaties geprezen en aanbevolen.

    Noot: Zie boven.

Hier wordt het voorgesteld alsof er juist vanwege de Amici "weinig toeschietelijkheid aan de dag werd gelegd" en zij hun eigen weg wilden gaan "met een aanvankelijk succes dat de concurrerende lichamen verblijdde en verbijsterde". De Amici "namen een koele houding aan, zochten geen contact" ja "vermeden zelfs dit contact op bijna hinderlijke wijze" omdat zij zich "door de laksheid der oudere organizaties niet in hun werk wilden laten belemmeren". Het zijn erg onsympathieke woorden die met de briefjes en artikels van de Amici Israël apert in tegenspraak zijn.

    Noot: zie noot 27.

Daarna komt hij aan de eigenlijke reden van "hun betorgdheid" voor de Amici Irraël. We zouden ze in drie punten kunnen samenvatten:

1. De stichters van de Amici waren - terecht - vurige bewonderaars van het volk waaruit Jezus en Maria, Sint Jozef en de apostelen waren voortgekomen; ook van het Land waar Jezus leefde, gekruisigd werd en verrees. Maar die liefde was "sentimenteel" en niet realistisch. De organisatie werd steeds aantrekkelijker voor fanatieke en eenzijdige Jodenvereerders, terwijl zulk werk uitsluitend moet geinspireerd zijn door liefde tot Jezus. "Niet om henzelve maar om Jezus tullen wij de Joden beminnen; niet als vrienden van Israël, Amici Israël, maar als vrienden van Jezus vragen we om de terugkeer der Joden". Anders "zullen wy tot de ernstige dwalingen vervallen, gelijk de Priesterbond te Rome tot ernstige dwalulgen vervallen is".

2. De "onevenwichtige" propaganda welke reeds te Wenen, Munster en elders gevoerd was" dreigde zich uit te breiden tot landen waar men de specifieke moeilijkheden van het werk onder de Joden niet kende. Meermalen erkent de schrijver van deze artikels "het heerlijk idealisme en de oprechtheid van het enthousiasme der propagandisten".

3. De fundamentele dwaling is dat de Amici geen rekening hebben gehouden met de z.g. Judaisch-katholieke beweging waarvan het gevaar in eik jodenwerk aanwezig is. Bekeerlingen willen spoedig hervormen, ze maken 'n tijd van ontnuchtering door in hun nieuwe godsdienst, terwijl ze pas na jaren leren ontdekken dat de onvolmaaktheid van het instituut en van de personen de volmaaktheid van de Kerk niet aantast. De kritische semiet is zich bewust van zijn eigen veel oudere maatschappij en religieuze kultuur. Hij voelt zich superieur en gaat zijn overgang naar de katholieke kerk als een aanwinst voor tijn medekatholieken beschouwen. Hij zal op de duur gaan verlangen dat het jodendom "christendom bij uitnemendheid" zal worden: een veredelde christelijke samenleving onder joodse leiding. Neen, de jood moet nederig en klein en boetvaardig Gods kerk binnengaan, al zal hetnormaal zijn dat hij zijn nationale trots behoudt. Anders zou een sterke toename van joodse bekeerlingen het christendom niet tot zegen strekken." Het is de jood die moet opgaan in de katholieke kerk en niet de katholieke kerk die iets moet aannemen van de jood. Dit wordt vaak uit het oog verloren door geestdriftige bewonderaars der Joden en niet alleen door eenige leiders der Amici. Andere organizaties vervullen haar taak met bescheidenheid en geinspireerd door geen andere liefde dan die tot Christus. "Hierop was de mentaliteit welke aanleiding gaf tot de débâcle der Amici Israëli de reactie".

Uit de kleine publikaties van de Amici Israëli kan men dit alles moeilijk opmaken. Over de propaganda door Van Asseldonk en Francisca van Leer in hun voordrachten in meerdere landen gemaakt, weten we niets, tenzij dat men in Wenen in 1961 het "dossier Amici Israël" bovenhaalde en aan Van Asseldonk passages toonde uit voordrachten van Francisca van Leer om de ongewenstheid van zijn werk in Wenen te bewijzen.

     Noot: Brief van Van Asseldonk aan A. Ramaekers van einde 1961, niet nader gedateerd (eigen archief).

De passages over de judaisch-katholieke beweging lijken ons erg overdreven, al moeten we bij gebrek aan ervaring op dit gebied daarover ons oordeel opschorten. Er is een ander artikel waarin ik persoonlijk méér grond van waarheid zie al zal men er niet direkt de oorzaak van het Officie-dekreet moeten zoeken. Daarom volgend citaat: Bij alle blijken van waardering die het jodendom van katholieke zijde ondervond, "is 't jammer dat sommige katholieke Amici Israël al te hartstochtelijk om joodsche sympathieën bedelden en in hun prosemitisme too sentimenteel werden, dat van hogerhand tegen dergelijke vriendschap met het Jodendom moest opgetreden worden. Sentimentele vriendschap tusschen Joden en christenen is al te onnatuurlijk en dat kon of mocht geen stand houden. Doch helaas heeft door het ingrijpen van het kerkelijk gezag ook de gezonde en welgemeende toenadering tusschen de Kerk en Israël een knak gekregen. Want de smet die op de al te sentimenteele vrienden van Israël ligt, dreigt in de publieke opinie tot een blaam te worden voor elkeen, die zich voor de Joodsche natie interesseert."

     Noot: Het citaat is door dr. H. van Lieshout overgeschrever: onder de titel Sentimenlalireit vrienden Israël, uit een artikel van W.
     van de Rest in: zondagscourant, VIII, nr. 5 van 1 febr. 1931; archief Diest.

We hebben er boven al op gewezen dat van Asseldonk erg gevoelig was, op het sentimentele af. Het was zijn aard. Maar het is vaak moeilijk de grens te trekken tussen meevoelen en gevoelig zijn, of sentimenteel zijn in de minder gewaardeerde betekenis van dat woord. Even moeilijk is het dan zich te hoeden voor overdrijving. Ook wat oprecht gemeend en uit overtuiging gezegd en gedaan wordt, kan dan gemakkelijk bij anderen een minder gunstige indruk maken. Van Asseldonk was voor wat men nu zou noemen een hartelijke kerk".

     Noot: Ondertitel van het boekie Dag vriendeliji Licht van Mgr. De Smet, (Tielt-Amsterdam 1975).

Waar ligt dan de juiste grens? Hij was een diep gelovig man, daaraan zal wel nooit iemand getwijfeld hebben. Eventeer een deugdzaam man, die leefde uit zijn geloof, maar dan niet alleen met zijn verstand maar ook of nog meer met zijn hart. Men hoeft zijn artikels maar te lezen die hij onder de schuilnaam Benjamin schreef om dit aan te voelen.

     Noot: Bibliografische lijst nr. 38.

Maar hij heeft het ook uitdrukkelijk neergeschreven in een van zijn brieven aan generaal Hollmann. Op de verjaardag van de generaal was het gebruikelijk dat in elk klooster de kommuniteit na de eerste vespers samenkwam op de kamer van de prior of rektor; de subprior feliciteerde de prior dan met het feest van de generaal en beloofde het gebed van de kommuniteit voor de jarige.

     Noot: Ook met de verjaardag en het naamfeest van de prior was dit het gebruik, in Diest zeker tot na 1955.

De overste sprak dan een woordje, wat meteen het begin van de feestelijkheden inluidde. In Rome was dat gebruik ook ingeburgerd en kwamen allen samen op de kamer van van Asseldonk die 30e januari 1927. Frater van de Pasch sprak de gelukwensen uit en Van Asseldonk antwoordde. Enkele dagen later schrijft hij erover naar generaal Hollmann: "Ik heb hun bedankt en opnieuw gebed gevraagd voor Uw behoud en gezondheid en hun er dan op geweten hoe het beste gebed voor oversten altijd een gebed tot God de H. Geest is, opdat Hij ons, oversten, steeds beheersche, verlichte en totaal bezitte, zóó dat wij vaardige en goede speeltuigen zijn in Zijn hand: Hem te bidden vooral dat Hij ons meer met Zijne Liefde dan met Zijne Wijsheid moge verlichten, opdat wij in Zijn plaats de kinderen Gods heilig en veilig zouden geleiden en besturen en slechts Zijn werk beschermen en openbaren.

     Noot: Brief van 1-2-1927. Cursivering van ons; archief generalaat.

Hier lijkt het geheim te liggen van zijn geestelijk leven en van zijn leiding bij anderen; hij kon wijze raad geven, maar hij kon dit doen met zijn woord en zijn hart. Heel zijn liefde voor Israël was er een die diep en hartstochtelijk was. Zo was ook zijn liefde voor de orde, die hij herhaaldelijk in zijn brieven uitdrukt. Ook de mensen had hij zo lief. Zijn échte belangstelling, échte hulpvaardigheid en dienstbaarheid, échte offerbereidheid kon samengaan met strengheid en veeleisendheid maar ook met gevoeligheid of zelfs gevoelerigheid. Maar ze was er. Men voelde ze aan. Hij drukte ze in zijn brieven uit in termen die overdreven kunnen lijken maar die geméénd waren. Dit is geen fout maar het kan een fout lijken in de ogen van mensen die hem zo niet kenden of die zelf zo niet zijn; het kan een fout worden als het bepaalde grenzen te buiten gaat. Me dunkt dat men in de kwestie van de Amici Israël hier het geschilpunt moet zoeken waardoor van Asseldonk een "teken van tegenspraak" werd. In onze tijd zouden de enen het een charisma noemen, de anderen zouden spreken van sentimentaliteit. Sommige mensen, toen en nu, hielden of houden niet van uitspraken waarin ingevingen van de H. Geest telkens weer als motieven tot gebed, boete of aktie worden aangehaald. Anderen kunnen dat meevoelen en meemaken. Naargelang men tot de ene of de andere groep behoort zal men met voorbehoud tegenover of met overtuiging achter Van Asseldonk staan. M.i. speelt dit een veel grotere rol dan de z.g. motieven die in het dekreet van het H. Officie worden aangehaald. Zou, zonder intriges, een zaak als die van de Amici Israël niet met een waarschuwing kunnen afgehandeld zijn, zonder daarom een veelbelovende beweging van gebed, zelfheiliging en bescheiden aktie (want dat was het toch, niet wat omvang maar wat handelen betrof) te likwideren? Sommigen hebben aan van Asseldonk gezegd, en zeggen nu nog dat hij te vroeg geweest is, dat hij zijn tijd vooruit was of dat hij in een te kleine orde als die van de kruisheren toen was, de noodzakelijke achterban en begeleiding miste.

Hoe was de reaktie van van Asseldonk tegenover het dekreet? Hij meende oprecht dat zijn werk gesteund werd door de vele leden, waarvan negentien kardinalen. In de zomer van 1927 had hij op een persoonlijke audiëntie bij Paus Pius XI gevraagd, of hij als sekretaris van de Amici Israël met de Paus over deze kwestie mocht spreken. Als het evangelie al overal ter wereld aan de heidenen gepreekt was, was dan de tijd niet gekomen om méér dan tot dan toe het geval was, zich tot het uitverkoren joodse volk te keren? De Paus heeft daar geen direkt antwoord op gegeven. Het was hem niet mogelijk, zei hij, deze kwestie zo maar even op te lossen. "Waarschijnlijk", zo schreef van Asseldonk in 1970, "heeft de Paus toen gedacht aan de vele met deze kwestie verbonden komplikaties en aan de vele hindernissen die hierbij te overwinnen waren". Alleen wees hij er in algemene termen op, hoezeer de heiliging van de priesters en een diep geestelijk leven voor de Kerk noodzakelijk waren.

Dit onderhoud kon geen beletsel zijn om door te werken. Maar enkele weken voordat het dekreet van het H. Officie verscheen, werd de komende opheffing van de Amici aan Van Asseldonk vanwege het H. Officie meegedeeld, en werd van hem een volledige "blinde" onderwerping gevraagd, zonder dat de redenen werden bekend gemaakt. De pater Dominikaan, die altijd in de anticamera van het H. Officie aanwezig is drukte tegenover Van Asseldonk zijn leedwezen uit dat hij deze weg gaan moest. Zijn antwoord was dat hij dit, in het licht van het geloof, als een Kruis beschouwde en zich gesterkt voelde door de woorden van Christus: "als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft...". Bij het binnenkomen van Kardinaal Merry del Val knielde hij neer en bood zijn onvoorwaardelijke onderwerping aan, zonder te vragen naar de redenen. Wel vroeg hij of hij nu zijn ambt van prokurator der orde moest neerleggen. De kardinaal antwoordde dat deze kwestie met zijn persoon niets te maken had en hij in Rome goed aangeschreven stond, zodat zijn prokuratorschap hier niet in het geding kwam. Wel stond ik verstomd, vertelt van Asseldonk verder, toen ik bij het verschijnen van het dekreet de aangehaalde redenen las. Een van de medeleden van het bestuur kwam die dag wenend bij van Asseldonk (hij noemt de naam er niet bij). Beiden hebben ze dan alles als offer aan God opgedragen. Van Asseldonk kwam toen tot het besef, schrijft hijzelf, dat een vloed van anti-semitisme de Kerk zou overspoelen.

Tot het einde van het schooljaar, dus juni 1928, is hij heel gewoon als prokurator in Rome gebleven. De konfraters die er toen studeerden en waarvan hij de overste was, getuigen eenstemmig dat over heel de kwestie van de Amici praktisch nooit werd gepraat, dat van Asseldonk "gewoon was toals anders". Aan de oprechtheid van zijn onderwerping kan men tot dan toe moeilijk twijfelen. Maar toen de laatste studenten op vakantie waren gegaan naar Nederland, is Van Asseldonk vertrokken naar Palestina. Daar dit helemaal zonder medeweten van zijn overste gebeurde, kon het door deze moeilijk anders worden uitgelegd dan als een aperte ongehoorzaamheid. Ook wist Generaal van Dinter, sinds kort de opvolger van Hollmann, helemaal niet met welke bedoelingen Van Asseldonk vertrokken was. Wilde hij ginds blijven? Als kruisheer? Mgr. van Dinter heeft geprobeerd met Van Asseldonk in kontakt te komen langs de patriarch van Jeruzalem. Blijkbaar is dit niet onmiddellijk gelukt. Van Asseldonk is ongeveer vier maanden in Halfa gebleven en wendde zich toen tot de Latijnse patriarch van Jeruzalem met het verzoek onder de Joden te mogen werken. Deze verwees hem naar de romeinse instanties.

In Sint-Agatha was intussen aan de konfraters meegedeeld dat pater Van Asseldonk de prokuur te Rome met onbekende bestemming verlaten had. Mgr. van Dinter benoemde de eerw. heer dr. P. Rutten voorlopig tot prokurator. Toen de studenten te Rome terugkwamen na de vakantie vonden ze er die situatie, een nieuwe prokurator en overste. Kort daarna, in november, is Van Asseldonk op de prokuur teruggekeerd en enkele weken later naar Sint-Agatha vertrokken. Zo te zien kan men het oordeel en het gedrag van Generaal Van Dinter heel goed begrijpen. Men zou zich echter ook moeten inleven in de gevoels- en gedachtenwereld van Van Asseldonk zelf. Volgens objektieve normen was zijn gedrag niet goed te keuren. Maar hij zelf was, zo schrijft hij, enkele weken na het dekreet tot het bewustzijn gekomen dat hij de plicht had een teken te stellen in de Kerk, dat de "zaak Israël" voor Kerk en wereld primair moest zijn. Daarom wilde hij naar Palestina gaan om temidden van de joodse bevolking samen na te denken hoe Gods wil aan Israël zou kunnen geschieden. Hij vroeg raad aan zijn biechtvader, die hem zei dat hij moest gaan. Later vertelde hij, dat dit besluit hem verpletterde, maar dat hij meende dat hij zijn roeping voor Israël trouw moest blijven.

     Noot: De gegevens vanaf de veroordeling der Amici steunen op brieven van Van Asseldonk en brieven of getuigenissen van de
     konfraters (juni-juli 1978) die Van Asseldonk te Rome meemaakten tussen de jaren 1924-1928 op de prokuur, en van anderen
    die voor het schooljaar 1928-1929 naar Rome kwamen. De eersten A. Ceyssens, M. Deckers, H. van Rooijen en E. Peeters
     maakten Van Asseldonk meerdere jaren te Rome mee; de anderen, mgr. W. van Hees en J. Busé leerden Van Asseldonk
     oppervlakkig kennen toen hij vanuit het H. Land naar Rome terugkwam. De data ontlenen we meestal aan een lijst die Van
     Asseldonk zelf opmaakte voor Frau Doctor O. Schwarz in Wenen. Hen allen danken we voor deze en andere hulp bij het
     schnjven van dit artikel. Veel meer interessante gegevens hopen we later in het boek van H. van Rooijen terug te vinden, daar we
     er hier niet verder op kunnen ingaan.

Sommigen zullen hier spreken van "onevenwichtigheid", anderen van "charisma"! In Nederland teruggekeerd werd van Asseldonk praktisch onmiddellijk benoemd als kapelaan in de kruisherenparochie te Rotterdam waar hij reeds in januari met zijn werk begonnen is en  er tot ieders voldoening zijn taak heeft vervuld. Vele mensen werden door hem beïnvloed. Zijn begeesterende persoonlijkheid trok hen mee, en iedereen had spijt toen hij ruim een jaar later, in januari 1330 voor de Javamissie benoemd werd.

SUPERIOR REGULARIS VAN DE JAVAMISSIE

Einde 1929 of begin 1930 heeft van Asseldonk zichzelf aangeboden om naar de Javamissie te worden gestuurd.

    Noot: Van Rooijen, a.c., p. 108. Volgens dr. O. Schwarz, die dit van Van Asseldonk vermam, deed de generaal een oproep voor
     vrijwiligers, waarna van Asseldonk zich gemeld heeft.

Generaal van Dinter nodigde hem einde januari 1930 uit om naar Sint-Agatha te komen voor nader overleg, waarbij waarschijnlijk meteen de benoeming gevoigd is. Als hij niet de apostel van de joden kon zijn, dan wilde hij toch die van de heidenen worden. Lumen ad revelationem gentium, schreef Mgr. Lemmens hem. Ook van vele andere vrienden ontving hij bemoedigende brieven, o.a. van Mgr. Diepen die hem op een afscheidsdineetje uitnodigde, van Kardinaal Van Rossum en Kardinaal Laurent, de Latijnse patriarch van Jeruzalem en vele anderen. Van Asseldonk wilde zijn jodenideaal vervullen door dit offer, nu hij niet rechtstreeks eraan werken kon. Terecht schreef een van zijn kennissen: "een absolute overwinning over uzelf, een dooden van een zielsverlangen, direct contact en deelname aan het werk van Israël om Uw werk, het werk van Israël door het offer veel meer te dienen dan anderzijds mogelijk ware". Ook van de kruisheren was er veel sympathie en belangstelling. Iedereen wist blijkbaar dat de Javamissie, nauwelijks vijf jaar geleden begonnen, een zorgenkind was. Met de weinigen die er waren, op dat ogenbiik vijf kruisheren die voor een onmetelijke taak stonden, was "er iets bijzonders nodig", schreef prior Van de Braak vanuit Uden.

     Noot: Brieven in eigen archief.

Pater J. Goumans, die er overste was, had blijkbaar niet het talent om te organiteren en de initiatieven te nemen die bij deze jonge onderneming nodig waren. Samen met Generaal van Dinter, die er van 25 april tot 5 mei zijn eerste visitatie ging houden, vertrok Van Asseldonk naar Java. Bij de beëindiging van de visitatie ontving hij van de generaal zijn benoemingsbrief als regulier overste. Hij liet dit in een officiële brief weten aan de Propaganda, waar Kardinaal Van Rossum wat teleurgesteld reageerde dat tijn briefje to onpersoonlijk was en er geen nieuws over hemzelf instond. Uit de schaarse korrespondentie die bewaard gebleven is, blijkt duidelijk de waardering die Generaal Van Dinter voor zijn werk had.

     Noot: Archief generalaat. Zie over de aankomst J. de Rooy, 'Hoogwaardig Heer op Java', in: Kruistriomf, X, 1930-1931, p.
     135-138. Ibidem, p. 8 een mooie groepsfoto van generaal van Dinter, Mgr. van Velzen en de missionarissen waaronder Van
     Asseldonk.

De vele Nederlanders eisten natuurlijk in Bandung voor een groot gedeelte de aandacht van de paters op. De bedoeling van Van Asseldonk was, méér dan tot dan toe gebeurde, te werken onder de eigen bevolking, al bracht dit veel moeilijkheden met zich mee. Zelf was hij pastoor in een van de kerken van Bandung, terwijl hij de dagen van maandag tot woensdag besteedde aan reizen, bestudering van de toestand en administratie, zijn eigenlijk werk als superior regularis. Begin 1933 kon hij aan Generaal van Dinter schrijven, dat hij in juli eindelijk een pastoor zou hebben, "die Soendasch spreekt. EINDELIJK. GODDANK." Half maart 1933 benoemde de generaal hem opnieuw voor de normale tijd van drie jaar, te beginnen vanaf 5 mei, tot superior regularis, met de wens dat hij konferenties en ook examens zou invoeren om de studiegeest bij de konfraters wakker te houden.

     Noot: Brieven archief generalaat, ongenummerd.

Het werk groeide. Elk jaar kwamen er kruisheren van Nederland bij; enkelen moesten terugkeren. Maar het groepje van vijf dat er was bij de aankomst van Van Asseldonk, was uitgegroeid tot twintig in 1937, zodat er steeds meer werk kon worden aangenomen en gepresteerd. Tot dan toe krijgt men de indruk dat de superior regularis, beter dan de apostolische prefekt Mgr. Goumans, de magister-generaal geregeld op de hoogte hield van de toestand in de missie. Begin 1936 laat Van Asseldonk weten dat zijn tweede termijn als superior bijna verstreken is en dat hij zich helemaal ter beschikking houdt voor eender welke taak. Op 15 maart 1936 wordt hij, weer vanaf 5 mei d.a.v., voor een derde keer benoemd, omdat, zo schrijft Generaal van Dinter, "er geen redelijke klachten maar integendeel de meest gunstige getuigenissen kwamen". Het onderzoek, dat de hogere overste elke drie jaar moet doen vóór de benoeming van de superior, is dus helemaal ten gunste van Van Asseldonk afgelopen. Tot einde 1936 kan men de briefwisseling tussen generaal en superior normaal noemen. Abnormaal is dat, zoals de generaal op 20 juni 1937 aan de prokurator in Rome schrijft, hij in het jaar 1937 noch van Van Asseldonk, noch van Mgr. Goumans ook maar iets ontvangen mocht, ofschoon hijzelf vier of vijf weken geleden nog per vliegpost gevraagd had of er dat jaar (bij de aanstaande benoemingen) priesters op Java werden verwacht.

Noot: Ibidem.

In een brief van 3 maart 1938 wordt Van Asseldonk uit Java naar Nederland teruggeroepen en wordt Jan de Rooy tot superior benoemd. Wat er intussen gebeurd is, kunnen we heel kort samenvatten. Er is een geestelijke stroming ontstaan, bij leken zowel als bij priesters, die de uiterste radikaliteit eist, "het geven van de 100 %", zoals sommige missionarissen het hebben genoemd. Tussen de konfraters heeft dit, afgezien van een oordeel over de stroming zelf, een diepe kloof geschapen. Die kloof ontstond niet door de z.g. "laksen" maar juist door hen die zich "Paulisten" noemden. Waar vroomheid en inzet samengaat met een zekere geëxalteerdheid en onverdraagzaamheid tegenover hen die anders denken, ontstaat verdeeldheid die nooit gunstig kan inwerken op het apostolisch werk. Van Asseldonk heeft tegenover sommigen ontkend dat hij de auctor intellectualis van de stroming was, maar tevens gezegd dat hij er achter stond. Mgr. Goumans was er radikaal tegen. Persoonlijk meen ik, zonder over bedoelingen van mensen een oordeel te willen uitspreken, dat voor Generaal Van Dinter geen andere oplossing mogelijk was dan het besluit dat hij na lang aarzelen en na veel raadplegen en nadenken genomen heeft. Waar de eigenlijke overste van het missiewerk, de Apostolische Vikaris, en de overste van de kruisheren als religieuzen, de superior regularis, zo tegenover elkaar staan, kan een generale overste niet anders handelen. Pater Van Asseldonk heeft zich verongelijkt gevoeld; het rechtsprincipe: audiatur et altera pars, was niet toegepast. Dit is het grootste onrecht dat mij ooit is aangedaan, heeft hij later meermalen gezegd en geschreven. Hij is dit zo blijven zien, heel zijn verder leven lang. Maar hij heeft zich onderworpen aan zijn overste. Evenals na de zaak van de Amici Israël, tien jaar tevoren, kon men ook nu niets aan hem merken. Hij was altijd welgemoed. Hij heeft ook dit zware kruis aan God opgedragen, en is leraar geworden te Hannut, waar een Waals kollege van de Kruisheren gevestigd is. Het moet voor Van Asseldonk een verbanning betekend hebben; een ander land, een andere taal waarin hij les moest geven. Hij ging er voordat hij zijn lessen moest beginnen heen om er retraite te maken. "Allereerst dank ik U, o God, voor de bizondere vreugde waarmee Gij mij tot deze retraite hebt aangetrokken: quam dilecta tabernacula tua concupiscit anima mea", schreef hij.

     Noot: Van Rooijen a.c., p. 109. Op het generaal kapittel van 1938 werd in het relikt nr. 10 (Chronicon Cruciferorum, III, fasc.
     1, p. 119) in voor een goed verstaander duidelijke woorden de strekking op Java afgekeurd. Na een aansporing om te streven
     naar de volmaaktheid door het strikt onderhouden van regel en statuten en in volledige gehoorraamheid aan de oversten volgen de
     woorden: "devitantes falsum quemdam mysticismum ac periculosissimum, sub (..)ntes proprium sensum ac judicium, etiam si
     inspiratum credatur a Spiritu Sanct(..).

Hij gaf er bijna twintig jaar les in klassieken op de Latijns-Griekse humaniora, na de eerste jaren steeds op de hoogste klas. Daar is hij ook begonnen met de studie en het schrijven van artikels over de geschiedenis van zijn orde.

     Noot: Zie bibliografische lijst vanaf nr. 77.

DE HISTORICUS

Persoonlijk leerde ik pater van Asseldonk daar kennen, toen ik te Leuven een doctorsthesis maakte over de privileges van de kruisherenorde vanaf de stichting tot aan het concilie van Trente. Het was oorlog en materiaal uit buitenlandse archieven was onbereikbaar. De enigen die me daadwerkelijk konden helpen waren de konfraters dr. H. van Rooijen te Zoeterwoude, P. Winkelmolen te St-Agatha en dr. Van Asseldonk te Hannut. Voor mij was dit proefschrift eigenlijk de eerste diepere kennismaking met de ordesgeschiedenis en speciaal met de bronnen zelf daarvan. Konfrater von Rooijen hielp me schriftelijk, Winkelmolen stuurde afschriften van documenten uit St-Agatha op. Maar met Van Asseldonk ontstond een voortdurend kontakt. Hij had, toen al, de handschriften van de Luikse bibliotheken bestudeerd, waarbij er een was met de teksten van pauselijke oorkonden, waarin de privileges bevat waren. Telkens als ik met een hoofdstuk klaar was, stuurde ik het naar Hannut op, waar we het dan naderhand bespraken. Hij heeft me voor veel fouten behoed en me veel gegevens bezorgd die ik anders zeker niet zou hebben kunnen benutten. Hij beschouwde mijn werk als z'n eigen werk en hielp waar hij kon. Door geregelde ontmoetingen enkele jaren lang leert men zo iemand kennen in aard en karakter; ook in zijn hoge opvattingen van het religieuze leven en in zijn diepe iiefde voor de orde. Over vroegere perioden uit zijn leven sprak hij nooit, tenzij dat toevallig te pas kwam en dan toch niet over de eigenlijke gebeurtenissen die we hierboven geschetst hebben. Bij de plechtige promotie in Leuven was hij aanwezig, blij om wat hij had kunnen bijdragen om mijn pogingen te doen slagen. Zoals altijd was hij hartelijk, charmant en attent. Na de plechtigheid overhandigde hij me een door hem vervaardigd en met zwarte en rode inkt getekend chronogram, dat ik tot nu toe altijd als mooie herinnering bewaard heb: rotarIUs rotaM VerUs nUnC feLIX DoCtor ConVoLVes.

     Noot: Toespeling op mijn naam, vrij vertaald "Gij, Rademaker, vervult nu als een echte gelukkige doctor uw taak".

Onze relatie ging door en werd door briefwisseling en ontmoetingen hechter toen ik in 1943 lid werd van de historische kring Clairlieu die het jaar van te voren mede door Van Asseldonk gesticht was en waarvan de vergaderingen meestal te Hannut plaats hadden. We genoten er telkens een gulle gastvrijheid, hielden er prettige en verrijkende vergaderingen, waartoe van Asseldonk steeds ruim zijn deel bijdroeg. Verschillende jaren was hij lid van de redaktieraad, zodat we ook daardoor veel kontakt hadden, zowel door briefwisseling als door de bijdragen die hij zelf van het begin af voor het tijdschrift Clairlieu leverde. Bij de oorspronkelijke opzet dat het tijdschrift drie rubrieken zou bevatten, nl. studies, teksten en kroniek, was hij van het begin af de verantwoordelijke voor de tweede rubriek; een strenge verantwoordelijke, want hij heeft meermalen teksten geweigerd omdat ze niet kritisch genoeg behandeld waren. Eens schreef hij, dat we hem maar als redaktielid moesten vervangen, daar hij veel te streng was en daardoor medewerkers afstootte. Van de andere kant was hij ook wel bereid om rekening te houden met aanmerkingen die op zijn eigen werk gemaakt werden. Het was jarenlang een prettige samenwerking. Hij schreef nogal stroef, wat te wijten was, zoals hij zelf dacht, aan de vroegere studie en lektuur van Potgieter en tijdgenoten. Maar met wat geven en nemen kwamen we toch meestal tot een akkoord, al kon hij soms onverzettelijk op zijn stellingen blijven staan. Ik kreeg niet de indruk dat hij graag les gaf in Hannut; hij moest er vooral vanwege de Franse taal veel moeite voor doen. In ieder geval vond hij een tegengewicht in de studie van de ordesgeschiedenis. Naast enkele kleinere artikels was zijn aandacht speciaal gericht op de handschriften van vroegere kruisherenkloosters.

     Noot: Bibliografische lijst nrs. 82, 83, 85. 87, 90.

We zouden van hem hetzelfde kunnen zeggen wat we over dr. van de Pasch neerschreven en het belang van dergelijke studies.

     Noot: Zie verder p. 125.

Het is een feit dat historici van buiten de orde veel belangstelling aan de dag leggen voor de handschriften die uit kruisherenkloosters afkomstig zijn en aan de hoge technische kwaliteiten van geschrift, versiering en boekbindkunst. De scriptores moeten een grote vaardigheid en een hoogstaand vakmanschap hebben gehad die nu nog uit menig handschrift blijkt. Maar van groter belang is voor ons de inhoud, vooral de geestelijke traktaten die de oude kruisbroeders zelf schreven of overschreven; ook de samenstelling van hun bibliotheken die, als voorzichtige kriteria gehanteerd, kostbare aanwijzingen kunnen geven voor het geestelijk leven van de kloosters, de richting van hun belangstelling en daardoor hun spiritualiteit. Samen met dr. A. van de Pasch is Van Asseldonk hier een pionier geweest. Denken we slechts aan de voor het eerst door hem uitgegeven en bekommentarieerde teksten die de oorsprongsverhalen van de orde weergeven en in de handschriften uit de XVe en XVIe eeuw te vinden zijn, aan de middeleeuwse gebeden uit een XVe eeuws Udens brevier of de Odiliapreek van 1439 te Hoei; meer algemeen ook aan de Keulse handschriften te Wenen en aan zijn boeiende kommentaar met talloze bijzonderheden bij de Luikse tentoonstelling van kruisherenhandschriften in 1951.

     Noot: Bibliografische lijst nrs. 68. 89, 92, 94 110.

Maar zijn twee voornaamste prestaties op dat gebied zijn toch wel die over het kruisherenbrevier en over de boekenkatalogus van het klooster Kolen (Kerniel).

     Noot: Ibidem, nrs. 79 en 93.

Beide verschenen in het tijdschrift Clairlieu en tegelijk als apart boek. De beschouwing over het kruisherenbrevier is de eerste meer uitgebreide studie van Van Asseldonk, 144 blz. tekst en zes uitvouwbare tabellen. Vanaf het begin viel de kruisherenliturgie praktisch samen met die van de Dominikanen, van wie zij ook de constituties overnamen. Tegenover een grote vrijheid van aanpassing aan de romeinse ritus in het missaal, bleven de kruisheren streng vasthouden aan het brevier. Dit leidde natuurlijk tot moeilijkheden en dubbelzinnigheden in de liturgische vieringen, totdat onder generaal van den Wijmelenberg het streven tot het aanvaarden van het romeinse brevier de overhand kreeg op het vasthouden aan het oude en door de tijd meer eigene. Dr. Van Asseldonk heeft in dit werk de breviergeschiedenis beschreven, maar in omgekeerde volgorde, door nl. terug te gaan van het op dat ogenblik, 1944, gebruikte brevier naar vroegere uitgaven. Eigenlijk is het een moeilijk leesbaar werk, waarvan de lektuur nog verzwaard wordt door de Potgieteriaanse stijl van de schrijver en de talloze lange nota's. Van Asseldonk neemt nl. als uitgangspunt het brevier van 1914, met bijvoeging van eigen feesten in 1923. Hij konstateert dat er toen al een ingrijpende verandering piaats gehad had. Meer dan honderd feesten die eigen waren aan de reguliere kanunniken, waarvan enkele speciaal aan de kruisheren, waren weggevallen. Maar veel groter was de verandering geweest in 1856, toen de kruisheren het eigen oude brevier moesten vervangen door het romeinse. De liturgische situatie werd er zuiverder door, maar veel oude gebruiken in het officie verdwenen. Duidelijk wordt dit aangetoond door in het tijdperk van 1578 tot 1856 de verschillende brevieruitgaven te beschouwen in hun wording en door er een uitgebreide beschrijving en kritische aanmerkingen aan toe te voegen: de uitgaven van 1578 tot 1625 (wording, beschrijving, kritiek), die van 1648 tot 1665 (wording, beschrijving en kritiek), en de laatste van 1696 tot 1727 (eveneens wording, beschrijving en kritiek). Van dit laatste stadium voor de volledige overgang tot de romeinse ritus (1727-1856) geeft schrijver de bronnen en geschiedenis en de langzamerhand ontstane twijfels over de wettigheid van het kruisherenbrevier, met o.a. interessante gegevens over de toen afgeschafte pretiosapterhtigheid die met de dagtaakverdeling en het schuldkapittel de overgang vormde, in liturgische vorm, naar het alledaagse werk. Tenslotte komt dan het Dominikanenbrevier aan de beurt dat de kruisbroeders vanaf ongeveer 1260 gebruikten. Het is een ingewikkelde geschiedenis, waarbij men telkens de volharding van de auteur bij de vergelijking van het vele bronnenmateriaal bewonderen moet. Het is ook een rijke geschiedenis, die voltooid wordt met een hoofdstuk Bijzonderheden, waarin de slotantifoon (een van de vele uitingen van Mariaverering), het beurtelings staan en zitten, het nachtelijk officie en meerdere koorgebruiken worden behandeld, waardoor de rijkdom van het vroegere officie sterk afsteekt tegen de armoede van onze tegenwoordige Gebeden voor elke dag. Ook de koorboeken en het klein officie van O.-L.-Vrouw krijgen de aandacht, terwijl zestig bladzijden aantekeningen en zes uitvoerige lijsten het boek besluiten.

Duidelijk blijkt hieruit hoe Van Asseldonk zich in die enkele jaren van zijn leraarschap te Hannut had ingewerkt in de ordesgeschiedenis en het talrijke bronnenmateriaal. Hij zou dit onderzoek in de volgende jaren voortzetten voor zover zijn druk lesrooster hem dit toeliet, en na meerdere kleinere artikels komen tot een tweede boek dat ook buiten de orde de aandacht trok en waarvoor de Bestendige Deputatie van de Provincie Limburg te Hasselt door haar financiële steun de uitgave mogelijk maakte.

     Noot: Ibidem, nr. 93.

Eigenlijk wil dit tweede grotere werk een tekstuitgave zijn van een boekencatalogus van het klooster Mariënlof te Kolen
(Kerniel), in 1544 samengesteld door prior Franciscus Vaes van Tongeren. Dit handschriftje werd door Dr. A. Cockx,
werkzaam op de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, aldaar ontdekt in 1956. Het boek werd echter veel méér, nl. de
geschiedenis en aktiviteit van een jonge dynamische prior in een kultureel milieu, die niet alleen de ontwikkeling
van de bibliotheek maar ook de historie van het klooster waar hij woonde schreef en gedeeltelijk ook maakte. Van
Asseldonk beschrijft de vier handschriften die van prior Franciscus Vaes bekend tijn, zijn levensverhaal en prioraat
en de verrijking van de kloosterbibliotheek met handschriften maar vooral met wiegedrukken en postinkunabelen. Dit
alles gaat als een inleidend eerste deel vooraf aan de eigenlijke tekstuitgave van de catalogus (p. 77-151), terwijl
in een derde deel vijf bijlagen volgen, waaronder heel bijzonder de chronologische lijst van aanwinsten (p. 157-166)
en de auteurskataloog (167-200, met bibliografische aantekeningen van L. Heere) belangrijk zijn. Een naamregister
besluit dit uitgebreide werk (p. 201-207). Dit boek is m.i. een rijpe vrucht die slechts ontstaan kon na de jaren
van studie en ontcijfering van handschriften waarmee Van Asseldonk vanaf zijn komst te Hannut was bezig geweest.
Professor dr. G. I. Lieftinck, professor te Leiden noemt het boek in meer dan één opzicht belangrijk. Natuurlijk is
het een aanwinst voor de geschiedenis van de kruisherenorde, maar ook en vooral voor de kennis van de kloosters in
het begin van de XVIe eeuw, voor de funktie die ze vervulden in het religieuze leven van deze streken, voor de rol
die ze speelden in de grote geestelijke strijd van die dagen. We vinden hier gegevens uit een "dier meest moderne
en best bestuurde huizen, een refugium voor een elite van tien tot vijftien personen die zich uit de wereld wilden
terugtrekken om een leven van gebed en contemplatie te leiden...". Het is van belang voor de kultuurhistoricus
te ervaren dat men de nieuwste drukken van de vaders en middeleeuwse theologen aanschafte evenals werken van Erasmus
en Dionysius de Karthuizer; maar evenzeer aktief wilde zijn in de kontrareformatie door de studie van werken tégen
Erasmus, Luther en anderen.

     Noot: G. I. Lieftinck die een Ten Geleide voor het boek schreef, p. 5-7.

Professor Lieftinck noemt Franciscus Vaes een bekwame gids en warme boekenvriend. Terecht zegt dr. Piet van den Bossch dat men aan pater Van Asseldonk diezelfde kwaliteiten kan toeschrijven.

      Noot: Dr. J. van den Bosch, 'De Bibliotheken van de Kruisherenkloosters in de Nederlanden vóór 1550', in: Studies over het
      Boekenbezit en Boekengebruik in de Nederlanden, p. 563-636. Over de bibliotheek van Kolen p. 613-624, waarbij het werk
      van Van Asseldonk kritisch benaderd wordt en de hoofdbron is.

Zonder de liefde voor het boek en een doorheen de jaren gegroeide kennis zou dit werk onmogelijk geweest zijn.

OPNIEUW ISRAËL

Tot 1957 heeft van Asseldonk te Hannut les gegeven. Jongere krachten en de financiële mogelijkheid om lekenleraren aan te trekken, gaven hem de gelegenheid zich uit het onderwijs terug te trekken. Hij was trouwens vijfenzestig jaar, de tijd voor pensioen. Voor hem was het echter niet de tijd voor rust, maar integendeel de mogelijkheid om meer aan direkt apostolaat te doen in de naaste omgeving, nl. in het ziekenapostolaat van Banneux: zieken bezoeken en enkele malen per jaar ziekentridua organizeren. In heel de streek was Père van Asseldonk spoedig bekend. Zijn gewone vriendelijkheid en charme en de aantrekkingskracht van zijn persoonlijkheid, die hem heel zijn leven lang bij iedereen van hoog tot laag geacht en bemind had gemaakt, deed dit des te meer bij mensen in nood, bij zieken die zo verlangend uitzagen naar een vriendelijk en moedgevend woord en naar de enkele dagen van echte geestelijke ontspanning die een ziekentriduum in de mooie streek van Banneux geven kon.

Maar er was méér. Sinds 1950 had hij een joods meisje leren kennen, Ottilie Schwarz, die te Wenen in de Lutherse kerk gedoopt was. Hij ontmoette haar te Amsterdam bij een groep joodse christenen. Vanwege de jodenvervolging uit Oostenrijk naar Ierland uitgeweken, keerde ze na de oorlog terug naar haar vader die in Amsterdam verbleef en kreeg er een studiebeurs om Lutherse theologie te studeren. Op 25 juli 1951 kon Van Asseldonk haar te Utrecht opnemen in de katholieke kerk. Ze vond een baan als privésekretaresse voor het toen beginnend internationaal oekumenisch werk van professor Willibrands, studeerde theologie te Nijmegen van 1951-1953, maar kon dit toen niet langer kombineren met haar werk bij professor Willibrands. Haar vriendschap voor Van Asseldonk werd vriendschap en verbondenheid met de kruisherenorde. In 1957 naar Wenen teruggekeerd, bleef ze studeren onder leiding van professor van der Ploeg en promoveerde in 1965 te Nijmegen als de eerste vrouwelijke doctor in theologie van die universiteit.

Het bij van Asseldonk in zijn hart steeds nog aanwezige ideaal van Israël vond nieuw voedsel en kon in die jaren aktief worden in een oekumenische beweging, waarvan, zeker in de geest van de pater en dr. Schwarz, Israël de kern bleef. In een later schrijven noemde dr. Schwarz de Exodusbeweging een herleving en voortzetting van de Amici Israël. In het begin ging Van Asseldonk zo nu en dan voor een tijdje naar Wenen; zijn verblijf daar werd steeds langer omdat de kontakten en relaties met christen-joden zich uitbreidden, tot hij er in 1966 een blijvende woonplaats en werkkring vond. Trouw hield hij zijn provinciaal op de hoogte van alles wat er ondernomen werd, ook van de mogelijkheden die er te Wenen voor de knrisheren lagen, nl. een grote stadsparochie waar de kruisheren vauit de gemeenschap het zielzorgwerk konden doen. Hoewel een dergelijk plan aanvankelijk door de provinciaal als onuitvoerbaar werd beschouwd - Van Asseldonk had reeds jaren op het bisdom de weg ertoe bereid - werd op het provinciaal kapittel van 1966 de wens uitgedrukt om daar te helpen waar de nood het grootste was. Er tijn toen onderhandelingen geweest met Parijs en met Wenen. Door toedoen en door de geregelde hulp van Van Asseldonk werd in 1967 de parochie van Leopoldau door de Belgische provincie van de kruisheren aanvaard. Bij de plechtige installatie van de eerste pastoor, die door Kardinaal König zelf werd gedaan, kon de provinciaal terecht Van Asseldonk de eigenlijke stichter van deze kruisherenonderneming te Wenen noemen. Het was voor hem een feestdag waarvan hij jarenlang gedroomd had. De bedoeling het werk, waarvan hij de leiding had en dr. Schwarz de promotrice was, als het ware in de kruisherenparochie te inkorporeren zodat zij vandaar uit het werk konden voortzetten, is door bepaalde omstandigheden niet vervuld. Het werk is ook niet uitgegroeid tot de omvang die zij gehoopt hadden. Maar de parabel van het mosterdzaadje kan ook hier moed geven en steunen, daar menselijke pogingen toch van God wasdom moeten krijgen.

     Noot: Uitgebreid dossier over ontstaan en groei van de oekumenische beweging "Het Witte Kruis", naderhand de
     "Exodusbeweging"; en over al de onderhandelingen met Kardinaal König, Mgr. Jachym en de abt van Klosterneuburg in het archief
     provincialaat kruisheren Leuven en in eigen archief.

Ik geloof niet dat Van Asseldonk zijn ideaal Israël ooit in zijn gebed en vooral in zijn vele offers die hij gebracht heeft, vergat. Een mooie bevestiging hiervan was op 6 september 1970 zijn gesprek met Patriarch Maximos V, die hem te Wenen bezocht, vergezeld van tijn opvolger als aartsbisschop van Galilea Mgr. Raya. Hij verklaarde aan zijn vriend, want dat was de vroegere Mgr. Hakim altijd gebleven, dat heel zijn leven gekenmerkt werd door de liefde voor Israël, niet uit politieke of filantropische redenen, maar vanwege de liefde van God en van Christus zelf. Omdat deze liefde in de kerk te weinig beleefd wordt, wilde hijtelf en Ottilie Schwarz hun leven maken tot een offerande voor Israël en dit offer leggen in de handen van Patriarch Maximos. De Patriarch heeft toen de door beiden gevraagde opdracht aan God voor Israël aanvaard en gezegend.

Noot: Kopie van verslag in eigen archief.

De laatste jaren was pater van Asseldonk erg verouderd door de ziekte van Parkinson. Geestelijk gezond, heeft hij ook die lichamelijke achteruitgang als offer gedragen en opgedragen voor zijn levensideaal. Op 5 oktober 1973 is hij te Wenen overleden. Veel pijn en een zware doodstrijd werden hem gelukkig bespaard.

"Teken van tegenspraak". We hopen dat dit artikel geen teken van tegenspraak wordt. We hebben zo objektief als men dat in betrekking tot een goede vriend kan zijn, onze mening weergegeven, steunend op eigen ervaring en eigen beleving van vele gebeurtenissen en op een uitgebreide dokumentatie. Men heeft ooit van hem gaegd dat hij in Rome een groot man had kunnen worden, wellicht kardinaal, als de gebeurtenissen met de Amici Israël dit niet onmogelijk hadden gemaakt. Is hij, ondanks menselijke "mislukkingen" of "vergissingen" geen groot man geworden? Kardinaal König bracht hem op 9 april 1973 een bezoek. In de loop van het gesprek zei van Asseldonk tot hem: "Eminentie, ik ben maar 'n klein man, maar ik voel me innig verbonden met Uw grote, wereldwijde idealen". De kardinaal onderbrak hem en zei twee maal erg nadrukkelijk: "Sie sind kein kleiner Mann: Sie sind ein grosser Mann".

     Noot: Brief van Dr. Ottilie Schwarz, zonder datum, in eigen archief.

Zoals ik hem gekend heb, kan ik dat alleen maar bevestigen.


KRONOLOGISCHE BIBLIOGRAFIE

1. 'In Cruce Robur', in: Kruistriomf, I, 1921-1922, p. 3 (gedicht, naamloos, maar naar mededeling van
    H. van Rooijen van de hand van Van Asseldonk). Ook verschenen in het eerste nr. van De Zegepraal des
    Kruises
, I, 1921-1922, p. 3.
2. 'Jacel uxor Heber Cinaei', in: Verbum Domini, I, 1922, p. 29-32.
3. 'Het heilige der Heiligen, in: Algemeen Nederlandsch Eucharistisch Tijdsrhrift, I, 1922, p. 25-27, 76-78, 126-128, 192-194,
     237-239, 285-287.
4. 'Miskend en vergeten', ibidem, p. 62 (onder de naam Marianus).
5. 'De maand November in Rome', in: Kruisltriomf, II, 1922-1923, 100-105 (onder de naam Romein).
6. 'De maand December te Romne, ibidem, p. 134-137 (onder de naam Romanus).
7. 'De maand Januari te Rome', ibidem, p. 163-167 (Romanus).
8. 'De maand Februari te Rome', ibidem, p. 196-201 (Romanus).
9. 'De Goede week te Rome', ibidem, p. 225-229 (Romanus).
10. 'Paschen te Rome', ibidem, p. 257-260 (Romanus).
11. 'Mei te Rome', ibidem, p. 291-293 (Romanus).
12. 'Juni in Rome', ibidem, p. 324-327 (Romanus).
13. 'De maaand Juli te Rome', ibidem, p. 355-317 (Romanus).
14. 'Het Heilige der Neiligen', in: Algemeen Nederl. Euch. Tijdsrhrift, II, 1923, p. 153-157, 197-201, 249-252, 272-275.
15. 'Augustus in Rome', in: Kruistriomf, III, 1923-1924, p. 3-5 (Romanus).
16. 'September in Rome', ibidem, p. 33-38 (Romanus).
17. 'October in Rome', ibidem, p. 65-69 (Romanus).
18. 'November in Rome', ibidem, p. 97-99 (Romnus).
19. 'December in Rome', ibidem, p. 129-131 (Romanus).
20. 'De maand Januari in Rome', ibidem, p. 172-175 (Romanus).
21. 'Februari in Rome', ibidem, p. 197-202 (Romanus).
22. 'Maart in Rome', ibidem, p. 225-229 (Romanus).
23. 'April in Rome', ibidem, p. 257-260 (Romanus).
24. 'Mei te Rome', ibidem, p. 289-293 (Romanus).
25. ']uni in Rome', ibidem, p. 321-325 (Romanus).
26. ' Juli in Rome' ibidem, p. 353-355 (Romanus).
27. 'Het Heilige der Heiligen', in: Alg. Ned. Euch. T., III, 1924, p. 62-64, 107-111, 189-191, 245-247.
28. 'Voor het Allerheiligste', ibidem, p. 36, p.87 (onder de naam, Marianus).
29. 'De Jubilee-kerken te Rome', in: Kruistriomf, IV, 1924-1925, p. 225-229, 257-262, 289-293, 321-324. Ook verschenen in:
      De Zegepraal des Kruises, IV, 1924-1925, p. 193-197, 217-222, 241-246, 265-268 (Romanus).
30. 'Kruistriomf in Rome', in: Kruistriomf, IV, p. 354-358 (Romanus).
31. 'Een nieuwe Zegepraal des Kruises', in: De Zegepraal des Kruises, V, 1925-1926, p. 4-5 (ondertekend Dr. Ant. van Asseldonk,
       Proc. Gen. der Kruisheeren te Rome).
32. 'De Zegepraal des Kruises in Rome', ibidem, p. 75-79 (zie boven nr. 30); (Romanus).
33. 'Bij 't Zestiende Eeuwfeest der H. Kruisvinding', ibidem, p. 169-171. Dit art. is niet ondertekend; maar het vlak daarop volgende
      over dezelfde kerk waarover in vorig art. sprake is, is ondertekend door Romanus. Hetzelfde art. verscheen in: Kruistriomf, V,
      1925-1926, p. 290-291.
34. 'Het Heilig Kruis in Jerusalem', ibidem, p. 171-173 (Romanus). Zie ook: Kruistriomf, V, p. 291-293.
35. 'Een nieuwe Kruistriomf', in: Kruistriomf, V, 1925-1926, p. 65-67, zie boven nr. 31.
36. 'Volk van vloek en zegening, in: Kruistriromf, V, 1925-1926, p. 19-22, 54-59, 85-90, 116-123, 151-155, 245-248, 276-279.
      Deze artikels verschenen naamloos in de vanaf 1925 nieuwe vaste rubriek Voor de bekering der Joden, als zodanig vermeld
      ibidem p. 28-30. Dat deze artikels van A. van Asseldonk zijn, blijkt uit Zegepraal des Kruises, waarin ze, anders ingedeeld,
      verschenen in VI, 1926-1927, p. 196-199, 222-225, 244-247, en VII, 1927-1928, p. 4-7, 30-34, 51-54, 73-77, 99-102,
     123-126. In beide tijdschriften sluit de reeks met een apart artikeltje, Aartsbroederschap van Gebed voor de bekeering van
      Israël, waarbij in Kruistriomf een aanbeveling en de kondities staan om deel uit te maken van deze in 1909 gestichte
      aartsbroederschap, terwijl Zegepraal des Kruises heel de statuten van deze broederschap afdrukt. Deze artikels zijn blijkbaar
      van de redaktie, evenals een artikel in Zegepraal, VI, p. 172 (naamloos), 'Het Herstel van Israël', P. 172-175, dat sluit met de
      woorden: "Als vervolg van deze beschouwing... zullen we ... een reeks ernstige artikelen laten volgen van de hand van de Hoog
      Eerw. Heer Dr Ant. van Aaeldonk O.S.Cr., over het Joodsche Volk als 'Volk van vloek en zegening...". In Kruistriomf, V. p.
      303-307 volgt het artikel ''t Kruis der Joden een ergernis', dat besluit met de woorden: "En met deze beschouwing trekt de
      schrijver der artikelenreeks 'Volk van Vloek en Zegening' zich uit deze rubriek terug, om aan't woord te laten komen een zijner
      confraters, die door de toestand waarin hij verkeert, door de studies die hij maakte, en niet in 't minst door de richting waarin dae
      studies zich bewogen, meer kompetent is om te spreken over de bekeering van het Joodse volk...". Deze regels staan niet bij
      hetzelfde artikel in Zegepraal des Kruises, l.c. De artikels die in Kruistriomf volgen onder de rubriek 'Voor de bekeering van
      Israël' zijn in drie afleveringen nog van A. van Asseldonk (zie nr. 38); daarna volgt een gebed van Francisca van Leer, joodse
      bekeerlinge die nauw kontakt had met A. van Asseldonk en met wie hij zich geestelijk erg verbonden voelde (l.c., VI, p. 52-56)
      waarna vier artikels van R. d. J. (Jan de Rooy), die van F. V. (Frans Verhoeven) en een van W. J. F. Bos; in jg. VII, 1927-1928
      schrijft F. V. nog zeven artikels met als titel 'Het uitverkoren volk', en nog één met dezelfde titel in jg. VIII. Daarmee eindigt deze
      reeks en rubiek.
37. ''t Kruis den Joden een Ergernis', in: Kruistriomf, V, p. 303-307, naamloos; ook in: Zegepraal des Kruises, VI, 1926-1927,
       p. 49-52.
38. 'Naar Israël', ibidem, p. 339-345 en 372-375 en VI, 1926-1927, p. 22-27 (onder de naam Benjamin).
39. 'San Damiano bij Aasisië', in Kruistriomf, VI, 1926-1927, p. 69-71 (Romanus).
40. 'De basiliek van St. Sebastianus buiten de muren', ibidem, p. 169-172, 199-202 (Romanus).
41. 'Pax srper Israël' (aankondiging van het werk), Rome. z.d. (1926), 4 blz.
42. 'Opus Sarerdotale: "Amiri Israë1. Comitatus centralis Romae"', Rome, 1926, 2 blz.
43. 'Status Operis', Rome, 1927, 4 blz.
44. 'Brevis Conspectus', dokument dat door de Centrale raad der Amici werd goedgekeurd en verbeterd, en m.i. zeker van de hand
       van Van Asseldonk is, in Pax super Israël, I, 1927, p. 3-20.
45. 'De Ipso Opere' 1. De Schedula. 2. Status Operis primo unno exacto. 3. Voces de opere. 4. De Seclione Diocesana deque eius
       Moderatore. 5. De zelo aliorum pro Israël. 6. Necrologirrm, ibidem, p. 20-31.
46. 'Quomodo Saulus fit Paulus?', ibidem, p. 31-35.
47. 'Communicanda', ibidem, p. 39-40.
48. 'Tu es Magister in Israël et haec ignoras!?, ibidem, p. 41-45.
49. 'Anti-semitica', ibidem, p. 46-52.
50. 'Judaica', ibidem, p. 53-65.
51. 'Necrologium', ibidem, p. 66.
52. 'De Elia propheta', in: Pax super Israël, II, 1928, p. 1-10.
53. 'De die Domini', ibidem, p. 10-11.
54. 'Judaica', ibidem, p. 12-14.
55. 'Anti-semitica', ibiden, p. 14.
56. 'Necrologiurn', ibidem, p. 15-16.
57. 'Communicanda', ibidem, p. 17. Al deze artikels of mededelingen zijn naamloos, zodat het mogelijk is dat het een of ander van
       een andere auteur is. Het meest waarschijnlijk lijkt dat de secretaris, die het blaadje uitgaf, het ook volschreef.
58. 'San Clemente in Rome', in: Kruistriomf, VII, 1927-1928, p. 97-103 (Romanus).
59. 'Met Maria naar ]ezus', in: Algemeen Nederl. Euchar. Tijdschrift, VI, 1927, p. 121.
60. '0nze jubilerende missiepaus', in: Kruistriomf, IX, 1929-1930, p.163-166, 200-202 (Romanus).
61. 'Het missiemuseum te Rome', in: Kruistriomf, X, 1930-1931, p. 102-106, 131-134 (Romanus).
62. 'Bandoeng', ibidem, p. 283, kort uittreksel uit een brief van de missieoverste Pater Dr. A. van Asseldonk; ook p. 313 en 346.
63. 'De Javamissie in 1930', ibidem, p. 363-365; ook in: Zegepraal des Kruises, X, 1930-1931, p. 252-256 (onder de naam
       Advena. Deze juridische term betekent dat iemand ergens alleen maar quasi-domicilie heeft, m.a.w. niet de bedoeling heeft er
       voor goed te blijven.)
64. 'Tasikmalaja', in: Kruistriomf, XI, 1931-1932, p. 7-9 (Advena).
65. 'Titjalenka', ibidem, p. 68-69 (Advena).
66. 'Het eerste Lustrum', ibidem, p. 298-203 (Advena).
67. 'De ondernemingen', ibidem, p. 325-328 (Advena), ook in: Zegepraal des Kruises, XII, 1932-1933, p. 59-62.
68. 'De Apostolische Prefectuur van Bandoeng', ibidem, p. 360 (Advena).
69. 'Priester van Maria;, in: Alg. Nederl. Euch. Tijdschrift, VIII, 1929, p. 142 (Marianus).
70. 'Erp, Cuyck en Lieshout', in: Kruistriomf, XII, 1932-1933, p. 272.
71. 'Het Eucharistisch Mariale Triduum van Lourdes', in: Alg. Nederl. Euch. T., XIV, 1935, p. 143-152 (Marianus).
72. 'De Mariale Troon der Eurharistie', ibiden, p. 231-234 (Mariuanus).
73. 'Voor het Beeld der Lieve Vrouw', Tongerloo. Jaar en aantal blz. van deze boekjes (nr. 73-75) zijn ons niet bekend. Op onze
       vraag te Tongerlo ontvingen we geen antwoord.
74. 'Met het Beeld der Lieve Vrouw', Tongerloo.
75. 'Lieve Vrouw', Tongerloo.
76. '15 Augustus: Maria ten Hemel opneming', in: Eucharistisch Tijdschrift, (de naam van het Algem. Nederl. Euch. T. is
       veranderd, maar de telling van de jaargangen gaat gewoon door), XVI, 1937, p. 193 (Marianus).
77. 'Drie handsrhrifien uir Clairlieu', in Clairlieu (eerste nr. 1942, gestencilde uitgave),p. 5-34.
78. 'Handschriften van Kruisheeren rrit de XVe en XVle eeuw: over het ontstaan der Orde van het H. Kruis', in: Clairlieu, I, 1943,
       p. 84-102.
79. 'Het Brevier van de Kruisheeren', in: Clairlieu, II, 1944, p. 7-145 (ook als apart boek verschenen).
80. 'Handsrhriften van Kruisheeren uit de XVe en XVle eeuw over het ontstaan der Orde van het H. Kruis', in: Clairlieu, III, 1945,
       p. 32-45.
81. 'De Heiligheid van Maria', Roermond, 1947, 103 blz. (onder de naam Marianus van Erp).
82. 'Marginalia bij "de Pastoors van Heppeneert", in: Clairlieu, VIII, 1950, p. 67-78.
83. 'De Kruisheren en de Tenhemelopneming van Maria', ibidem, p. 79-80.
84. 'De Kerk en het H. Jaar', in" Kruis en Wereld, XXX, 1950-1951, p. 65-72 (Romanus).
85. 'Le Pere Emile Fontaine o.s.cr. In Memoriam', in: Clairlieu, IX, 1951, p. 3-5.
86. 'Een handgeschreven Lectionarium van het voormalige Kruisherenklooster te Maaseik', in: Clairlieu, X, 1952, p. 22-25.
87. 'De Ouders van Franciscus Eduardus Daems', in: Clairlieu, XI, 1953, p. 42-44.
88. 'Een Predikheren-Wiegedruk als Kruisherenbrevier', in: Clairlieu, XII, 1954, p. 3-16.
89. 'Middeleeuwse Gebeden in Udens 16e eeuws Brevier', ibidem, p. 17-38.
90. 'Aegidius de Vriese, dichter en leraar aan de Latijnse School', in: De Kruisheren te Maaseik 1476-1797, 1855-1955, Diest,
       1955, P. 113-131.
91. 'In honorem S. Odiliae, Virg. et mart., Patronae Ordinis S. Crucis', Latijnse hymne van 7 strofen, reeds getypt verspreid in 1942.
       Met muziek van H. Brouwen werd hij opgenomen in het Hymnarium, bevattende de sequenties uit het graduale van
       Johannes van Deventer (1499), gestencilde uitave van 188 blz., p. 179-182.
92. 'Handschriften van Kruisheren', in: Clairlieu, XIV, 1956, p. 65-87.
93. 'Franciscus Vaes van Tongeren, stichter der Kloosterbibliotheek van Kolen', in: Clairlieu, XV-XVI, 1957-1958, p. 3-207 (ook
       als apart boek verschenen).
94. 'De Odiliapreek van 1439 te Hoei', in: Clairlieu, XVII, 1959. p. 26-52.
95. 'Zedenleer bij Paulus (Col. 3, 12-17)', in: Tijdschrift voor Geestelijk Leven, Antwerpen, jg. XV, 959, p. 640-657.
95a. 'Geestelijke diepte van Israëls ziel', in: De Katholieke Missiën, LXXIX, 1958-1959, p. 324-327 (Joseph Samueloff).
96. Inleiding op het tijdschriftje Die Quelle, I, 1959, p. 2.
97. 'Rückblick (op het ontstaan van de oekumenische beweging in Wenen en vooral de plaats van het jodendom daarin) ibidem,
      p. 3-8.
98. Rondschrijven aan de leden van het "Weisse Keuz", ibidem, p. 9-18 in samenwerking met Frau Doctor Ottilie Schwarz (er staat
       geen titel boven).
99. 'Bericht über den Vortrag des Erzbischofs von Galilaea, S. Exzellenz Msgr. G. Hakim über die Note und Aufgaben seiner Kirche',
       ibidem, p. 18-22 (in samenwerking met Frau Dr. O. Schwarz).
100. Inleiding op tweede jaargang van Die Quelle, Wenen, 1960, n. 3 door A. van Asseldonk en O. Schwarz.
101. 'Cbristus das Licht der Welt', ibidem, p. 2-5 (in samenwerking met 0. Schwarz).
102. 'Jesus Christur das Licht der Welt', ibidem, p. 5-8.
103. Boekbespreking van Schuver U. M., De Reus op de Sint (Odl)isberg, Rotterdam, 1959, in: Tijdschrift voor Geestelijk Leven,
       Antwerpen, 19.. p. 628-629.
104. 'Gebetsworhe für die Einheit der Kirche 18-20 Janner, z.p., z.d. (Wenen, 1960?), 8 blz.
105. 'De Moeder der Verrijzenis', in: Mariaklokje uit Heppeneert, Maaseik, 1960, nr. 8, p. 1-2.
106. 'De ritu professionis in Ordine Sanctae Crucis’, Diest, 1960, 32 blz., gestencild. In 1958 was van Asseldonk lid geworden van
       een kommissie voor het samenstellen met een nieuw Coeremoniale van de orde; zie: Vinculum Cruciferorum, V, 1958, p. 259
       en VIII, 1961, p. 108.
107. 'In de Heer Jezus bij de Vader’, Heerlen, 1961, 77 blz.; pro manuscripto, in offsett.
108. 'De Heer Jezus, onze wijsheid vanuit de Vader', Uden, 1962, 86 blz.; pro manuscripto.
109. 'Israël snakt naar vrede', in De katholieke Missiën, jg. 87, 1965, p. 227-230.
110. 'Keulse Kruisherenhandschriften te Wenen', in: Clairlieu, XXVII, 1969, p. 47-64.
111. 'Handschrift LL238' van het “Klein Archief” van Sint-Agatha', in: Clairlieu XXXVI, 1978, p. 53-94 (vroeger verschenen in de
       reeks Cruciferana, nova series n. 10, Sint-Agatha, 1945).
112. Verder schreef A. van Asseldonk: 1. een studie, 'De Joden en het Brevier', die door Mgr. Bekkers van Den Bosch aan de
       liturgische kommissie van Vaticanum II werd doorgegeven; 2. een stuk ‘De Joden en de Kerk’ voor Mgr.Hakim tijdens het
       Concilie. Meerdere gedachten uit dit memorandum zijn terug te vinden in het vierde hoofdstuk van De Oecumenismo. Hierna
       nodigde Mgr. Hakim Van Asseldonk uit voor een bedevaart naar het H. Land samen met een groep concilievaders. Verder is er
       nog, zover ik weet onuitgegeven: 3. ‘Het Volksmisboek van Affligem en de Joden’, 1964; 4. een studie over Henricus van de
       Wijmelenberg 1800-1840-1881, Hannut, 1961; een studie over de Annales van C. R. Hermans, Honderd jaar Annalen en 5. een
       gedeelte van een statutenkommentaar in handschrift, die van rond 1945 moet dateren. Toen schreef dr. A. van de Pasch, Oude
       Constituties, Cruriferana, Nova Series, nr. 9, p. 5: “Zoals anderen lang eerder, zien we met verlangen een historische en
       misschien ook juridische commentaar op de Statuten tegemoet. En we hopen dat het R.D. Dr. A. van Asseldonk gegeven moge
       zijn, het werk wat hij in die richting reeds deed, binnen niet al te lange tijd te kunnen voltooien.” Op het Gen. kap. 1926 (relikt n.
       6, in Chroniron Cruciferorum, III, fasc. 1, p. 109) was gevraagd dat een historische, juridische en ascetische kommentaar op
       de Statuten zou worden gemaakt tot gebruik van magisters en confraters. Van deze onder 112 geciteerde onuitgegeven studies is
       3 en 5 in mijn bezit; 4 zou in het Fonds Clairlieu, Achel, 153, 1, III aanwezig moeten zijn maar is er niet, evenmin als de studie
       over de Annales. In de jaren 1940 schreef Van Asseldonk een studie: De numero conventum, over het getal en de namen van
       alle kruisherenkloosters in de loop der tijden. In die tijd heb ik ze van hem ter inzage gehad,  maar ze later nergens meer
       teruggevonden. We vernamen van Th. van den Elsen van St-Agatha dat Van Asseldonk bij de door hem gedichte hymne ter ere
       van de H. Odilia (zie boven nr. 91) een uitleg schreef van 3 blz., evenals de hymne in Nederlandse vertaling geschreven in 1942.
       Wellicht krijgen we nog de gelegenheid de hymne met uitleg en vertaling in een volgend nummer te publiceren. Zie ook Fonds
       Clairlieu, Achel, 425, 13, 1, VI. Zouden er lezers zijn die deze lijst kunnen vervolledigen, dan zullen we graag hun inlichtingen
       ontvangen om in een volgend nummer van dit tijdschrift een aanvulling te geven (adres omslag p. 4).

(Bron: Dr. A. Raemakers, O.S.C., 'Doctor Anton van Asseldonk O.S.Crusis 1892-1973', in: Clairlieu XXXVI (1978)
p. 4-51.)

3.
In 1958 verscheen als boek: Van Asseldonk, Ant. (voorwoord door G.I. Lieftinck), Franciscus Vaes van Tongeren - Stichter der Kloosterbibiotheek van Kolen [1499, Tongeren - 1550, Kolen], (Hasselt 1958) Uitgave in de reeks 'Werken uitgegeven onder de auspiciën van de Bestendige Deputatie Provincie Limburg' N 5.

4.
In 1981 verscheen: Schwarz, Otillie, Te Deum: ter levende nagedachtenis aan P. Dr. Antonius van Asseldonk Kruisheer (Wenen 1979) ISBN 3705305085

5.
Het volgende is een samenvatting van een arikel dat in 2000 in Trajecta verscheen. In dit artikel staat de persoon van de Nederlandse franciscaan Laetus Himmelreich (1886-1957) centraal. Hij studeerde in de Eerste Wereldoorlog geschiedenis aan de universiteit van München, raakte betrokken bij het wel en wee van een joodse anarchiste Sophie van Leer (1892-1953), die hij in 1919 binnen twee dagen doopte. Na zijn studie en na een kort verblijf in Nederland vertrok hij begin jaren twintig naar Rome als persoonlijk secretaris van de minister-generaal van zijn orde. Daar ontmoette hij de kruisheer Anton van Asseldonk (1892-1972). Zo ontstond een kleine groep van twee mannen en één vrouw, die een tot nu toe weinig onderzochte en dus onbekende rol gespeeld hebben in de vooroorlogse relatie tussen katholicisme en jodendom, katholieken en joden, nationaal en internationaal. Zij stonden aan de wieg van de internationale beweging Amici Israël, in 1928 alweer door de H. Officie opgeheven vanwege teveel sympathie voor het zionisme en het loslaten van de traditionele substitutie-theologie. Himmelreich ontwikkelde een chiliastische theologie, die ongewoon was in de katholieke kerk van die dagen. Binnen deze theologie kreeg het actuele jodendom een eigen betekenis, werd het zionisme gezien als een 'teken' voor de wederkomst van Christus en werd de noodzaak van individuele bekering ter discussie gesteld. Himmelreich overleefde het concentratiekamp Dachau, maar kreeg na de oorlog geen verlof van de kerkelijke authoriteiten om naar Palestina te gaan en daar een soort katholiek kibboets te starten. Dat was het plan van Sophie van Leer, met wie hij zijn leven lang bevriend bleef. Over haar publiceren de auteurs in 2000 de biografie Op zoek naar de blauwe ruiter. Himmelreich stierf oud en ziek op 27 april 1957. Zijn liefde voor Israël, zijn positieve houding tegenover het zionisme en zijn waardering voor de joodse religie waren zijn tijd ver vooruit.
(Bron: http://www.kdc.kun.nl/trajecta/00-1-3.html d.d. mei 2003, verwijzend naar: Marcel Poorthuis en Theo Salemink,
'Chiliasme, anti-judaïsme en antisemitisme. Laetus Himmelreich OFM (1886-1957), in: Trajecta 9 (2000) 45-76)

6.
Aantekeningen over kruisheer Antoon van Asseldonk, door zijn neef kruisheer Antoon van Dooren (1987).

Bronnen: A. Raemakers, Clairlieu (1978) 4-57; J. Scheerder, Clairlieu (1986) 98-121, 183-184, 193-235; H. van Rooyen, Celesiana (1974) 103-110; J. Scheerder Clairlieu (1965-1966), 140-151; Voorlopig geordende gedrukte of geschreven voordrachten en brieven in het Generaal Archief in Amersfoort; ook herinneringen van Antoon van Dooren en andere familieleden.

Antoon woonde de eerste maand na zijn geboorte bij Dilusoom van Asseldonk. Ze wilden hem daar houden, maar Moeder wilde het niet.

In 1900 is Antoon lang zwaar ziek geweest (negenoog).

Als kind reeds voelde Antoon zich geroepen om priester te worden. Hoewel de kapelaan hem sterk onder druk zette, wilde de elfjarige knaap niet naar het wereldherenseminarie maar naar Uden, naar de kruisheren, in het toen nog oude college. Pater van Mil was er Prior en leraar en juist druk bezig met de nieuwbouw van het klooster en de "kapel". Een broeder Martinus Donkers moet nog verweg familie geweest zijn. Later bij het nieuwe college hield hij het schilderwerk altijd bij.

1904: Antoon, de door God uit dit gezin uitverkorene, verliet het ouder­lijk huis, om voor Priester te studeren. Op 24 April naar Udens College van de Kruisheren voor drie maanden voorbereiding eerst. Hij werd als extern zoals de anderen in de kost gedaan op de Hulstheuvel. Antoon kwam in Uden bij een boer in de kost om 6 jaar lang ook vooral goed Latijn te leren. De eerste dag al werd hij door een Rotterdammer met een grote mond als domkop uitgescholden. Maar prompt kreeg hij het tegen zijn schenen. Zo mak was hij ook niet, die tijd. Dat heeft hij ook moeten leren. Toen de kapel klaar was, heeft hij zich wel onder de bescherming van O.L.Vrouw ter Linde gesteld. Als extern onderweg naar zijn kosthuis heeft hij ook in Uden contact gezocht met de joden daar en gemerkt dat zij ook gelovige mensen waren. Wat hij heeft moeten afleren, heeft zijn jongste zuster later geschreven zo. Hij stelde zich in Uden onder de bescherming van O.L.Vrouw ter Linde. Elke drie maanden kwam de student thuis op vakantie.

In Erp woonden ook Joden. Maar het waren eigenlijk nette mensen! Maar toen zijn oudste zuster een oogje had op een kleine kalverkoopman, kwam de vraag, of hij geen jood was. Gelukkig: zijn zuster was een Franciscaner. Dus wel van goed­katholieke familie.

1907: Antoon, in Erp door Tinus van Dooren leren kennen, in Uden om zijn grote dorst met een glas bier gelaafd.

Op het vrije priestercollege in geen enkel opzicht onder druk gezet in die richting, heeft hij vrij gekozen om kruisheer te worden. Een kleine orde maar Gods roeping, zoals bij Pater van Mil zelf. Hij werd aangenomen voor het noviciaat. Op 6 november 1910 werd hij in St. Agatha ingekleed en een jaar lang in theorie en praktijk van het kloosterling en kruisheer zijn, in gemeenschap met elkaar en met God, opgeleid. Hij ontdekte er, dat hij zo zelfs heilig kon en moest worden, ook als priester later vooral nog voor de andere mensen in het rijk Gods.

Op 14 september 1911, Kruisverheffing, legde hij de Gelofte af, dat op de wijze van de kruisheren samen oprecht en trouw met Gods hulp na te streven volgens de Regel van de H. Augustinus en de Constituties van 1858. Deze geloften waren al direct voor het hele leven. Drie jaar later werden ze in de Orde voor de toekomstige priesters bij de herhaling alleen nog z.g. solemneel, met o.a. ook verplichting tot privaat brevier. Naast verplichtingen tegenover de orde werd bij elke professie zoals bij de inkleding al alleen gevraagd en door de orde ook beloofd: Gods barmhartigheid en die van de orde, ook voor altijd.

In de periode 1911-1913 was hij dan bij de medebroeders in Diest in België. Die twee jaren leerde hij dan filosofie: met het licht van het verstand nog nauwkeuriger, volgens de wetenschap, alles over-denken en onderscheiden en definiëren. Intussen echter ook, zoals beloofd aan God zelf, uit het geloof leven en met Jezus leven en ook voor de anderen. In september 1913 begon zijn driejarige theologiestudie in St. Agatha, tot aan de priesterwijding. Nu ging het om gelovig denken met het licht van het geloof volgens de ook daaruit afgeleide geloofswetenschap, steunend op de Openbaring van God in het Oud en Nieuw Verbond volgens de mondelinge en de schriftelijke overleving, dus de Bijbel, als geschreven Woord van God zelf, juist te verstaan door de genade van de H. Geest en onder de leiding van de H. Kerk en zo daaruit ook te leven. Veel werd hem nu een openbaring, b.v. de brief aan de Romeinen, dat God de joden niet verworpen heeft. Naast zijn theologiestudie met kruisheren-professoren volgde Van Asseldonk samen met anderen elke week ook nog de lessen in Uden bij Linnebank en Meijer. Tussendoor elk jaar vakantie in Erp.

0p Nieuwjaar 1914 werd moeder in Erp voorgoed zwaar ziek. Zij stierf 15 september, 63 jaar oud. Het was daags na zijn solemnele professie, zodat hij die dag de eerste keer ook privaat zijn brevier moest bidden. Maar dat deed hij altijd al graag: het was alsof God direct tot hem sprak dikwijls. Iets is hem sinds de dood van zijn moeder, haar leven helemaal bij God, gemakkelijker geworden, zei hij later: zelf ook al in de hemel te leven. Op de 17de september 1913 terwijl zijn moeder boven aarde stond, werd de Orde van het H. Kruis opnieuw plechtig zijn Moeder in het kloosterleven.

Na de kruinschering, waardoor hij officieel clericus, dus "geestelijke" werd, en na de verschillende "lagere wijdingen", ook "duivelbezweerder", werd hij 19 september 1914 subdiaken, 29 mei 1915 diaken, dus al deelachtig aan het priesterschap, en dan als hoogtepunt 17 juni 1916 priester voor eeuwig. Hij was 23 jaar oud en kreeg dispensatie vanwege de leeftijd: de priesterwijding van Heeroom vond plaats in de St. Jan van Den Bosch. Op het priesterwijdingsprentje schreef hij theologisch wel­overlegd: met Christus, de eeuwige Hogepriester volgens de orde van Melchisedech, uit de mensen genomen, door God geroe­pen zoals Aaron en voor de mensen aangesteld om God offers op te dragen voor de zonden. De priesterwijding was voor hem als hoogtepunt geen eindpunt. Integendeel, zo drukte hij zich uit: op deze hoge berg gezet, moest hij nu zijn leven lang persoonlijk met Christus op deze berg omhoogstijgen en daarbij andere mensen meenemen, als priester voor hen. Dat was voor hem weer direct: zoals Christus en met hem zich­zelf opofferen, als boete voor alle zonden, voor alle zon­daars. "Amor sacerdos immolat" was zijn spreuk. Na elke mis bad hij nu daarom een rozenhoedje voor ... de vrijmetselaars.

In oktober 1916 werd de jonge Priester door zijn Overheid naar Freiburg in Zwitserland gestuurd om er verder te studeren. Het was midden onder de oorlog. Hij bleef er 2 jaren. In deze periode valt wat zijn verder leven een eigen stempel gaf. In februari 1917: maar ik ben de Koning der joden" Later meer daarover. In ieder geval: voor hem was het zo. Hij begon nu veel meer voor de joden te bidden, voor hen in de eerste plaats was Jezus als Messias beloofd en gekomen en gebleven.

1918: Heeroom behaalde in de zomer in Freiburg zijn graad van licentiaat in te Theologie en ging deze in oktober in
Rome afmaken.

1918-1919 studeerde Van Asseldonk theologie aan het Angelicum in Rome en doctoreerde dan 19 juni.

Vastenavond 1919 was hij nog bij de zeer bevriende Nederlandse Kardinaal Van Rossum geweest. Had hem tenslotte gezegd: "maar geef ons die Congomissie toch, dan krijgen wij het volk er­voor" en dat hielp. De kruisheren kregen de missie van Bondo in Belgisch Congo. De Kardinaal zelfs: nog eens een missie in een Nederlandse kolonie erbij later. Als procurator zocht Van Asseldonk ook een geschikt eigen huis in Rome als procure, ook gedacht als studiehuis voor meerdere confra­ters, de vroegere procure van de Witheren, bij de Trapeïsche rots. Met veel moeite en hulp van vrienden in Rome gevonden, ingericht en dit jaar al betrokken. Het volgende jaar kwam Broeder Lucas en Pater Rutten.

In de periode 1919-1921 studeerde Van Asseldonk zelf aan het Bijbelinstituut.

In 1920 al vertrokken de eerste Congomissionarissen vanuit St. Agatha. Van Asseldonk was bij het vertrek aanwezig en werd daarbij plot­seling door een gans grote droefheid overvallen. Zij hadden hun roeping mogen volgen.... maar later....

In Rome was het convent nog klein, Van Asseldonk was zoveel als overste. Vanwege die nieuwe Codex van het kerkelijk recht moest de orde haar oude Constituties aanpassen. Rutten studeerde ook al dar kerkelijk recht. Die aanpassing van de Constituties werd nog een hele geschiedenis. Eerst kwam te véél kerkelijk recht erin. Zeer veel eigens, in eeuwenlange traditie gegroeid, kwam er dan gelukkig ook wéér in, vele details zelfs. Maar dan miste Kardinaal Van Rossum juist nog klaar en duide­lijk wat de kruisheren van de andere orden onderscheidt. Wat God van elke orde, ja van elk Christen, als eerste na te streven doel verwacht, is natuurlijk de heiligheid. Maar het zogenaamde tweede doel of tussendoel of middel? Door toedoen van Van Asseldonk kwam dit nu in de nieuwe Constituties: door meditatie en contemplatie van het Kruis van Jezus tot die liefde, zoals goed voorbeeld en het juiste woord ook alle andere mensen daartoe te brengen.

Op 1 november 1920 werd hij door Hoogwaardig Heer Hollmann, Magister Generaal der Orde in St. Agatha, officieel als eerste kruis­heer tot procurator generalis van de orde in Rome benoemd. Hij had daar al goede relaties.

Op 17 juni 1921 behaalde Heeroom zijn licentiaat op het Bijbelinstituut te Rome. Met moeite, door het vele werk.

Op verlangen van de Kardinaal ook geijverd voor een eigen missietijdschrift der Kruisheren. Het werden er twee: Kruistriomf in Nederland en Zegepraal des Kruises in België, alles voor belangstelling, wellicht ook voor roepingen, en voor financiële steun. Van Asseldonk zelf was ook vaste medewerker, met veel artikelen, jaren­lang ook veel over Rome en zijn kerken én later over Israël. Hij werkte ook mee aan Verbum Dei, een nieuw tijdschrift in Rome.

In 1922 werd verder gewerkt aan de nieuwe Constituties en de andere opgaven der procure. In oktober kwam Mussolini met zijn fascisme aan de macht. Niet te hard praten op straat. Vooral zijn naam niet gebruiken. Zeg dan altijd: Mijnheer Meijer, die professor in Uden geleek goed op hem.

In 1923 kwam broeder Piet in Rome. Meerdere fraters kwamen in Rome studeren. Daarmee hadden de rector en de "broeder" genoeg te doen. Gelukkig dat ook in de vakantie in de hete zomer iemand in Rome kon blijven. Dit jaar de vroegere 7 lijdensfeesten teruggekregen.

In 1924 werd Van Asseldonk ook consultor der Congregaties voor de Religieuzen. Op 5 December werd Van Asseldonk plotseling met een gans grote droefheid over het bestaande antisemitisme, dat nog overal woekerde, tot het besef, dat zijn eigen liefde voor het joodse volk sinds 1917 nog te platonisch was, dat daden nodig waren, en maakte hij het vaste voornemen alles te doen en te lijden voor Israël.

Op 4 maart 1925 sprak hij dan in die geest in een kerk in Rome zijn algehele toewijding aan God voor Israël uit, voor zijn gehele leven. Dat was meer als een voornemen en meer als een beperkte gelofte, in wezen een zeer grote liefde-akt, van zich uit om nooit meer terug te trekken.

Dit jaar werd al onderhandeld over een missie op Java. Van Asseldonk werkte mee aan een Vatikanische missietentoonstelling. Hij had ook deel aan de 16e eeuw-feestviering van de terugvinding van het kruis van Jezus en de aanpassing voor de bewaring der Lijdenreliquien in de kerk van "het H. Kruis in Jeruzalem" in Rome.

Op 15 augustus werd hij weer zeer bedroefd bij de viering van het Gouden Priesterfeest van Hoogwaardig Heer Hollmann, zijn grote vriend, tot nu toe, maar....

Op 11 november werd hij zelf 33 jaar en daarmee gefeliciteerd, maar dan weer die gedachte aan een komend groot lijden....

In 1926 begon echter juist zo veelbelovend. Hij kende een paar vrienden van Israël in Rome, onder hen ook kardinaal Van Rossum, en sprak met hen, iets te doen maar voorlopig als enige opgave te nemen: bidden en werken aan de heiliging. Dit volgens het voorbeeld van Jezus bij zijn hogepriesterlijk gebed tot zijn Vader (Joh.17,17.19): "Heilig hen in de waar­heid. Uw woord is waarheid. Voor hen heilig ik mijzelf, opdat ook zij in waarheid geheiligd zijn". Heilig = zoals God, liefde tot het uiterste, en zoals Jezus, algehele opoffering. Jezus had zo ook in de eerste plaats gebeden voor Israël. Met 6 andere vrienden van Israël ontstond dan in februari hun Werk:"Opus amicorum Israël", en zij willen ook direct actie naar buiten, hoewel hij daarvoor waarschuwde. Maar als secretaris nam hij dat op zich. Na goed 2 jaren waren er van dit werk voor priesters 20 kardi­nalen, 500 bisschoppen en 5.000 priesters lid. Zo schatte hij later. Hijzelf benadrukte vooral in het theologisch zeer sterke kleine tijdschrift "Pax super Israël" zeer sterk het eerste en wezenlijkste, de liefde. Propaganda naar buiten gemaakt werd echter vooral door de joodse bekeerlinge Franciska van Leer. Reeds einde 1925 wist zij in Rome ook mensen als Kard. van Rossum al door haar begeesterende liefde voor het joodse volk tot tranen te bewe­gen. Op de procure hield ze een retraite, preekte bij gelegen­heid ook in Vlaanderen in kerken, hield uiterst bezochte voordrachten maar drukte zich theologisch wel ooit wat te kras uit. De Amici Israël vonden veel weerklank in die 2 jaren, ook bij orden zoals de Franciscanen, waar een 100 provincialen toetra­den, en bij de kruisheren zelf, waar het Generaal Kapittel van 1926 het alle kruisheren aanbeval, maar ook tot in Amerika en China. Op dat Kapittel werd Van Asseldonk opnieuw als procurator gekozen, tevens als Algemeen Visitator. In de zomer maakte hij een soort propagandareis voor het Werk naar Wenen, Hongarije en Polen. Hij trof echter niet alleen veel joden aan maar ook verschrik­kelijk antisemitisme, ook bij "geestelijken". Het was hem aan te zien! Dat ging hem aan het hart. In Rome bij de kruisheren ontstonden op de duur ook praktische moeilijkheden door de veelvuldige aanwezigheid van Fr. van Leer als medewerkster der Amici. Ook wel door dingen als roken en drinken b.v., waarvan Van Asseldonk vond, dat "verstervelingen" ieder­een wel vrijgelaten moesten worden. Maar als daardoor weer bezoekers wegbleven? Zo werd de vraag gesteld. Het generaal bestuur, dus generaal plus definitoren, gaf richtlijnen "uit liefde tot Van Asseldonk en Mej. van Leer": niet teveel bezoeken aan procuur, zorgen dat het er gezellig blijft, aan proefschrift werken en bijbeldoctoraat halen om later professor in exegese in St. Agatha te worden! Van Asseldonk antwoordt 15.11.26 aan Hoogwaardig Heer (HH): Hij erkent die uitgedrukte liefde en dankt ervoor, maar: gewetensvrijheid laten wat verstervingen betreft, verklaart zich echter bereid als procurator alles te doen wat van hem verlangd wordt" uit liefde tegemoetkomen aan alle eisen van de gastvrijheid en conversatie aan alle belangen der Orde en der Procure beharti­gen en onberispelijk zijn". Maar: (Van Asseldonk wou alles wat hij deed ook alleszins goed doen) werken aan proefschrift en studie voor Dr. in Schrif­tuur is bij alle werk als procurator èn overste èn consultor onmogelijk! (Voorzichtigheidshalve wellicht noemt hij zijn werk voor Israël niet bij dat "alle werk", daar dit hem toch toegelaten werd en dat wat hij "alle werk" noemt alleen al als teveel genoemd door de professoren van het bijbelinstituut)(wat gaat het worden?)
De Constituties van de Orde werden 1926 eindelijk gedrukt.

Als Rector van de communiteit van Rome schreef Van Asseldonk aan HH Hollmann over felicitatie n.a.v. de verjaardag van de Generaal begin februari:"Ik heb hun bedankt en opnieuw gebed gevraagd voor uw gezondheid en behoud en hun er dan op gewezen hoe het beste gebed voor de oversten altijd een gebed tot God de H. Geest is, opdat Hij ons, oversten, steeds beheerse, verlichte en totaal bezitte, zo dat wij vaardige en goede speeltuigen zijn in Zijn hand: Hem te bidden vooral dat Hij ons meer met Zijn liefde dan met Zijn Wijsheid moge verlichten, opdat wij in Zijn plaats de kinderen Gods heilig en veilig zouden gelei­den en besturen en slechts Zijn werk beschermen en openbaren".

Voorjaar 1927 bezocht Van Asseldonk dan de zeer zware zieke Generaal in St. Agatha. Hoe mooi was het vele jaren geweest. Maar ook het kruis.... Zeer behoedzaam sprak hij ook over zichzelf om hem geen pijn te doen, wellicht drong het in het geheel niet tot hem door. Daags erna op de terugreis was hij uiterst bedrukt. Thuis heeft hij 8 april nog een brief daarover geschreven. Hij had voor een dilemma gestaan, het scheen hem te moeten kiezen: verder kruisheer, procurator, proefschrift, Dr. Professor óf ... Jodenwerk, zijn roeping. Hij besloot tenslotte toch: in ieder geval kruisheer blijven en verder ook alles aan God overlaten. Hij zei daarover, dat het de zwaarste en dus vruchtbaarste maanden van zijn leven waren.

Op 28 mei stierf HH Hollmann.† Ook Van Asseldonk zijn vriend!

In de zomer van 1927 sprak Van Asseldonk in een private audiëntie met Paus Pius XI over Amici, of het niet aan de tijd was, nu de kerk in de missies alle volken spoedig bereikt zou hebben, zich aan liefde ook het uitverkoren volk van God toe te wenden en zo ook bij te dragen tot de vervulling der aan Israël gedane beloften van God. De Paus gaf hem gelijk. Maar deze Israëlkwestie toch niet zo maar op te lossen. Daarbij dacht hij waarschijnlijk aan de met deze kwestie verbonden complicaties en aan de vele nog te overwinnen hin­dernissen.

Op 27 juni werd W. van Dinther Generaal Magister van de Orde gekozen. Ook Van Asseldonk zijn hoogste Overste!

Van Asseldonk had Van Dinther om verlof voor een reis naar Palestina gevraagd, was wel niet zeker gewest het te krijgen. In zijn dankbrief van 12 augustus schrijft hij over gevoelens die hij had vóór hij het wist:" Op de dag Uwer beslissing was ik reeds zo blij geworden, dat ik begreep, dat God iets voor mij in reserve had, doch ik wist nog niet, of 't een kruis was of een vreugde, en wilde met beide even blij zijn". Deze gezelschapsreis duurde van 6 september tot 6 oktober. Die reis in het Heilig Land heeft hem geweldig getroffen: daar zou hij als priester willen werken. 15 november schreef hij zijn familie daarover: "Ik was in Nazareth... te Bethlehem ... aan het meer van Genesareth ... leefde onder Jezus'bloedeigen volk onder de Joden. En Jezus zegende mijn Priesterlijk bezoek wonderbaar!... blijft mijn hart gewend naar het land... blijf ik gebonden aan Jeruzalem... onverbreekbaar is de liefde die mij reeds gebon­den heeft aan zovele... zielen... Wilt ook Gij... bidden, opdat het Heil onder Israël spoedig moge terugkeren... Wat het is, om op die plaatsen te komen waar Jezus zelf geleefd heeft... ik kan alleen maar zeggen, dat het haast een wonder is, dat ik er niet van ben gestorven... En wat zal het zijn, Hemzelf te zien!?"

Op 8 november trof hem een uiterste persoonlijke droefheid: hij zou nog 40 jaar moeten wachten......

Vanaf november 1927 tot februari 1928 schreef hij dringende brieven aan Van Dinther: hij voelde zich voor zijn gezondheid, mis­schien zelfs leven, overbelast en drong bijna onheilspellend eropaan hem in voorzichtige samenwerking met Fr. van Leer toch zijn roeping voor het zo belangrijke Werk te laten volgen. Toch zou spoedig nog een andere factor, buiten de orde, een rol spelen.

Op 7 februari 1928 schreef Van Asseldonk over een zwaar voorgevoel. Niet lang daarna werd hij dan bij het H. Officie geroepen voor de mededeling over de opheffing van het Werk der Amici en hun tijdschrift Pax super Israël. Van Asseldonk bood direct zijn onvoorwaardelijke en blinde onderwerping aan. De kardinaal verzekerde hem wel, dat de opheffing niets met zijn persoon of zijn procuratorschap te doen had en dat hij in Rome toch goed aangeschreven stond. Van Asseldonk beschouwde alles in geloof als een kruis en een geval van de graankorrel die sterven moet om vruchtbaar te worden.

Hij kwam echter wel tot het droevige besef dat nu (bij deze onderdrukking van deze vlam van Elia toch) weer een vloed van antisemitisme zou komen. Bij het spoedig volgende decreet zou blijken, dat het alleen om opheffing, niet veroordeling ging wat de Amici betreft, dat integendeel het antisemitisme echt veroordeeld werd. Maar later, wat Van Asseldonk nog niet kon weten, zou het Nationaalsocialisme zich toch, ten onrechte natuurlijk, op deze opheffing beroepen. De opheffing zelf gedateerd: 25 maart, dus de feestdag van Maria Boodschap. Tot aan de officiële publikatie in de Acta Apostolicae Sedes kon Van Asseldonk nog hopen en bidden. Maar 6 april stond het erin. Die dag was dat jaar juist Goede Vrijdag!

De zwaarste beslissing was 2 juni 1928, daags voor Drievuldig­heidszondag, toen hij zich weloverwogen absoluut verplicht voelde en daartoe ook door zijn biechtvader verplicht werd, om na al wat gebeurd was niet meer te wachten maar op eigen verantwoording een teken voor Israël te zetten: nu naar Palestina te reizen en daar onder de joden te gaan leven en met elkaar de beloften van God aan Israël te beschouwen, ook als primair voor de Kerk en de wereld. Zo heeft hij het later beschreven. Maar direct was alles niet zo duidelijk. Eerst veel later heeft hij het Concilie uitdrukkelijk verklaard, wat eigenlijk al altijd zo was, dat zo een geweten mogelijk en dan absoluut verplichtend is. Bij deze zware beslissing had Van Asseldonk natuurlijk sinds 8 november 1927 nog altijd het bewustzijn, dat hij nog lang op het eigen­lijk "resultaat" zou moeten wachten maar dat moest hij, tot het zover was, ook nog wel voor zich houden. Van Asseldonk bleef zijn plicht als procurator en overste vervullen tot de zomervakantie kwam.

Er bestond nog geen Staat Israël. Het H. Land heette nog Palestina en was sinds 1923 Brits mandaatgebied. 28 juni 1928 liet Van Asseldonk zijn Algemeen Nederlands paspoort door de Britse consul-generaal in Rome afstempelen voor een reis naar Palestina, 13 juli verliet hij Rome, 24 juli werd zijn pas afgestempeld in Alexandrië, 27 juli in Haifa. Onderweg schreef hij een brief aan de familie. Het was een soort afscheid en als of hij zich in gevaar voelde... Aan HH. van Dinther schreef hij 14 juli, dus al daags na zijn vertrek uit Rome, nog zonder nauwkeurig en vast toekomstig adres (nog wel niet mogelijk): "... alles beproefd... dat ik niet wachten kan totdat God U alle licht heeft gegeven: mijn heengaan zelf moge U ervan kunnen overtuigen, dat ik met Gods wil ga, wijl ik Godvrezend ben en nooit van de weg der vol­maakte gehoorzaamheid ben afgeweken". Doel van deze brief was wel: de algemene overste, na de schok van de Amici nu voor het raadsel gesteld, zo snel en zo veel mogelijk geruststellen: het is nu in ieder geval volgens Gods wil. Andere brieven volgen. 21 augustus schrijft hij uit Haifa aan Van Dinther, met vermelding van zijn postbusnummer, daarbij nog, dat hij absoluut incognito in Haifa leeft... wijl God hem daartoe geroepen heeft en dat hij alles wil doen om... in de hiërarchie ingelijfd... in zijn geval... 20 september schrijft hij Van Dinther ook nog, dat zijn biechtvader hem alles opgedragen had en dat zij beiden de goede hoop hadden, dat de autoriteiten het achteraf zouden goedkeuren, en dat hij wel vastbesloten was terug te keren, wanneer de omstandigheden in Haifa het mogelijk maken. Door Kard. van Rossum daartoe verzocht, heeft de Latijnse Patriarch van Jeruzalem V dan in Haifa gezocht en gevonden. Hij liet Van Asseldonk dan eerst goed uitspreken, heeft dan lang en goed met hem gepraat en hem ervan overtuigd, dat het nu in ieder geval genoeg was met het teken voor Israël. De Patriarch schreef dan aan de Kardinaal, dat de zaak gemak­kelijk weer terecht komt: Vam Asse;donk alleen met liefde behandelen, hij is toch een goede "servo de dio", hem echter geruststellen dat hij niet handelde tegen Gods wil. Op 8 November is Van Asseldonk dan uit Haifa vertrokken en op 14 november in Rome aangekomen. Een en ander wijst er op, dat hij dan uitvoe­rig weer met Kard, van Rossum gesproken heeft, over een moge­lijke persoonlijk zending door de Paus, en dat de Kardinaal geantwoord heeft: voorlopig nog niet. De Patriarch zou hem wel graag gehad hebben, vooral voor de intellectuelen Joden.

Maar een paar jaar later is de Kardinaal, die Van Asseldonk ondanks alles persoonlijk een trouwe vriend gebleven is, gestorven. Van Asseldonk is dan 20 november in St, Agatha bij Hoogw. Heer Van Dinther gekomen en goed ontvangen. Zeker goed verder gepraat over wat in een brief wel wat zake­lijk kort uitvalt. Wel om mogelijk ergernis bij andere medebroeders te vermijden is Van Asseldonk dan bij iedere confrater in zijn kamer gaan vragen hem te vergeven... en heeft dan weer gewoon gedaan. Zijn familieleden waren ook blij, toen ze hem toch weer terug­zagen. Hij was dus toch wel geen "afgevallen priester"... "Eind goed, alles goed". ?...

Van Asseldonk zelf heeft daar ook over gereflecteerd voor anderen. 1917... was opeens iets in zijn leven gekomen, een soort persoonlijke roepingservaring. Het kwam niet als geleidelijk hallucinatie maar opeens, zonder voorbereiding, bij volle bewustzijn, nuchter, en is hem altijd bijgebleven als een absolute zekerheid, als van God, met praktisch zeer zware gevolgen, als voor hèm de wil van God, een persoonlijk geroepen zijn, in zijn leven als kruisheer en priester, toegevoegd aan dat wat de gehoorzaamheid hem opleg­de, ook als Gods wil. Hij wist goed en heeft het ook opgeschreven dat het anderen niet echt te bewijzen is en zij dus vrij blijven. Anderen kunnen zich er dus van afmaken met "subjectief goed gemeend" maar objectief? Toch geloven wij, is het niet ons Geloof?, dat God nog altijd tot een bepaalde mens met een bepaalde duidelijke inhoud spreken kan. Anderen kan dan helpen: aan de vruchten kent men de boom. Zou die grote liefde van zovele en ook "hoge" Amici al niet een werk van God zijn, ook als een beweging, minstens tot aan de opheffing? Kan misschien ook niet vooral wat hemzelf be­treft een zo gans grote liefde, het hele volgende leven lang, zo een vrucht zijn, die ook anderen gelovigen door Gods genade zekerheid geven kan? Dit is dan veel meer als "subjectief goed gemeend"... Maar intussen heeft natuurlijk ook elke Overste naar zijn eigen geweten te handelen! Maar er is ook nog de praktische moeilijkheid van het mogelijk dilemma: als de Overste beveelt of toch geweten wordt wat hij wil. Nu, het Concilie leerde uitdrukkelijk gans algemeen de autonomie van het welgevormd persoonlijk geweten: dat het, zelfs als het dwalen zou, voor elke mens zelf de laatste instantie is, als het erom gaat, of iets al of niet gedaan worden mag of moet. Het principe "de wil van de Overste is de wil van God" geldt toch ook voor buiten het geval van een duidelijk zondig bevel niet zo absoluut. Ook de kloosterling moet volwassen gehoorzaamheid leren, volgens eigen welgevormd geweten te leven, zeker ook door biechtvader te controleren, mogelijk ook ooit tegen het in­zicht van de Overste. Een definitor van 1928 was een paar jaar later novicenmeester in Neeritter. Een novice vond het eigenlijk voor een klooster­ling altijd eenvoudig in het leven: maar leven volgens de wil van God en volgens de Regel en Constituties en verder ook zoveel mogelijk gehoorzaamheid aan een Overste zoeken. De novicenmeester echter vond het niet zo eenvoudig en altijd het juiste en beste... Hij had al iets meer meegemaakt...

Hoe ging het dan verder met onze Van Asseldonk? Einde 1928 werd hij dan door HH benoemd voor het klooster bij de Kruisvindingskerk in de mooie nieuwe wijk Tuindorp in Rotterdam. Vanaf 1929 deed hij er ijverig kapelaanswerk. Hij had spoedig veel invloed op de mensen en bezocht ze ook in hun misère vele trappen hoog in de armere volkswijken. Zoveel soorten armoede overal. Ook van hen geleerd ook zelf arm te leven volgens de regels van de H. Augustinus?

Intussen had K. van Rossum aan P. Rutten, de nieuwe procurator in Rome, al gevraagd, of Van Asseldonk niet vrijgemaakt kon worden voor Java. Maar hij was juist benoemd om een gat te vullen in Rotterdam. Wanneer en hoe is hij dan toch in de Javamissie gekomen? Nu, voorjaar 1930 was hij op de begrafenis van een 18 februari gestorven zoon van zijn zuster in Boerdonk bij Erp, priester­student in Uden. Johan van Duynhoven, medestudent en vriend van de verstorvene en een neef van hem, vertelde Van Asseldonk bij een opwandeling na de begrafenis in vertrouwen dat hij graag als missionaris naar Java zou gaan, maar gehoorzaam wilde wachten op een teken van de wil van God door de wil van de Overste. Dit maakt op de studenten een goede indruk. Kort daarop deed Van Dinther een algemene oproep voor vrijwilligers. Nu meldde zich Van Asseldonk en HH gaf hem deze nieuwe benoeming.

Hij was 37 jaar oud. Vele vrienden hebben hem bemoedigd, K. van Rossum, Mgr. Die­pen, zijn "vader" in het priesterschap sinds 1916, en vele kruisheren. Hij heeft deze nieuwe opgave ook als een offer voor Israël beschouwd, nu hij voorlopig toch niet rechtstreeks voor Israël werken kon. Een vergelijking, niet van personen maar van apostolaatsroe­ping, werd al gemaakt. De H. Paulus was van de Joden naar de heidenen gegaan. Van Asseldonk wist goed, hoe Paulus dat verstond: "Hei­denen" op de edele oude olijfboom Israël enten door de geest van Jezus. Voor Paulus was het ook zwaar. Maar er was ook een verschil. Voor Paulus was het zijn uitdrukkelijke persoonlijke roeping van God. Van Asseldonk echter voelde zich nog altijd juist voor de Joden geroepen. Op 23 Maart was het afscheid in Rotterdam. Op de foto zag hij er vermoeid uit. Volgens zijn paspoort ging hij 13 april 1930 in de haven 13 km van Batavia aan land. Daar woonde de apostolisch vicaris, waaronder Bandoeng nog hoorde.

Een nieuwe levensperiode. Sinds goed 3 jaren werkten de Kruis­heren in het mooie missiegebied rond Bandoeng, met gezond klimaat en meer cultuur. Ook door Van Asseldonk zijn bemiddeling bij K. van Rossum einde oktober 1926 had de orde dit gebied nog gedeeltelijk zelf kunnen kiezen. De leider van de groep was Pater Goumans. Van Asseldonk kwam nu daarbij. Een jaar later kwam HH op visitatie en stelde dan 5 mei 1931 Van Asseldonk voor 2 jaar aan als regulier overste der Kruisheren als zodanig in dit missiegebied, in zoverre ook missieoverste genoemd. Van Asseldonk zette zich voor zelfstandigheid, onafhankelijkheid van Batavia in, als normale ontwikkeling, oprichting van een eigen z.g. apostolisch prefectuur.

In 1932 werd dan het missiegebied zelfstandig en door de Prefect van de Propaganda Fide, K. van Rossum, werd als eerste apost­olisch Prefect P. Goumans aangesteld. Van Asseldonk bleef de reguliere overste. Hopelijk goede samenwerking. Er wonen in Bandoeng veel Nederlandse ambtenaren en handela­ren, daarvan een 10.000 katholieken. De volgende 2 jaren nam dit aantal nog toe. Van Asseldonk zelf kreeg spoedig een salaris als "pa­stoor" (2e klas) in Bandoeng. Ook elders nog parochies genoeg nodig voor die soort Neder­lands allen al. Maar Van Asseldonk vond dat de missionarissen zich spoe­dig, ondanks het probleem der verschillende talen daarbij, toch vooral op de 6 miljoen inheemse "niet-gelovigen" moesten gaan concentreren, een gans groot en dringend probleem als hoofdopgave, ook voor de katholieken! Hij deed wat hij kon om ook zijn medebroeders daarvoor te motiveren, vooral toen het eerste kleine groepje al meer en meer aangroeide. En in geen geval als missionaris aan de bekoring toegeven ook zelf een soort burgelijk ambtenaar te worden. 5 mei 1933 werd Van Asseldonk weer, nu voor de normale tijd van 3 jaren, als religieus overste aangesteld. Ook voor de noodzakelijke aanpassing aan het tropisch klimaat wel vroeg Van Asseldonk weer eens een visitatie van de orde aan. Een grote steun werden ook hem dan de richtlijnen voor het kloo­sterlijk geestelijk leven in hun omstandigheden door de visi­tator P. Rutten in de eerste week van augustus. Van Asseldonk zelf probeerde een goed pastoor en missionaris te zijn. Zijn weekprogramma: na de zondag 3 dagen besteden aan reizen in het zeer uitgebreide gebied, zoveel mogelijk met de trein en, indien met de auto, dan zo snel mogelijk rijden, daarbij overal de toestanden bestuderen, de administratie verzorgen en zijn opgave als regulier overste van mensen, ook vooral wat hun geestelijk leven als kloosterling en priester betreft, om niet onvruchtbaar te werken.

Begin 1936 schreef Van Asseldonk aan HH over het aflopen van zijn 2e termijn als regulier overste. Hij verklaarde zich bereid om ieder werk en welke taak ook te aanvaarden. Van Asseldonk werd 5 mei 1936 opnieuw benoemd als overste. De Generaal schreef daarover: "geen redelijke klachten maar alleen de meest gunstige getuigenissen". Ging nu alles verder goed?

Op 25 juni 1936 moet Van Asseldonk zich toch weer verplicht gevoeld hebben om bij de Generaal nog eens terug te komen op zijn roeping voor Israël. Van Dinther weigerde vriendelijk maar beslist. Goed, Van Asseldonk verstond wat nù de wil van God was: hij moest klaarblijkelijk nog langer wachten.

Het volgend jaar 1937 groeide de groep nog verder aan. En toch werd het naar buiten toe een stil jaar. Van Asseldonk liet HH zelfs de ganse tijd niets van zich horen. Zeker zijn moeilijkheden ontstaan, tegengestelde opvattingen, spanningen. Begrijpelijk als sommigen zich, zoals Paulus, zoveel mogelijk geven wilden en dat dan ook probeerden en anderen niet of toch weiniger, minstens in de praxis. Daarbij ging het ook om het zich méér direct door het woord Gods betroffen voelen en dit woord dan als priester in volmacht preken òf minder, dit op zijn minst minder laten merken. Het zeker bedenkelijke zwijgen van Van Asseldonk doet mij nu juist denken, dat het hem praktisch zo lang onmogelijk geweest is om snel de hogere Overste daarin te betrekken, wijl licht tegen de rechtvaardigheid of de liefde tegenover de verdedigers van het een of het ander standpunt. Zelfs was hij altijd al voor vrijheid geweest. Hier voelde hij zich als plaatselijke Over­ste wel verplicht iedereen vrij te laten en zeker niemand voorsnel te veroordelen of dat bij anderen toe te laten. We zullen nog zien, dat hij dit ook bewezen heeft. Intussen heeft hij wel gehoopt met geduld en gebed tot een oplossing te komen. Als het over preken in volmacht gaat, dat was overigens ook in Nederland al voorgekomen. In 1935 b.v. heeft een pasgewijde priester in St. Agatha, dus bij Van Dinther, in zijn eerste preek al betoond: "of ik dat zeg of de Paus, dat is hetzelfde!" Ja, had hij als priester niet de volmacht daartoe, als het om een duidelijk te verstaan woord van God is? Maar op het meer vulkanische Java kreeg een kleine priester de grootste moeilijkheden, omdat hij een woord van de Paus in zijn preek als slagwoord gebruikte om de toehoorders eens wakker te schudden op zijn manier benadrukte, een woord dat notabene het bekende slotwoord van de hele bijbel was en is: "Ja, Ik kom spoedig". De manier waarop, ja daarover ken men rustig van mening verschillen. En dan nog! In dit concreet eenvoudig geval meende Van Asseldonk, lijkt zo, zonder iemand tegenover onrechtvaardig of liefdeloos te worden de Generaal in Europa te kunnen en te moeten schrijven om de confrater te verdedigen ondanks het stof dat een preek van hem opgewaaid had. Deze brief van Van Asseldonk dateert van 23 januari 1938. Van Asseldonk zijn mening was: de door anderen gemaakte moeilijkheden waren niet nodig ge­weest, want:

    a. de eigenlijke inhoud was theologisch juist,
    b. de modus quo was geschikt ad captandas mentes.

En zijn nuchtere vaststelling: zoals zo dikwijls, is ook bij deze preek de indruk bij het volk al lang niet meer te bespeu­ren. Maat twee maanden later, 3 maart 1938 schreef Van Dinther, zelf pas zwaar ziek geweest, in al zijn moeilijkheden aan Van Asseldonk maar het bevel naar St. Agatha terug te keren. Gelukkig heeft Van Asseldonk voor en na dit bevel persoonlijke notities nagelaten in een, zeggen we, Notaboekje. Maar geen enkel teken daarin van wat ook maar op ongehoorzaam­heid lijken kon, anderzijds ook niet op een eigen fout als grond van zijn verplaatsing. Maar wij komen misschien nog vanzelf op de eigenlijke grond. Volgen we Van Asseldonk eenvoudig op zijn verdere weg.

Einde 1937 al had Van Asseldonk een lijden op zich aan voelen komen maar ook begrepen: steeds is de grootste nederigheid in alles nodig. Quatertempervrijdag in de Vasten 11 maart 1938 3 uur namiddag ontving en las hij dan het bevel van verplaatsing. Het duurde wat, eer hij volgens zijn paspoort 20 april insche­pen kon op een Nederlandse boot naar Amsterdam, met ontsche­ping voor hem in Genua. Onderweg naar Nederland was hij dan 2 juni in Lisieux bij de H. Theresia "zijn zuster". Haar nabijheid had hij nodig en daarvoor was hij ook zeker. Zaterdag 4 juni kwam hij in Lourdes aan. Hij beleefde er droefheid en troost. "In nederige dienst de Kerk Gods dienen". Maar 12 juni, Drievuldigheidszondag (-vgl. 2 juni 1928-) werd hij zwaar ziek en in het ziekenhuis van La Saleste in Lyon gebracht. Na zijn genezing is hij verder gereisd naar Nederland en naar St. Agatha. Tenslotte was hem niets meer aan te zien van wat hij meegemaakt had.

Na die 8 aan één stuk toch zware tropische jaren kreeg hij tijd voor uitrusten en vakantie.
Zijn familie was blij hem weer te zien, vooral direct al, als was hij daarvoor overgekomen, bij de priesterwijding o.m. van zijn oomzegger-kruisheer in St. Agatha, waar hij als subdiaken fungeerde (mooie foto) en dan de eerste mis bij de familie. Terloops hoorde die neef bij een bezoek in Tilburg daar op straat, waarom Van Asseldonk niet terugging naar Java. "Politiek ongeschikt?" "Dat kan men zo zeggen". Punt. Later misschien daarover wat meer.

Een retraite deed onze vriend Van Asseldonk goed. Hij werd dan 1938 in de nog niet in zelfstandige "provincies" verdeelde orde benoemd als conventuaal van het klooster in Hannut in België. Zijn eerste opgave was natuurlijk zich nu daar in en voor de gemeenschap zijner medebroeders in te leven. Dan als priester voor de bezoekers (en de niet-bezoekers) van de openbare kerk der Kruisheren in deze Waalse en niet overdreven christelijke omgeving in te zetten. Voor de leerlingen van het college, wier leraar hij september 1938 werd, alles in het Frans, voor Nederlands, Duits, Engels, Latijn en Grieks op de hoogste klas. Juridisch was dat toen mogelijk. Het was een katholiek college van middelbaar onderwijs, toen nog in niets door de Staat ondersteund maar met diploma voor hogere studies, als het onderwijs goed genoeg was. Hij was nu 45 jaar oud en werd er bekwaam voor geacht. Zo licht was het toch wel niet en heeft hij het niet opgenomen en niet gehad.

Van Asseldonk voelde zich verbonden met de "apostel van Wenen" de H. Klemens Maria Hofbauer, Redemptorist. Deze heeft ook heel wat meegemaakt in Polen en elders, ten­slotte ook in Wenen. Zijn lievelingsheilige, hoorden we al, was de H. Theresia met haar "kleine weg". Zij wilde ook priesterlijke broers, voor wie ze op aarde zou bidden en lijden, dat was haar zending. Eigenlijk konden die ook zo iets van haar ook zelf leren. Toegezegd had ze haar hulp ook nog uit de hemel. 11 November, dus zijn verjaardag, las Van Asseldonk dit jaar juist haar Franse biografie. Geestelijk liet hij zich ook "voeden" door de leer en de gebeden van de H. Grignion de Montfoort voor de "toewijding" aan Maria.

Uit diens "Brandende bede" schreef hij de zeer diepe gedachte over: "Gij alleen moet door uw genade de vereniging tot stand brengen. Als de mens ermee aanvangt, zal er niets gebeuren. Doet hij er van het zijne bij, dan bederft hij alles, werft hij alles omver"...

1939: Uit het tijdschrift "Seele" 1939/1 schrijft hij over: "Ik wil U echter ook zeggen, hoe ik over al deze moeilijkheden heen kom zonder van de Kerk niets meer te verstaan: Ik zie in alle gebeuren de hogere toelating... Hij bereidt zich een toekomst -ook voor de Kerk- voor, die wij niet kennen, niet eenmaal vermoeden. Iets nieuws is aan het ontstaan, dat is zeker. Hierop mag men echter niet vooruitlopen willen. Nog minder is het onze opgave de geboorte ervan te bespoedigen door kritiek op de bestaande mistoestanden. Houden wij de tijd geduldig uit en werken wij aan onszelf, dat wij bereid zijn. God zal terechtertijd de juiste man roepen, die beslist al bestaat, door niemand vermoed of gekend".

Op 25 Augustus 1939 schreef hij nog een mooie brief aan HH Van Dinther, die al lang zeer ziek was. Deze brief zal HH goedge­daan hebben.

Op Vrijdag 10 mei 1940 kwam ook in Nederland en België de oorlog. 27 December overleed Generaal Van Dinther.† Voorlopig kon, door de afgebroken overzeese verbindingen, geen nieuwe Generaalmagister der orde gekozen worden.
De oorlogsjaren kwamen. Zijn leven en werken in Hannut zou vele jaren duren. Ook naar buiten zou hij nog een en ander werk op zich nemen. Maar ook in de vele vorige jaren was het eigenlijke van zijn leven toch vooral al het inwendige: de werking van Gods voorkomen en begeleidende, opvoedende en louterende genade, het beantwoorden daaraan door geloof en liefde, het zich totaal uitleveren in zo verschillende situa­ties, zeker niet zonder meermale zware inwendige strijd, door buitenstaanders nauwelijks waargenomen of verrassend en nauwe­lijks te verstaan. Zijn notities of brieven, in zo ver be­waard, kunnen ons soms wat helpen.
In 1942 was Van Asseldonk medestichter van het historisch wetenschappe­lijk tijdschrift voor ordesgeschiedenis met de naam "Clair­lieu" naar de oorsprong bij Hoei in België. Van Asseldonk heeft de geschiedenisbron "Teksten" op zich genomen en veel belangrijks opgespoord, gepubliceerd en gecommentarieerd, te beginnen met de oorsprongsverhalen over de orde. Bibliografie bij het artikel van A. Ramaekers in Clairlieu 1978.

In de schoolvakantie 1943 bezocht hij vele dagen telkens weer zijn in Erp op sterven liggende vader. Gestorven op 30 augustus 1943, 91 jaren oud.† Antoon had niet op een pas kunnen wachten. Terug ging hij met het grootste gelijk van de wereld over de hei van de Belgische grens. Prompt aangehouden ... kon hij verder gaan, terug naar Hannut.

In 1944 verscheen van zijn hand "Het Brevier der Kruisheren". In de winter kwam nog een laatste Duits offensief, ook terug in Haspengouw. Maar dan ging de oorlog ook voorbij.

1944: 20 Februari, vastenavond-zondag, de grote dag voor Zuster Odilia: zij deed in Veghel haar Grote Professie. Uit België was alleen Heeroom, die een persoonsbewijs had, aanwezig.

In 1945 kan dan eindelijk weer een Magistergeneraal gekozen worden: HH van Hees uit Rotterdam.

Van Asseldonk kan ook weer na elk schooljaar op vakantie gaan bij zijn familie en dan de band bijhouden met de vele kinderen van zijn broer en zusters, voor wie "Heeroom" echt een begrip was. Hij hield alles bij allen bij.

Zijn naasten als kruisheer waren hem ook echte kruis-dragers, b.v. zieken. Reeds tijdens de oorlog was hij begonnen. Eerst bezocht hij ze persoonlijk, te voet of op grotere afstand ook met de fiets op en af door het golvende landschap om Hannut. Dan organiseerde hij onregelmatige bezoeken, met een door hem opgestelde ziekenbrief, door daartoe gevormde medewerksters elke maand persoonlijk bezorgd en besproken.

Vanaf 1946 werd het een ziekenwerk voor heel Haspengouw, in 5 dekenaten. Zo hoopte hij ook iets bij te dragen aan een vier­daags triduum in Banneux bij de Maagd der Armen met haar boodschap sinds 1931 "voor de zieken" en "om het lijden te verlichten". Van Asseldonk heeft deze triduüms in de zomer 10 jaar lang in totaal 17x geleid. Eenmaal brak daarbij tijdens een plechtigheid in de open lucht een heftig onweer uit, hij bleef er kalm bij en later werd gesproken van "het wonder van Pater Van Asseldonk"! Een andere keer, in 1950, staat in de "Kroniek der kruisheren" een won­derbare genezing van een zieke vrouw bij een ander door hem geleid triduum in Banneux vermeld. "De Heiligheid van Maria".

In al die jaren en waar hij ook was, had Van Asseldonk natuurlijk nog altijd Israël in zijn hart. Daarbij ontwikkelde zich in de Kerk tenminste wat de afgescheiden Christenen betreft ook reeds altijd meer de oecumenische beweging voor de wedervere­niging. Ook de Pausen waren allen niet alleen voor de oecumene maar ook tegen het antisemitisme. Theologisch nauwkeuriger later daarover.

Intussen zorgde Van Asseldonk natuurlijk op de hoogte te blijven, ook door oecumenische tijdschriften zoals Istia. Er was toch wat beweging in de Kerk aan het komen. En in de goede richting: de eenheid, de ene Kerk, voor allen. De geest Gods was aan het werk. Zelf was hij, ook 1949, vol zijn roeping (Is.6,8).

Op 27 februari 1950 de gelukkige geboorte van het eerste kind van Jan vn Dooren en Mien, een dochterke: Moeder dacht de naam uit: Anna. Door Heeroom, Antoon gedoopt.

Dan kwam 1951. 25 Juli nam Van Asseldonk in Amsterdam Juffr. Ottilië Schwarz in de Kerk op en is sindsdien haar "geestelijke vader" gebleven. Zij was 15 december 1922 in Oostenrijk geboren, van halfjoodse afkomst, moeder luthers, vader joods. Spoedig in Wenen luthers opgevoed. In de middelbare school, zei haar schoolvriend veel later, viel ze op als vroom en als zeer snel veel schrijvend. Door de Zweeds protestantse "Mis­sie" was ze 1938 - 1945 in Ierland in de gelegenheid te stude­ren. !945 - 1948 studeerde ze in Utrecht protestantse theolo­gie. In Van Asseldonk ontmoette ze dan de eerste priester met liefde voor Israël. Katholiek geworden, vond Van Asseldonk, moest ze zeker katholieke theologie studeren. Daartoe 2 jaar naar Nijmegen. Dan werd ze privé-secretaresse voor het oecumenisch werk van Prof. Willebrands in Warmund. Ze was dan ook vele jaren bij de katholieke raad voor Israël. Haar joodse vader was tijdens de oorlog in Amsterdam ondergedoken geweest en daar dan gebleven, haar moeder in Wenen. Dus heen en weer te pendelen. Zo gaan de jaren verder.

Op 17 juni 1956 was Van Asseldonk 40 jaar priester geworden. HH van Hees feliciteerde hem. Hij was nu reeds 18 jaar lang in Hannut. In zijn dankbrief van 23 jun/7 juli schrijft hij, zijn ziekenwerk toch voortaan aan iemand anders te willen overgeven om meer tijd te hebben voor schrijfwerk over wat sterk in hem leeft, echter ook alles gehoorzaam te willen aanvaarden.

Witte Donderdag 1957 schreef hij weer aan Hoogeerw. Heer als antwoord op een brief. Hij begint met een toespeling op de wapenspreuk van de Generaal:"Verbum crucis Dei virtus": uw brief werd mij dat: een kracht van God, vreugde en kracht, nu na 2 maanden nog... Het "nerciri et pro nihilo reputari"-- mogen beleven, ondervonden een "vas perditum" te zijn... heb ik steeds kunnen eindigen met blij te zijn. Op de bodem vreugde,- Leven door het kruis is een hemel op aarde, omdat ik hoopte althans enigszins de "scientia crucis" te mogen beleven en aldus ook... de Orde te dienen an van nut te zijn...

Van Asseldonk laat tenslotte het oordeel over een uitnodiging van Hakim als theologieprofessor in zijn seminarie in Haifa over aan de Generaal. Een existentieel wel zeker diepe brief van Van Asseldonk over het "woord des Kruiser"...

Maar ook na Pasen werd 1957 nog een belangrijk jaar in zijn leven. De orde werd dit jaar in 4 provincies ingedeeld: Nederland, België en Noord-Amerika. Van Asseldonk leefde en werkte al zo lang in Hannut en werd daarom, zoals dat heette, hoewel "filius" van de Nederlandse provincie, aan de Belgische "toegewezen". Als eerste Provinciaal werd 22 juli op het Generaal Kapittel Pater Andre Ramaekers gekozen. De verdere beschikking over Van Asseldonk lag dan ook normaal in zijn han­den.

19 jaren al had Van Asseldonk toegewijd zijn taak als leraar aan het college van Hannut vervuld. Zelf zou hij nu spoedig 65 jaar oud worden. Door een nieuwe Belgische wet werd het voor het college mogelijk ook lekenleraren te betalen. Voor louter profane vakken hoeft men ook niet priester te zijn, begon nu ook meer en meer door te dringen, waar vroeger anders jarenlang geen katholiek onderwijs mogelijk geweest was. Van Asseldonk heeft niet erom gevraagd. Maar hij was wel zeer blij, toen de Prior hem verder vrijstelde van zijn taak als leraar.

Op 5 September 1957 stierf de moeder van Juff. Schwarz in Wenen. Zij erfde de huurwoning Hahngasse 33/16 tweede verdieping. Zij had al langer gedacht aanvoorgoed in Wenen wonen en zo mogelijk daar dan oecumenisch werken... Als "de Pater" daarbij kan helpen... Ze schreef hem daarover. De gelegenheid scheen werkelijk gunstig. Van Asseldonk dacht na. Hij zelf had de groei van de oecumenische beweging wel bijge­houden. Juist in Wenen was vroeger, in b.v. 1927 zelf vastge­steld, verschrikkelijk antisemitisme door Hitler daar ingezogen, Kristalnacht... Sindsdien echter ook daar de oecumenische beweging gegroeid, ook op theologisch-wetenschappelijke basis, ook Judaica, van verschillende zijden ook al georganiseerd. Frau Schwarz moest haar stekengebleven theologische studies in Nijmegen absoluut voortzetten en ook eenmaal doctoreren. In Wenen is een titel nodig. Wanneer zij bij haar studies tussendoor in Wenen kwam, kon hij bij de opbouw van "haar" oecumenisch werk gaan controleren en "helpen". Het scheen hem providentieel. Hij kreeg toelating voor zijn plan van de Provinciaal in Leuven en van de Prior van Hannut.

Op 1 November 1957 schreef hij daarover aan aartsbisschop Dr. Franz König van Wenen. Er waren in Wenen te weinig priesters, in het bijzonder b.v. voor de verzorging van gedoopte joden en andere convertieten. Van Asseldonk stelde voor om op dit speciaal gebied te komen helpen. Wie weet wat later nog komen kan. Ook deze toelating kreeg hij. 11 November 1957 tekent hij aan:"het jaar van de opbouw". Op 12 December schrijft Bisschop Stohr van Mainz aan aartsbis­schop König een aanbevelingsbrief voor Ottilië Scharwz: hij kende en waardeerde haar geestelijke begaafdheid.

Van 19 April tot 2 juni 1958 was dan het eerste van 15 langere verblijven van Van Asseldonk in Wenen. Zijn woonplaats en tehuis bleef het klooster in Hannut.

Op 23 April 1958 al bezocht hij aartsbisschop König. Dan werd zeer voorzichtig begonnen met contacten aanknopen met leidende personen of instellingen zoals Sion op oecumenisch gebied. Een goede indruk maakte wel het bijwonen van conferen­ties van anderen en weer op de schoolbanken zitten b.v. om nieuwhebreeuws te leren. Met de Provinciaal in België werd over alles gecorrespondeerd. Ook de Generaal werd op de hoogte gehouden.

Terug in Hannut noteerde Van Asseldonk: "H. Kruisplan voor de eenheid van de Kerk in Israël". Voor de eenheid, tegen de verdeeldheid. Palestina was na de oorlog verdeeld, ook Jeruzalem bleef nog verdeeld. Joden en Arabieren, beiden kinderen van Abraham, tegen elkaar, ook Christenen in de staat Israël. Maar hier wordt wel bedoeld: het nieuwe Israël, de Kerk van Christus, de Katholieke Kerk moge volgens het hogepriestelijk gebed de ene schaapstal worden, waartoe alle mensen, joden of niet-joden zonder wezenlijke verdeeldheid, eenmaal mogen gehoren. Ook een tegen elkaar natuurlijk bij de oecumenische arbeid in wenen. H. Kruisplan daarvoor al klaar?

Op 17 September 1958 noteer hij: "Vereniging en voltooiing!

Op 18 Oktober Paus Johannes XXIII!

In november dan het eerste resultaat van de voortzetting van OS (Ottilië Schwarz) haar theologische studies in Nijmegen onder de leiding van Prof. van der Ploeg o.p.: licentia. Vast proficiat. Dus maar moedig verder
volgens de spreuk: "De boer ploegt voort".

Bij Van Asseldonk zijn 2de langer bezoek in Wenen van 12 december 1958 tot 23 januari 1959 werd nu Kardinaal König nauwkeurig ingelicht over alles. Hij gaf de belangrijke raad als richtlijn: zich niet te binden aan wat al officieel bestaat maar sterk per­soonlijk te werken. Er werden vooral met al gedoopte joden contacten onderhouden en lijsten aangelegd van bezochte of nog te bezoeken personen, katholiek, evangelist (=protestant) of joods.

Een gans grote verrassing: op 25 januari 1959 al kondigde Johan­nes XXIII een nieuw algemeen Concilie aan, het z.g. 2e Vati­caans Concilie. Spoedig werd gesproken van een opvallende ingeving van de H. Geest. Hij zelf zei eenvoudig: Alles komt van God, zo ook deze ingeving, ik was die dag wel sterk bewogen. Het is bekend: zijn hart ging wel nog verder als alleen de katholieke Kerk. Ook niet-katholieken zouden tenminste als gasten of waarnemers erbij mogen zijn. Ook in Wenen ging het verder met de oecumene, zelfs als droom al zeer veel verder.

Van 5 juni-15 juli was Van Asseldonk zijn 3de bezoek.

Op 27 juni 1959 was praktisch het begin van de eigen groep van personen, die vooral wilden bidden voor de oecumene. Voor hen ontstonden op de duur 7 gebeden:

    - voor de heiliging van de katholieke kerk,
    - van de christenen,
    - van de joden,
    - voor de zending van de Kerk,
    - voor de heiliging van de Islamieten,
    - voor de Hindoes, Boeddhisten, e.a.
    - voor de niet-gelovigen.

Zo ver moge de heiligheid en de eenheid komen. De groep werd vooral, niet uitsluitend, voor leken, niet-religieuzen, vrouwen gedacht. Niet alleen priesters meer worden als het hart van de Kerk gedacht. Een juridische binding aan de kruisheren als een soort vrouwe­lijke tak had Hoogw. Heer van Hees 1956/1957 afgewezen. Kruisspiritualiteit blijft vrij. De naam van de groep was lange tijd: het witte kruis (het WK) volgens het kruis in het wapen van Wenen, wit ook als stralend, zoals in de liturgie "crux fulgens", teken van het licht van de Verrijzenis: Een eigen blaadje, de Quelle = de Bron verscheen in april 1959. Een grotere onderlinge binding werd mogelijk geacht, over verdere ontwikkeling gedroomd. Tenslotte werd de naam "Exodusbeweging" (exodus uit de slaver­nij der zonde en der onenigheid). Wel aangevoeld als een soort vernieuwing of voortzetting van de Amici in contemplatieve zin en daardoor reeds van andere groepen onderscheiden. Door Kard. König ad experimentum goedgekeurd.

Op 13 juli 1959 was een hoogtepunt in de Hahngasse het bezoek van Mgr. Hakim, aartsbisschop van Galilea, als persoonlijk vriend. Bezocht met hem werd ook de Stefansdom en de Kardinaal van Wenen zelf. Een ander hoogtepunt, nu bij zijn zuster in Gemert: zijn neef kruisheer Antoon van den Acker 18 juli priesterwijding en 26 juli plechtige Eerste H. Mis met Heeroom als predikant.

Weer in Hannut terug, is Van Asseldonk, zeker na veel nadenken en gebed, er toe gekomen in deze voorbereiding van het Concilie een bijzondere stap te zetten: zich oktober 1959 rechtstreeks aan Johannes XXIII te wenden met een verzoek over de Amici van 1928. Met zijn goedvinden en de sanctie van Mgr. Hakim was ook een brief van Ottilie Schwarz daaraan toegevoegd. Deze "goede Paus" wast natuurlijk al van de Amici en zijn leuze was "Waarheid en Liefde".

Dat Van Asseldonk zich daartoe gedrongen of ook verplicht voelde, lijkt in het verlengde te liggen van zijn verleden, misschien ook dreef zijn hoop op het Concilie hem al daartoe en mogelijk had hij al een verregaande stap in zin. Toch vragen wij ons af, of deze stap (welk verzoek eigenlijk?) een zin had. Nu, wij kunnen toch minstens zeggen, dat de hele situatie toch anders geworden was. Hier hoefde Van Asseldonk zijn roeping voor Israël helemaal niet te bewijzen. De situatie zelf in de kerk was sinds 1928 toch een stuk anders geworden. Het antisemitisme en de Holocaust was een verschrikkelijke leer. Alle Pausen hebben zich vóór de Joden ingezet, en niet zo zwakjes. Maar de eenheid en de liefde van de hele Kerk, ja de hele wereld moest veel groter zijn. Het Concilie moest een grote verandering brengen. Een kleine kroniek over die Pausen, vooral volgens Pinchas Lapide "De laatste drie pausen en de joden" 1967. Veel te veel eeuwen antisemitisme, ook vorige eeuw nog. Persoonlijk door Van Asseldonk 1918 tot 1928 in Rome meegemaakt.

    1922 Ratti. Paus Pius XI, strijder voor het Rijk van Christus en ook voor de joden. Politiek van Mussolini,

    1922 ministerpresident van Italië, en van de Observatore Romano. Juist bij de opheffing van de Amici 25
    maart 1928 de eerste Pauselijke direkte en klare veroordeling van het antisemiti­sme, daaraan strijdend
    vastgehouden, alle komende jaren. Pacelli werd zijn staatssecretaris en echte diplomaat, ook vooral in
    Duitsland en de Hitlerjaren vanaf 1933.

    1929 Vaticaanse staat zelfstandig en vrij.

    1933 concordaat van de Kerk met Duitsland. Veel Duitse bis­schoppen helaas zwak en niet zo moedig als Van
    Galen tegen Hitler. Zuster Edith Stein wenste een ganse Encycliek tegen het anti­semitisme. 1942†

    1937 Encycliek "Mit brennender Sorge"! Over het missaal zei de Paus wat er altijd al in stond:
    "het offer van onze vader Abraham" en zelf:"in geestelijke zin zijn wij alle semieten". (zoals
    Paulus het al zei) Maar in november datzelfde jaar 1938 was in Duitsland en Oostenrijk de Kristalnacht!.

    1939 Pacelli Paus Pius XII, diplomaat, voor het Zionisme maar ook zorg voor "de heilige plaatsen".
    Sterk vóór de joden, veroordeelde alle rassenhaat. In de oorlog hielp hij (ook volgens Lapide) de Joden,
    zo velen het hem mogelijk was. Gered werden in totaal 700.000 tot 860.000 (blz. 206).

    In 1955 maakte aartsbisschop Hakim het in Rome mee, dat verschil­lende duizenden joden Paus Pius XII bedanken
    kwamen.(blz. 216). Intussen was zijn delegaat in Turkije aartsbisschop Roncalli. Hij redde joden op zijn
    manier het leven door duizenden "doop­bewijzen" (blz. 211). Dat heetten dan later de "operatie
    doopsel". Nuntius worden in Parijs was een andere opgave maar hij troostte zich: "waar paarden falen,
    speelt een ezel het klaar".

    1953 Kardinaal en Patriarch van Venetië.

    Oktober 1958 werd hij Paus Johannes XXIII. Vanaf de volgende Goede Vrijdag eenvoudig nog bidden voor de joden.
    Pius XII had 1955 al bevolen ook te knielen (blz. 278). 1928 was een voorstel daartoe zo erg. Er werd direct
    gezegd: een overgangspaus. Maar 1953 had hij in Venetië al gezegd:"we zullen zorgen, dat die vensters
    opengaan". Toen was het bedoeld bij communisten, ook mensen. Hij wilde een Paus voor alle mensen zijn.
    Ja, vooral ook voor de joden. In Parijs al had hij bij een filmjournaal over een concentratiekamp, met een
    toespeling op een encycliek van Pius XII gezegd:"Dit is het mystieke lichaam van Christus"... Hij
    sprak toch ook van "6 miljoen kruisigingen"... Zijn eigen beroemde encycliek Pacem in terris liet hij
    ook in het Hebreeuws vertalen. En in 1960 zei hij ook zeer hartelijk ook tot een groep joden, zoals in het
    Oude Testament:"Ik ben Jozef, uw broeder".

Na deze onderbreking, hoe er sinds 1928 tot 1959 al iets veranderd was, de vraag herhaald, of het zin en kans op resul­taat hebben kon of eerder zelfs gevaarlijk was, nog eens een vraag of verzoek aan deze nieuwe en ook goede Paus in Rome te stellen, en kort: heeft het ook resultaat gehad? En kort antwoord: de brief werd in Rome doorgegeven aan het H. Officie, dat in 1928 achter die opheffing van de Amici stond, zeker ook met nieuwe mensen. Het H. Officie gaf deze zaak eenvoudig door of terug aan Wenen, liet ze praktisch over aan Kard. König. Deze besliste eenvoudig: laat ze hier in Wenen toch rustig door werken. En daar bleef het bij. Dus voor de praktijk voldoende resultaat: toelating van hun werk voor de oecumene, ook voor de joden, ook door een groep bidders, voor zelfheili­ging, liefde, offer, zoals Jezus en voor hetzelfde grote doel, het Israël Gods. Laten wij ze ook verder gaan met hun werk en ook meeleven met anderen.

Van 4 December 1959 tot 12 januari 1960 4e verblijf.

Op 21 December 1959 schreef Generaal van Hees een mooie rondbrief over het kruisofficie vrijdags en algemeen over de voornaamste taak der kruisheren, de viering van de liturgie, de liefde tot de Gekruisigde, dagelijks innig contact als bron van verlos­sing en geestelijk leven...

Dit jaar 1960 slaagde Juffr. Schwarz in haar doctoraal examen. Nu maar moedig verder.

Van Asseldonk was al een paar jaar geen leraar meer. Maar toen in Maaseik confrater Verhoeven plotseling stierf, werd aan hem gedacht en hielp hij van 1 april tot het einde van het schooljaar begin juli uit de nood.Hij gaf nu 6 uur Latijn (als titularis op de 3e Latijn) en 2 uur godsdienst op elk van de twee hoogste klassen. (Hoe is dat eigenlijk mogelijk, had hij toch nooit gegeven?) Prior Kreuwels was tevreden. Elke 14 dagen in die tijd een weekend van Maaseik terug in Hannut gebracht en 's-maandags weer naar Maaseik. Het werk zelf was hem wel niet zo licht. Maar kruisheren moeten elkaar helpen.

Van 12 Oktober 1960 tot 30 januari 1961 weer in Wenen, 5e keer. Het oecumenisch werk voortgezet.

4 mei - 30 juni: 6e keer in Wenen.

Dit jaar werd in de orde het 750 jaar bestaan gevierd van de volgens de traditie in 1211 in België door de zalige Theodorus van Cellis gestichte orde, 1248 dan officieel pauselijk goedgekeurd.

Van Asseldonk had zelf ook de oude oorsprongsverhalen van de orde wetenschappelijk kritisch bestudeerd, als bijdrage hopelijk voor nog grotere zekerheid en dieper inzicht van het oorsprongscha­risma in de toekomst, ook voor de eigen beleving. Dit jaar "In de Heer Jezus bij de Vader". Zeker ook voor en na zelf zo geleefd en niet alleen gepreekt.

20 Oktober 1961 - 8 april 1962 7e officieel verblijf in Wenen. Van Asseldonk heeft van januari tot april in Wenen gesukkeld met een zware brandwond aan zijn schouder. Telkens weer bestraald, daarna massage. De diagnose in het Huis der barmhartigheid: Spondylatrose und Wurzelnevralgie. Onaangenaam ook iets anders. Bij personen op het bisdom doken nog late onjuiste geruchten op over de Amici, ook met verwis­seling van OS met Fr. v. Leer, ook over z.g. niet toegelaten verblijf van Van Asseldonk in Wenen.

Op 4 April bezocht Van Asseldonk nog voor zijn vertrek naar Hannut de Kardi­naal. OS schreef daarna nog aan Kard. König, die alles al wel beter wist, ook dat de Provinciaal en de Generaal hun goedge­zind waren. Van Asseldonk zelf beoordeelde ook altijd kritisch, of een gedachte van de ijverige denkende en schrijvende Schwarz van God kwam en zo leerde zij zichzelf ook goed kennen.

In 1962 ook weer een retraite gedrukt over een charisma "De Heer Jezus onze Wijsheid vanuit de Vader".Als priester wilde Van Asseldonk het woord van de Vader door de Zoon in de H. Geest verkondigen, de kinderen van God leiden en begeleiden, hun in liefde ook zichzelf geven. Een geestelijk vader­schap. Iemand heeft van hem gezegd, dat in zeker opzicht de hele wereld een beetje zijn parochie was. Hij dacht wel wijd, oecumenisch, voor de hele mensheid, in Christus. Ook als eenvoudig priester voelde hij zich, hoewel daar niet aanwezig, ook een beetje in concilie. Hij heeft het meegeleefd en ook anderen door voordrachten mee doen leven en ook gedaan wat hij als kleine priester doen kon, niet alleen bidden.

Iets over de praktische zijde en enigszins van hem uit gezien. In de herfst van 1962 tot 1965 waren telkens in het najaar in Rome ongeveer 2 maanden lang de zittingen van het 2e Vaticaans Concilie. De geest der vernieuwing blies altijd sterker. Dat bleek ook nodig.

Op 11 oktober 1962 opende de Paus de 1e zittingsperiode. We hoorden al over de liefde van Joh. 23 ook voor de joden en dat hij ook al veel gewaagd had. Een directe ontwerptekst of schema daarover heeft hij zelf het Concilie niet gegeven. Van Asseldonk zei later (20.10.65):Hij heeft zijn voorliefde in geloof als graankorrel in de aarde gelegd... Zo sprak hij in zijn openingsrede alleen algemeen over de eenheid van de Kerk, de christenen en de niet-christelijke gods­diensten. Maar nog voor het eigenlijke begin van het Concilie, voor juni 1962, gaf hij het Secretariaat voor de Eenheid de uitdrukkelijke opdracht, een eigen schema voor de joden uit te werken, nog in juni in de centrale commissie te behandelen en dan als laatste decreet van de 74, als decreet over de joden, aan de cocilievaders voor te leggen. En de inhoud: Band OT-NT, Israël en de Kerk, terugkeer van Israël tot God in Christus vooral, en tenslotte een energische veroordeling van de verachting, haat en vervolging van de joden vroeger en nu (en niets over "Godsmoord"). Door de internationale politiek in de eerste zittingstijd echter nauwelijks behandeld. 8 December 1962 eindigde die eerste periode van het Concilie. Juist het voorziene 4e en 5e hoofdstuk van de leer over de oecumene beweging, namelijk de verhouding van de Kerk tot de niet-christenen, werd daarvan tenslotte gescheiden. Maar intussen toonde Joh. 23 zelf bij gelegenheid al, dat hij voor Coëxistentie zelfs met communisten was en vriendschap en liefde tot de Russen had, hij zei het hun eenvoudig:"Lees in mijn hart". Maar in november werd hij zeer zwaar ziek. Het lijden zou ook hem nog voltooien. In zijn geest van uitroeien van praktisch overblijfsel van antisemitisme in gebruiken en gebeden leverde ook Van Asseldonk intussen concrete tekstveranderingsvoorslagen aan zijn vriend Bisschop Bekkers van Den Bosch over de joden in het Brevier voor de priesters en in het veelgebruikte Volksmisboek van Affligem.

Intussen was zijn winterbezoek, het 8e, 9 november 1962-3 januari 1963. 11 november 70 jaar!

Ook concilievaders waren kinderen van hun tijd, vele al zoveel jaren, vele conservatief geworden, daarbij ook politiek zo verschillend ingesteld, voor of veel eer tegen de staat Israë­l, zoals zij zich gedragen. Van Asseldonk dacht veel na, hoe hun te helpen, uitgaande van het Geloof tot een andere houding t.o.v. het door God niet verworpen volk te komen.... tot de liefde van Christus zelf. Zo een vriend bij de concilievaders had hij al in de aartsbis­schop van Galilea, Mgr. Hakim! Door hem werd dan 3 mei 1963 een zo met schriftteksten uitgewerkt Promemoria aan Kardinaal Bea voorgelegd...

Van Asseldonk 2 mei-9 juni weer in Wenen, dus na zijn Promemoria. Het kreeg juist op tijd nog de zegen van Paus Johannes. Kardinaal Bea heeft dit daarna in de aula nog bijzonder bena­drukt. De Paus zelf was er ook wel door getroost en zal het in zijn levensoffer voor de Kerk als Israël Gods opgenomen hebben op hoop van vruchtbaarheid. Spoedig, juist een maand na die dag van Kruisvinding, 3 juni 1063 is Paus Johannes XXIII dan rustig in de gekruisigde Heer ontslapen (en weer opgewekt)!+ Het concilie werd daarmee onderbroken.

Op 21 Juni 1963 Montini Paus Paulus VI. 27 Juni: Concilie wordt voortgezet.

29 September begon de 2e zittingsperiode, die duurde tot 4 december. 28 November al kreeg de genoemde concilievader inofficieel de mededeling: het Secretariaat voor de Eenheid heeft rekening gehouden met het Promemoria! Toen daarop nog in november officieel een nieuw schema over het jodenprobleem verscheen, deelde hij Van Asseldonk vol vreugde mee, dat hij in dit schema vele gedachten woordelijk uit het Prome­moria overgenomen waren. Daar het thema over de joden bij de 1e zitting 1962, zoals gezegd, nauwelijks veranderd is, werd tenslotte nr. 4 van de nu genoemde "Verklaring over de verhouding van de Kerk tot de niet-christelijke godsdiensten". Het Secretariaat voor de Eenheid merkte bij dit nog op.

- een getuigenis en teken van de universele liefde van de zalige Paus Johannes 23, waarvan deze gedachten oorspronkelijk komen,
- Israëltekst van Schema 1 werd ook weer door Johannes 23 gezegend.

Daarbij is het blikveld van de Kerk wijder geworden. Israël is verbonden met de hele Kerk en de hele mensheid. Juist door Israël ziet de Kerk de hele mensheid. En niet alleen ruimtelijk maar ook wat de tijd betreft: in Christus de ganse tijd voor christus en na Christus tot aan de algemene voleinding van allen en alles. (H. Paulus). Nieuw is daarbij ook: duidelijk dat ook de joden object van de eenheidsbeweging zijn, eigenlijk als eersten waarvoor Jezus daarom gebeden heeft. Een nieuwe bemerking kwam daarbij van de bisschoppen van Zwitserland: christenen hebben zich later telkens weer van de Kerk afgescheurd, dikwijls met schuld van beide zijden. Met hen is hereniging aan te streven, geen schisma meer. Maar was het eerste schisma niet in de dagen van Jezus als: de joden die van hem weggingen, bijna ook de apostelen al (Joh.­6), of zich direct al "afscheidden" van het in Jezus in zijn leven op aarde ook voor zijn Verrijzenis al bestaande her­nieuwde, "nieuwe" Israël, als voortzetting en voltooiing van het "oude", niet verworpen maar nog altijd aan Christus te geloven en tot Hem terug te keren volgens de liefdewil van God. Schema 1 was goed. Maar het was nog niet zover. Er moest nog wel wat gebeuren. Het moest nog door het Concilie aangenomen worden!

1964: 1 Januari-25 mei was Van Asseldonk de 10e keer in Wenen voor het werk daar. 14 maart weer bij König. In april werd het weer een kruis, nu met de dissertatie van Ottilie Schwartz voor Prof. van de Ploeg. Hij wilde tenslotte nog een echte omwerking!

14 September-21 november was de 3e zittingsperiode van het Concilie. Er ontstond nog een echte crisis, er ontstond weer ergens een nieuw schema 2, veel zwakker als schema 1 volgens dat Promemo­ria. De Kerk bestaat uit mensen, ook uit mensen. Daarachter stonden eenvoudig conservatieve maar ook andere onder invloed van arabische anti-Israëlische politiek staande concilieva­ders. Kardinaal Bea en anderen echter eisten terugkeer naar schema 1. Ook de Duitse bisschoppen wilden het zware onrecht, de joden aangedaan, goed maken door een betere verhouding tegen­over hen. Van Asseldonk heeft herfst 1964 door zijn concilievaders nog een theolo­gisch aanvullend Promemoria aan het Secretariaat voor de Eenheid, een aanvulling over de eschatologische hoop en goede boodschap voor Kerk en wereld, met betrekking tot het Heil van Israël, voorgelegd. Kardinaal Bea heette tenslotte de jodenverklaring zelfs de hoofdzaak van het Concilie: de Kerk in achting en eerbied en dialoog met allen, christenen en niet-christenen, vooral de joden, maar ook allen mensen op de wereld.

Op 20 November werd de nu door het Secretariaat nog aangevulde, nu met schema 3 genoemde Verklaring over de joden door het Concilie globaal aangenomen. (Globaal betekent: geen wezenlij­ke veranderingen meer). Wel waren er in verhouding tot anderen decreten relatief veel tegenstemmen, ook nog uit Afrika en Zuid-Amerika. En de uiteindelijke aanneming moest nog komen. Tenslotte wilde men ook niemand onnodig tegen de kop stoten en werd de Verklaring weer wat afgezwakt tenslotte. Daarvoor kwam als slotwoord van de "Verklaring voor niet-christenen (door toedoen van Kard. König):" het Kruis van Christus verkondigen als teken van de universele liefde van God en bron aller genaden". Echt ook in de geest van Joh. 23.

5 September-8 december was Van Asseldonk de 11e keer in Wenen. 24 November werden in Congo in Dakwa 2 kruisheer-missionaris­sen, W. van Wetten en Nol Vervoort vermoord... Nol moest nog oom zeggen tegen een broer van Van Asseldonk. In Nederland werd de omgewerkte dissertatie van Ottilie Schwarz eindelijk aangenomen en vond 28 mei in Nijmegen de promotie van deze eerste vrouwelijke Dr in theologie aan deze universiteit plaats. "Tantae molis erat romanam condere gentem" maar ook om voor werken in Wenen deze zo nodige titel te verwerven! Proficiat!

Op 30 Mei werden in Congo nog 21 van onze missionarissen ver­moord! Kolonel Makoudo had hun wel al gezegd:"Voor een chri­sten is martelaar worden toch iets goeds!"...

10 Juli- 23 december weer in Wenen (12e keer) en daarvan september-oktober ziek. 12 December nog bij König.

In de zomer nog weer menige dreigende geruchten uit Rome maar zijn concilievaders stelden Van Asseldonk gerust. 15 Oktober 1965 eindstemming over "de Verklaring over de verhouding van de Kerk tot de niet-christelijke godsdiensten" (dus inclusief over de Joden) definitief door het Concilie aangenomen. God zij dank! Ondanks tenslotte nog te zwakke tekst van het Concilie als geheel was Van Asseldonk ook tevreden: de Kerk de voortzetting van Israë­l, zonder zijn verwerping. Van Asseldonk heeft er persoonlijk ook iets voor mogen doen en lijden! "Het uur van Israël nu geslagen? God geve het!" Zo schrijft hij 20 oktober 1965. Maar bij velen nog te weinig liefde.

Tenslotte na al die strijd daarover nu de Verklaring zoals ze geworden is: "Verklaring over de verhouding van de Kerk tot de niet-christelijke godsdiensten". (Daarvan nr. 4 Israël) (eigen vertaling. 1,2,3 en 5 ingekort)

1. Alle volkeren zijn één gemeenschap. God zelf is hun aller oorsprong en doel. Hij bemint en voert ook allen.
2. De Kerk respecteert ook wat goed en heilig is bij het Hindoeïsme en het Boeddhisme.
3. De Kerk heeft ook hoogachting voor de Islam. Er is inderdaad maar één levende, barmhartige en almachtige God, Schepper van
    hemel en aarde, die tot de mensen gesproken heeft. Zoals Abraham zich gans God onderwerpen. Ook voor hen is Jezus een
    profeet. Ze vereren Maria. God is rechter en schenkt eeuwig leven. Bidden, aalmoezen geven, vasten. De Kerk vermaant ons:
    elkaar leren verstaan en samen­werken.
4. Bij haar bezinning op het mysterie van de Kerk denkt de heilige Synode aan de band waardoor het volk van het Nieuwe Verbond
    geestelijk verbonden is met de stam van Abraham. Zo erkend de Kerk van Christus, dat volgens het Heilsmysterie van God het
    begin van haar geloof en haar uitverkiezing reeds bij de aartsvaders en de profeten te vinden is. Ze bekent, dat alle christenen als
    gelovigen zonen van Abraham zijn, in zijn roeping ingesloten waren en dat het Heil van de Kerk reeds geheimnisvol voorafgebeeld is
    in de uittocht van het uitverkoren volk uit het land der slavernij. Daarom kan de Kerk ook niet vergeten dat ze door het volk,
    waarmee God uit onbegrijpelijke barmhartigheid het Oude Verbond gesloten heeft, de Openbaring van het Oude Testament ontving
    en gevoed wordt door de wortel van de goede olijfboom, waarop de heidenen als wilde scheuten geënt zijn. (vgl. Rom. 17,24).
    Want de Kerk gelooft dat Christus, onze Vrede, joden en heidenen door het Kruis verzoend en in Zichzelf éénge­maakt heeft. (Ef.
    2,14-16). De Kerk heeft ook altijd de woorden van de apostel Paulus voor ogen, die van zijn stamgenoten zegt, dat hun de adoptie
    als zonen, en de heerlijkheid, de Bond en de Wet, de godsdienst en de Vaders toebehoren, en dat Christus, de Zoon van Maria, als
    mens van hen afstamt. (Rom. 9,4-5). Ook denkt de Kerk altijd eraan, dat uit het joodse volk de apostelen afstammen, de
    grondstenen en zuilen van de Kerk, zoals ook de meesten van die eerste leerlingen, die het Evangelie van Christus aan de wereld
    verkondigd hebben. Volgens de H. Schrift heeft Jeruzalem de tijd zijner beproeving niet erkend en heeft een groot deel der joden
    het Evangelie niet aangenomen, ja hebben niet weinigen zich tegen zijn verbreiding verzet. Niettemin worden de joden volgens het
    getuigenis der apostelen terwille van hun voorvaders altijd nog door God emind, want zijn genadengaven en zijn roeping zijn
    onherroepelijk. Met de profeten en met dezelfde Apostel verwacht de Kerk de alleen God bekende Dag, waarop alle volken
    eenstemmig de Heer aanroepen en Hem schouder aan schouder dienen.(Soph. 3,9). Zo rijk is de gemeenschappelijke geestelijke
    erfenis van joden en christenen. Het Concilie wil daarom de onderlinge kennis en achting bevorderen, vooral als vrucht van bijbelse
    en theologische studie en broederlijk gesprek. Hoewel de joodse overheden met hun aanhangers op de dood van Christus
    aangedrongen hebben (vgl. Joh. 19,6), kan men wat bij zijn lijden gebeurd is toch niet alle destijds levende joden zonder
    onderscheid noch de tegenwoordige joden ten laste leggen. Zeker in de Kerk het nieuwe Volk Gods, desondanks mag men de
    joden niet als door God verworpen of vervloekt voorstellen, alsof dit uit de H. Schrift te besluiten was. Daarom moeten allen er
    zorg voor dragen, dat niemand bij godsdienstonderricht of predikt van het woord Gods iets leert, wat met de waarheid van het
    Evangelie en de geest van Christus niet overeenstemt. In het bewustzijn van de gemeenschappelijke erfenis met de joden betreurt de
    Kerk, die alle vervolgingen tegenover welke mensen ook verwerpt, niet om politieke redenen maar gedreven door de religieuze
    liefde van het Evangelie alle haatuitbarstingen, vervolgingen en manifestaties van het antisemitisme, die in welk tijd ook en door wie
    ook tegen de joden gericht waren. De Kerk leert, zoals ze altijd geleerd heeft: Christus heeft vrijwillig, wegens de zonden allen
    mensen, uit oneindige liefde zijn lijden en dood op zich genomen, opdat allen het Heil ontvangen. Zo heeft de predikt van de Kerk
    als opgave: het Kruis van Christus te verkondigen als teken van de universele liefde van God en als bron van alle genaden.
5. God is de Vader van allen, alle mensen van welk volk ook zijn geschapen als beeld van God, met dezelfde menselijke waardigheid.
    Dus broederliefde! De Kerk verwerpt alle discriminering of geweld wegens ras of kleur of godsdienst, want dat is tegen de geest
    van Christus.

Na de "Verklaring over de Joden" door het Concilie en als contrast ook het persoonlijk gebed van Joh. 23 kort voor zijn dood in 3.6.63! "Vandaag begrijpen wij dat vele, vele eeuwen van verblinding onze ogen zozeer versluierd hebben dat wij de schoonheid van uw uitverkoren volk niet meer zien, noch in hun gelaat de trekken van onze bevoorrechte broeders herkennen. Wij beseffen dat het Kaïnsteken op ons voorhoofd staat. Door de eeuwen heen heeft onze broeder Abel neergelegen in het bloed dat wij vergoten of tranen gestort doordat wij uw liefde vergaten. Vergeef ons de vloek die wij ten onrechte op hun naam als joden hebben gelegd. Vergeef ons dat wij U in hun vlees ten tweede male gekruisigd hebben. Want wij wisten niet wat wij deden". Zo schrijft de jood Pinchas Lapide 1967 na het Concilie in Zijn genoemd boek blz. 293/294 (en nota blz. 336) en vermeldt, dat het gebed 14.5.1965 in de "Catholic Herald" stond in voetnoot 1, uit "Vele jaren van verblinding".

Na de verklaring van het Concilie over Israël gaat voor Van Asseldonk het leven verder. Het is nog niet gans voltooid.

1966: De eerste maanden in Hannut meermaals vertroosting ontvangen. 6-25 mei weer in Wenen (13e maal) Daarna in Hannut in juni weer "Bovenal en totaal vertrouwen op Gods Voorzienigheid".

Op 19 Juni zijn 50-jarig Priesterfeest in Hannut gevierd. De familie was met een hele bus vol gekomen. Aan het altaar naast hem als diaken en subdiaken nog 2x Antoon kruisheer, zoals hij placht te zeggen: de oudste zoon van zijn oudste en de jongste van zijn jongste zuster.

1966: 19 Juni viering in Hannut van Heeroom zijn 50-jarig Priesterfeest (17-06-1916). Bus gezellig met 35 neven en nichten. Om 10.30 uur de H. Mis, met Concelebratie van o.a. zijn twee neven-confraters, met Kyrie enz. als volkszang, homelie door de Jubilaris, Panis Angelicum door Riek van Asseldonk, maar vooral vereniging met de Hogepriester Jezus. Bij het uitgebreid diner, met als gasten nog 3 Kruisheren-vrienden, een vertegenwoordiger van Banneux wegens het Haspengouws Ziekenwerk van heeroom en gasten "uit Indië" sprak o.a. ook Knelis-oom een woordje.

25/26 Juli "Filius meus es tu. Ego hodie genui Te"...

4 Oktober in zijn jaaragenda:"Emmanuel"... en "WK"...

5 December:"Geef aan Elias de plaats die hem toekomt"...

Zo ging dat jaar voorbij, schijnbaar rustiger.

26 Augustus-2 februari 1967 weer in Wenen (14e X) Kardinaal König had aan Van Asseldonk al lang voorgesteld om in Wenen een officiële taak in de zielzorg aan te nemen, zo officieel bij de clerus van Wenen te horen en zo meer aangenomen te worden, ook voor zijn oecumenisch werk. In Wenen was inderdaad een groot priestertekort, niet alleen bijzonder categoriale zielzorg zoals bekeerlingen.

Er was echter niets van gekomen. Hij was nu ook al ouder geworden. Nu waren in 1965 door het drama gedwongerwijze ook missionarissen vrijgekomen uit Congo (Zaïre). Het Provinciaal kapittel 1966 wilde wel een grotere gemeen­schap on zo een gebied met groot priestertekort. Dat zag Van Asseldonk nu ook als een mogelijke basis voor zijn oecumenisch werk. Correspondentie met de Provinciaal en contact opgenomen met het bisdom, ook vooral in 1967 intensief. Maar blijven we chronologisch verder gaan.

10 Maart tot 29 juni was Van Asseldonk zijn 15e en laatste verblijf in Wenen als nog conventualis van Hannut, in totaal werd het dan bijna 3 volle jaren sinds 19 april 1958, goed 9 jaren geleden, dus bijna van die tijd in Wenen en goed in Hannut. Van Asseldonk was al die tijd in Wenen al gewoon in de eigen parochie daar en dichtbij in de kerk der Paters Servieten te gaan en daar de H. Mis te celebreren. De verhouding was zeer goed. Als hij ziek was, werd hem op Zondagen vooral de H. Communie in de Hahngasse boven in huis gebracht. Frau Schwarz zorgde altijd liefdevol voor alles. De H. Commu­nie maar ok de eigen celebratie was hem alles. Hij had het al aangevraagd en was nu zeer blij, toen hij 7 januari 1967 door Mgr. Moser de toelating van het bisdom bekwam van het "draagbaar altaar", in dit geval de H. Mis op de tafel in de huiskamer. Zo had Mgr. Hakim, de latere Patriarch Maximos, daar al gece­lebreerd en was het daarmee voor Mgr. al een "heilig huis" geworden. Van Asseldonk gebruikte de altaarsteen en de andere benodigheden uit zijn vroeger miskoffer nu ook in Wenen.

Op 24 Februari 1967 in agenda:"Ego sum Via"

Over zijn verblijf in Wenen schreef hij 23 april 1967 aan zijn jongste zuster: over zijn herinnering aan 24 april 1904, toen hij nog maar elf jaar oud van thuis in Erp naar Uden ging: "Van nu af ben ik niet meer in huis, omdat O.L. Heer mij naar een ander huis roept. "Krachtens diezelfde beschikking van Boven zit ik nu in Wenen en "mijn huis" is ook hier O.L. Heer. Aan Hem geef ik me over, ook in deze levensjaren, en voel me thuis bij hem. Hier is bovendien voor mij nog zoveel te doen, te lijden ook.."

Op 10 mei 1967 Van Asseldonk lid van de Oostenrijkse oecumenische commissie (agenda). Met de kruisherenparochie in Wenen ging het nu snel. er werd nu onderhandeld met het bisdom. Frau Schwarz was ook door de orde al aangesteld als secretaresse van Van Asseldonk, ze kende het beste Duits en snel typen. Alles kwam goed. 20 mei wat op vakantie in Alm. De oud-missionarissen van Congo Vermazeren en Wassenberg hadden een half jaar in Duitsland in Wuppertal bij de kruishe­ren ook vlijtig Duits geleerd en zaten er al op hete kolen. Ze kwamen naar wenen zien en meepraten over de praktische voorbereiding. Maar terug naar Nederland bij zijn familie stierf Vermazeren plotseling. In augustus sukkelde Wassenberg met zijn ogen, in Wenen in het ziekenhuis, maar naar België. Maar de parochie kwam er, ook ondanks nog andere moeilijkhe­den, alles niet zonder kruis, maar zou Congo 1965" ook in Wenen geen blijvende vrucht dragen...?

Terug in Hannut voor het korte afscheid nog, ging Van Asseldonk met een groep uit Hannut naar het H. Land. Bezocht werd natuurlijk ook Patriarch Maximos V Hakim, eveneens Pater Gauthier met zijn armen in Nazareth, dan het afscheid van het aardse H. Land! 1 Augustus 1967 kwam Van Asseldonk voorgoed in Wenen wonen en behoorde hij voortaan bij het daar ontstaande convent der kruisheren.

In augustus kreeg hij nog lelijke neusbloedingen, nog door chirurgische beschadiging van 1910.

Op 1 September 1967 officieel begin: de kruisheren in Leopoldau. Begin september moest echter de Provinciaal snel met een vliegtuig overkomen wegens een dreigend gevaar van buiten nog eens, maar: uitgemaakt, punt. De kruisheren hebben daarmee de bediening van de parochie Leopoldau in zijn volle omgang (nog een grootparochie) van het stift Klosternenburg overgenomen, voorlopig nog wel met een pastoor van dit Stift. Het beloofd klooster in het toekomstige centrum bestond nog niet. Het onpraktische en al bijna volle oude gebouw in oud-Leopoldau was voor Van Asseldonk ook nog te vochtig. Zo bleef Van Asseldonk in de Hahngasse wonen. In Leopoldau waren voorlopig 3 kruisheren kapelaan. Van Asseldonk volgde verder alles vanuit de Hahngasse en was blij als hij bezoek kreeg en over alles verteld werd in dit eerste jaar met zo vele nieuwe indrukken der nieuwelingen op allerhand gebied.

Op 20 Augustus had hij al in zijn agenda geschreven:" de mooiste dag van mijn leven"... Dat betekent nog wel veel meer als het ons kan lijken.

In zijn eigenlijk "Notaboekje" over vele jaren schrijft hij 21 oktober "Nunc dimittis? Of de hoop van Israël? Uw wil ge­schiedde in alle opzichten".

Op 11 November 1967 werd hij 75 jaar. Wij hebben het samen met hem in de woning van Frau Schwarz in de Hahngasse gevierd. Over allerhand gesproken. Maar over zijn eigen hele leven begon hij nooit.

Op 7 December 1967 schreef Van Asseldonk in zijn Notaboekje in het Latijn, zoals al dikwijls zijn gewoonte was, iets wat hij weer de vorige avond (dus 6 december 1967) beleefde (ook voor ons daarmee belangrijke datum in zijn leven):"bijna nooit zo bedroefd geweest", "om 11 uur wakker geworden met de herinne­ring aan een "droom" ("wel van God") van 43 jaar geleden, dezelfde nacht in Rome (tussen haakjes, van ons: dus 6.12.­1924: bedroefd over het antisemitisme, zijn platonische liefde niet genoeg, daden nodig, zich voorgenomen) en ook terugge­dacht aan 8 november op weg naar Rome, toen begrijpend nog 40 jaar te moeten wachten tot het gegeven zou worden " "Israël te evangeliseren"(dus 8 november 1927). Hij verstond nu ook de aard van dit evangeliseren:"in de geest van Christus en op bevel van de God van Israël)". Zo wel te verstaan: zo heeft de God van Israël het gewild of toegelaten: zoals bij Christus: zonder veel direct resultaat te zien, tenslotte vooral door het kruis. En het wordt zo weer aangenomen met het woord van Samuel (zo gaat de tekst nog verder):"Hier ben ik, Gij hebt mij geroepen" (Sm. 3,5) Steunend op deze tekst werden die twee datums van vroeger teruggerekend (staan hier tussen haakjes) en vroeger als belangrijke datums reeds ingevuld. Als herhaling: na dat voornemen van 6.12.1924 kwam zijn levenstoewijding zelf van 4.3.1925, waaraan hij zich heel zijn leven gehouden heeft. Hier hoorden wij dat hij de aard van zijn roeping voor Israël vooral door het Kruis vooral door de praktijk wel geleerd heeft. De voltooiing is natuurlijk nog af te wachten.

In het verleden: de vlam van Elia, de Amici. Dan uit met Elia op deze wijze? De exodusbeweging: op kleine vlam. Toch iets bijgedragen en bereikt op het Concilie (Joh.23 heeft het resultaat voor Israël nog minder beleefd). De toekomst in Gods hand. De oorsprong van zijn Israëlroeping was
natuurlijk 1927.

Voor en na nieuwjaar weer neusarts en tandarts nodig.

1968 8 April, maandag in de Goede Week: "Kom mij te hulp, o God, en red mij". (Ps 69,19)

In juli weer vakantie in Alm in het bergland van Salzburg.

Hij was blij, toen hij hoorde, dat na 1 jaar geen pastoor van het Stift meer nodig zou zijn. Zondag 13 september 1968 werd dan de rector van de kruisheren­gemeenschap Pater Hoenman door Kardinaal König zelf geïnstal­leerd als pastoor van Leopoldau. In de barokzaal van de pastorie zei Provinciaal Ramaekers zeer mooi:"De stichter en zeker ook de voorbidder van de kruisheren is en blijft Pater van Asseldonk". Later heeft Van Asseldonk ook over Leopoldau met al de voorarbeid ge­zegd:"Tantae molis erat...". Daarvoor was hij toch ook vele jaren leraar geweest en vertrouwd met Vergilius.

24 december kreeg hij een spuitje wegens dreigende slagaanval. Slap op de benen, beverig, verouderd, zo voelde hij zich.

1969. In het voorjaar was het lage bloeddruk enz. Maar ook voor hem had het zo stilaan ouder worden een diepe zin. Hij houdt zijn correspondentie met vele personen bij. Maar het wichtigste: hij korrespondeert, d.i. hoort en antwoordt, als God spreekt. Hij kan dat: horen en luisteren, stil zijn. Zijn hele leven wordt rustiger, stiller. Maar:"In de stilte ligt mijn sterke", had hij al meer gezegd.

En de dagelijkse Eucharistieviering, nu nog thuis, was zijn leven op aarde maar dan ook al zijn hemel op aarde. Een gepraat zonder inhoud vermoeit hem, omgekeerd; met inhoud, vooral geestelijk, dan leeft hij op en wordt niet moe. Begin juli nam hij als afgevaardigde van Wenen deel aan het provinciaal kapittel in Hannut.

Op zijn leeftijd is het kunnen terugzien op het eigen leven van al zoveel jaren, het veel daarin nog gans vóór zich zien als aanwezig en iets van de lijn of de weg Gods daarin erken­nen, iets moois. Van Asseldonk reflecteerde er graag over. Gelukkig had hij nog Professor Pinchas Lapide werkelijk als vriend en interesseerde deze zich bijzonder nog over de periode der Amici in Rome. Hij vroeg historische gegevens, Van Asseldonk gaf hem nog meer: een getuigenis van zijn liefde en van zijn geloof. Horen wij ook nu achteraf dan nog eens een en ander, wat wij vroeger gedeeltelijk slechts door deze laatste brieven vermel­den konden. Zo schrijft hij 11 juli 1969 aan Papide over de diepste zin van het priesterschap in verband met het offer van Christus voor alle mensen. Maar in de eerste plaats voor het volk van de Heer. Zijn hoop was ook: nu een grotere stroom van Gods zegen over Israël als door die propaganda vroeger in her raam der Amici. Was die propagandareis niet een uitdagen voor het antisemiti­sme geweest? (Een merkwaardige reflectie na zoveel jaren zoeken naar de ware gronden van de opheffing: Ook die rondreis van 1926 in Hongarije en Polen?) Vrees in Rome, kunnen wij ons zelfs afvragen, in 1928 voor politieke moeilijkheden voor de Kerk in verband met het anti­semitisme, op zich veroordelingswaardig en bij de opheffing de facto veroordeeld, maar kon omgekeerd de strijd ertegen van de Amici en hun blad Pax Super Israël niet uit de hand lopen? Later, tijden het Concilie zelfs heeft politieke vrees voor te veel liefdesuiting nog een rol gespeeld. Menselijk, niet te menselijk?

Maar Van Asseldonk zelf, hoorden wij, gebruikte het woord "uitdaging": als vraag: politiek niet voorzichtig genoeg?

Op 6 Januari 1970 schreef Van Asseldonk aan Lapide over zijn private audië­ntie bij Paus Pius XI in de zomer van 1927, als secretaris van de Amici. (Horen wij het nog eens). Hij maakte de Paus opmerkzaam erop: de Kerk zal spoedig in de missies alle volken bereikt hebben. Toch wel tijd, dat de Kerk zich in liefde het uitverkoren volk van God toewendt en daardoor ook bijdraagt tot de vervulling der aan Israël gedane beloften. De Paus gaf hem gelijk. Maar deze Israëlkwestie toch niet zomaar op te lossen. Daarbij dacht hij waarschijnlijk aan de met deze kwestie verbonden complicaties en aan de vele nog te overwinnen hindernissen. We hebben dan nog wel over de noodzakelijke heiliging van het priesterleven gesproken. De Paus mediteerde dagelijks uit de werken van Don Columba Marmion, een diep geestelijk leven voor de hele Kerk ware nodig. Dat was Van Asseldonk zijn door Lapide gevraagde persoonlijke indruk over Pius XI (uit het Duits vertaald). Van Asseldonk vertelde vroeger de familie slechts kleine interessante anecdoten over merkwaardi­ge figuren in Rome, zonder op te scheppen over zijn contacten. Het werd ook licht opgevat, alsof hij bij de Paus in- en uitging. Hier horen we dat hij éénmaal privaat bij de Paus was, toen de Amici ongeveer een jaar bestonden.

Zakelijke bemerking van Van Asseldonk:"Der Papst gab mir Recht, sagte aber Wörtlich, es sei ihm nicht möglich diese Frage Israëls "sublàngelo della tavola "zu lösen". Helemaal geen ongunstige indruk van de Paus. We hoorden het al: hij was een vechter voor Israël. Maar de diplomaten (een soort kerkelijke politiek) zullen zich 1928 doorgezet hebben. Johannes 23e heeft ook zelf moeten vechten en niet alles door kunnen zetten. Bij de concilievaders waren ook diplomaten, die een woordje meespraken, ieder minstens met 1 stem bij de afstemming tenslotte.

Nog een persoonlijke indruk in dezelfde brief aan Lapide over Kardinaal Merry del Val, bij hem ontboden, enige weken voor het verschijnen van het decreet van de opheffing, 1928. Van Asseldonk had al gedacht aan de graankorrel, die moet sterven om vrucht te dragen. Geknield voor de waardigste aller kardinalen zijn onvoorwaar­delijke blinde onderwerping aangeboden (redenen niet gekend en niet gevraagd). Antwoord:"U bent een goede priester". Na deze ontmoeting toch nog intens gebeden, dat het decreet niet gepubliceerd mocht worden. Het decreet was van 25 maart. De publikatie in de A.A.S. 6 april, Goede Vrijdag. Thuis met iemand (misschien zijn biechtvader P. Lartus Himmel­reich) geknield samen alles als offer aangenomen. Enige weken na de opheffing zich bewust geworden: nu gaat een overmaat van antisemitisme de Kerk overstromen. Daardoor groeide tenminste zijn liefde. Dan 2 juni 1928 zijn beslissing: het teken voor Israël... Maar wij zijn nu al in 1927, dus mee als 40 jaar later.

Na die brief aan Lapide van 6.1.1970 heeft deze medegedeeld, dat hij zelf nu ook een en ander over de Amici verder onder­zoeken en dan daarover schrijven wilde. Horen wij daarover de reactie van Van Asseldonk van 8 mei 1970. Maar laten we eerst Frau Schwarz daarbij aan het woord, wat ze, na een aanloopje, de Professor schrijft. "Dan kwam de brief van Lapide, dat hij over de Amici wou schrijven. Gods hand? Maar beter is de weg van het voltooide offer: het liefdeoffer voor Israël, van de Pater en U en mij en allen, die destijds door de opheffing der Amici getroffen werden. De graankorrel moet in de aarde blijven om vrucht te worden. De vrucht, iets nieuws, de aar is de "rechtvaardiging van de dood" van de graankorrel. Zo heeft God het gemaakt. In overdrachtelijke zin: eerst Amici, dan het nieuwe: het concilie, christelijk-joods gesprek en geschrift, misschien ook de Exodusbeweging enz. Hoe bereidwilliger verborgen laten, hoe rijker vrucht". (Nu komt het:) "Daarom dringend verzoek; ervan afzien om over Amici te schrijven! Wel: geloofsgesprek met ons. Zo in een klimaat der liefde tot elkaar en van lijden aan elkaar. Zo in de zin van Uw held in Uw boek "Schalom Schalom":"Wij Joden hebben alle Farao's en Hitlers Overleefd, laat ons nu proberen onze buren te "Überlieben" (te overtref­fen/overwinnen door onze liefde). Deze brief van Frau Schwarz begeleidde de brief van Van Asseldonk zelf; Lieber Freund!... mij altijd duidelijker geworden... in uw publikatie mag ik niet voorkomen, ook niet achter de koelis­sen, het kan anders de schijn hebben, dat ik mij wreken wilde, zelfs tegenover het H. Officie, en ik heb mij toch onvoorwaar­delijk onderworpen, en dit niet gedwongen maar omdat ik speur­de en ervan overtuigd was, dat hier tenslotte goddelijke Wijsheid in het spel was, waardoor de activiteit voor Israël voorlopig door lijden om Israël vervangen werd. In deze zin ware het mogelijk dat onze lieve vriend Lapide "in diepe oecumenische liefde" van de publikatie afziet en zich deze "vredespoging zonder geweld" aansluit. Vrede over Israël".

Op 15 Mei 1970 gaf Lapide beiden een mooi antwoord:"... voor mij als schrijver het zwaarste verlangd: niet te schrijven... Ik zal... voorlopig... niets publiceren...". Een edelmoedig besluit in oecumenische vriendschap! 17 Juni 1970 Van Asseldonk met het vliegtuig naar Zavemtem. Daar afge­haald. Laatste verblijf, laatste bezoeken in België en Neder­land, ook van zijn familie, ook van zijn oudste en van zijn jongste zuster. Hij wist het, het ging niet meer allemaal, ook niet met het vliegtuig. Afscheid op aarde. Zijn keuze: in Wenen zijn levenswerk en leven voltooien... Van Schiphol vloog hij terug naar Schwechat-Wien.

Op 6 September mooi bezoek in de Hahngasse: Patriarch Hakim (en zijn opvolger als bisschop van Galilea, Nazareth: Mgr. Raya). Toewijding aan Israël. Ook bezoekers uit Peopoldau.

In 1971 nemen al langer bestaande lichamelijke bezwaren langzaam­aan nog meer toe, ook het beven van zijn hand door de ziekte van Parkinson, zodat zijn schoon regelmatig groot schrift alsmaar kleiner wordt,
zelfs tot gans kleine initialen van zijn eigen naam.

1972 Als Latinist kende hij het woord van Seneca:"Homo sum et nihil humanum me alicnum puto".

Maar veel beter kende hij zovele "goddelijke" woorden, b.v. van Paulus van uiterlijk afnemen maar innerlijk groeien en mocht hij het door Gods genade nog altijd en altijd meer ervaren. Bij zijn Professie in 1911 al werd het hem gewenst en toege­zegd:"Dominus qui coepit, Ipse perficiet".

1972: Heeroom was 11 november 80 jaar oud en werd verrast met een televisie­toestel.

1973 begon fantastisch zijn laatste levensjaar.

Heeroom Kruisheer Antoon van Asseldonk was in mei in het ziekenhuis, werd daar met acupunctuur behandeld.

1 Juni Haus der Barmherzigheit:"Patiënt morgen weer naar huis, algemene toestand iets verbeterd". Door zijn neef uit het nieuw klooster in het nieuw centrum der grootparochie Leopoldau, dat hij in augustus nog bezocht, tijdig voorzien van de heilige ziekenzalving.

Tot het laatst toe altijd nog in volle bewustzijn, geheel God toegewijd, is onze Pater Antoon van Asseldonk 5 oktober 1973 rustig in de Heer ontslapen. † (en weer opgewekt). Frau Schwarz was bij zijn sterven (na middernacht vroeg 5 oktober, snel). 's-Morgens vroeg is dan zijn neef, ondergetekende, gekomen en heeft zijn Heeroom zo nog op zijn bed in de Hahngasse 33/16 zien liggen. † Juist daarna was de grote Verzoendag! Op die barmhartigheid Gods ook voor zijn leven, daarop alleen had hij altijd ver­trouwd! Op 12 0ktober was de eenvoudige maar mooie begrafenis op het groot centraal kerkhof van Wenen. Grafnummer 82A/16/41. De uitvaartmis was tegelijk in Wenen in de Dom Bosco-kerk en in Erp om 18.00 uur. Op het graf in Wenen staat: Ave, Rex Judacorum. Nu leeft hij bij deze Koning, ook voor ons.

12 Oktober heeft Antoon van Dooren hem op het Zentral Friedhof van Wenen begraven (Graf: Tor 3, Gruppe 82a, Reihe 16, Nr. 41). Om 18 uur was een Requiemmis in Wenen (Don Bosco) en in Erp. Op de grafsteen staat: A+M Dr. Antonius van Asseldonk, 11 XI 1892 Erp, 5 X 1973 Wenen. Heeroom heeft jarenlang zijn vacantie bij ons doorgebracht en een grote rol in onze familie gespeeld. Ook nu zal hij dicht bij God ons allen niet vergeten. Graf van Heeroom Zentraal Kerkhof Wenen. Is graf der Familie Schwarz. Zo bij Zentral Friedhof ingeschreven en verzorgd en betaald. Begraven daarin met name Anna Schwarz 1889-1947 en haar dochter Ottilie Schwarz 1922-1986. Notar Dr Reichert. Währinger Straße 16 Wien. Na het uitvoerige inschrift over Heeroom op de grafsteen ook de naam der Familie Schwarz kort aangeduid. Zuster Annemarie van den Acker zal er wel verder voor zorgen.

Aanvulling over Juffrouw Ottilie Schwarz: Ze heeft nog 13 jaar geleefd, in dezelfde geest, zoals vóór die tijd al, met gedeeltelijk gelijke geestelijke ervaringen, daarna tenslotte met de gelijke voltooiing, ook met de ziekte van Parkinson. In haar laatste zware ziekte aan longen en hart heeft zij nog haar Patriarch kunnen bezoeken. Dan was het in het bejaardenhuis werkelijk haar Nunc dimittis en is zij langzaam, geheel God toegewijd, ook altijd in volle bewustzijn, rustig in de Heer ontslapen (en weer opgewekt), 7 oktober 1986. Begrafenis weer eenvoudig maar schoon, in hetzelfde graf als Heeroom (haar familiegraf, nu van de Kruisheren). Van Heeroom zei ze vroeger bij zijn begrafenis: hij ziet er uit als een vorst van Israël. Wij bij haar begrafenis: als een vorstin van Israël.

Frau Schwarz zette het oecumenisch werk voort, zover haar krachten en de omstandigheden toelieten, hield voordrachten in die geest in Wenen, bracht ook een boekje over de Pater zelf, als herinnering en ering, "ter levende nagedachtenis": Te Deum... ter levende nagedachtenis van Pater Dr. Antonius van Asseldonk Kruisheer wiens liefde voor Israël een nieuw perspectief geopend heeft voor de toenadering tussen de Joodse en de christelijke we­reld. In opdracht van de Eenheidsbeweging "Exodus" als manuscript gedrukt en uitsluitend bestemd voor leden en vrienden. 1980 Bläschke Verlag, A9143 St. Michaelm 40 blz. Uit haar Ter geleide:"dat hij door zijn eigen woord nu tot ons wil komen en tot ons wil spreken". Een man van onze tijd! 6 blz uittreksels uit condoleancebrieven, 22 blz uit retraites over God en Christus 2 foto's ("Mortuus adhuc Loquitur". Hopelijk veel meer).

Frau Schwarz had alles bewaard. Ze was niet gezond meer. Ik heb haar gesproken over wat voor de Orde belangrijk is. In 1986 besloot ze haar woning op te geven, in dezelfde buurt bij de Caritas socialis te gaan wonen. Mei 1986. Dan allerhand in bewaring genomen voor de Orde. Gedeeltelijk door Van Asseldonk al geordend. Zakelijk en verder chronologisch (onge­veer) in meerdere ordners gefixeerd, volgens raad van H. v/d Ven, contact met A. Ramaekers en P. Winkelmolen over Archief (waar). Contact met Generaal L. Graus over nog onbekend "Nota­boekje" met gans persoonlijke notities. Deze afgeschreven, afschrift en originele tekst fotogekopieert en Bemerkingen daarover van mij ook gekopieerd aan Generaal verzonden voor alle zekerheid. (Rest komt nog hopelijk). Ook 4 kopieën uit Agenda en Paspoort.

7.
In 1980 werd overeengekomen dat kruisheer Antoon van Dooren ook in het graf van zijn heeroom Antoon van Asseldonk begraven zou worden. Van Dooren had een enorme bewondering voor zijn heeroom en werkte in de kruisherenparochie in Wenen.
(Bron: Familekroniek Van Dooren en Van Asseldonk, A. van Dooren 1990)

8.
In enkele Nederlandse dagbladen vonden we nog de volgende berichten:

Bron: Het centrum 22-12-1914.
‘Het Subdiaconaal aan (..) fr. Antonius van Asseldonk van de orde van het H. Kruis.’

Bron: Het Centrum 16-07-1917.
‘Promotie: Op woensdag 11 juli haalde de Eerw. Heer Antoon van Asseldonk, kruisheer, geboren te Erp, den graad van baccalaurens in de H. Godgeleerdheid aan de Hoogeschool van Freiburg, magna cum laude.’

Bron: Het Centrum 08-09-1919.
‘Plechtige onthulling van het H. Hartbeeld op het dorpspleintje.
Sint-Agatha (Cuijk) N.-Br. 5 Sept. Gisteren was er in ons gehucht een bedrijvigheid alsof alle 300 inwoners aan ‘t werk waren. De E.E. Kruisheeren werkten met ‘t volk aan dagenlang voorbereide versieringen. Wanr morgen zou de processie gaan tusschen die haag van groen en bloemen, van ‘t Kruisheerenklosster naar ‘t Dorpspleintje, waar, op ‘t trefpunt van 4 wegen de 60 huisgezinnen van Sint Agatha ‘n H. Hartbeeld lieten oprichten, publiek en in ‘t hart van Sint Agatha’ Cuypers van Roermond maakte het; de 60 huisgezinnen besteedden ruim 3000 gulden. (..) de feestpredikatie werd gehouden door den WelEerw. Z. Gel. Heer Dr. Ant. van Asseldonk, kruisheer. (..)’

Bron: Het Centrum 06-11-1920.
‘Z.D.H. Mgr. Van de Wetering te Rome.
(..) Ofschoon 23 October de dag was waarop Pater Suermondt zijn vijftig-jarig professiefeest herdacht, is het eerst 1 Nov. gevierd, omdat op den dag zelf de retraite der Paters Dominicanen nog niet geëindigd was. (..) Bij het feestmaal werden opgemerkt: (..) (o.a.) de weleerw. Heeren v. Asseldonk en Rutten van de orde der Kruisheeren (..)’

Bron: Het Centrum 21-04-1921.
De Bisschopswijding van Mgr. J.B.F. Vallega.
Aan de “Tijd” wordt uit Rome bericht, dat den 17en April aldaar de Bisschopswijding plaats had van Mgr. J.B.F. Vallega, Aartsbisschop van Smyrna. (..) Onder de aanwezige nederlanders werden opgemerkt (..) Eerw. Heer Van Asseldonck, procurator-generaal der Kruisheeren (..)’

Bron: Het Centrum 01-06-1921.
‘De Bisschopswijding van Mgr. Vincentini, den nieuwen Internuntius van Holland.
Rome, 29 Mei 1921. (..) Ik merkte al heel gauw dat ik links en rechts door Hollanders omgeven was. (..) als ook de procurator der Kruisheeren, de H.E. heer van Asseldonk (..)’

Bron: Het Centrum 03-11-1922.
‘Bisschopswijding Mgr. Smets.
Onze Romeinsche correspondent schrijft: Zooals reeds gemeld, heeft Zondagmorgen in de kerk van de Propagana Fide de plechtige bisschopswijding plaats gehad van Mgr. Smets, Apostolisch gedelegeerde van Perzië en omliggende landen. (..) Onder de aanwezigen merkten we op: (..) (o.a.) den Hoogeerw. Heer van Asseldonk, procurator-generaal der Kruisheeren (..)’

Bron: Het Centrum 15-11-1922.
‘Zooals ik reeds heb geseind is Mgr. Hopmans, bisschop van Breda, Woensdagavond hier in Rome aangekomen. (..) Des
middags om vier uur heeft Mgr. Een bezoek afgelegd bij Mgr. Eras. Hierbij waren tegenwoordig (..) (o.a.) de HoogEerw. Heer van Asseldonk, procurator-generaal van de Kruisheeren (..)’

Bron: Het Centrum 09-12-1922.
‘De bisschopswijding van mgr. J. Gijlswijk.
(..) Heden op het feest van Maria Onbevlekt Ontvangenis heeft de plechtige bisschopswijding van mgr. Gijlswijk, Apostolisch gedelegeerde van eenige prefecturen in Zuid-Afrika en titulair-aartsbisschop van Euchaita in Klein-Azië, provincie Helonopontus plaats gehad. De plechtigheid had plaats in Maria sopra Minerva, kerk der E.E. P.P. Dominicanen door Z. Em. Kardinaal van Rossum, des morgens om 8 uur. (..) Als genoodigden waren bij de plechtigheid tegenwoordig: (..) (o.a.) de procurator-generaal van de Kruisheeren, de H. Eerw. heer van Asseldonk (..)’

Bron: De NRC 10-12-1922.
‘De bisschopswijding van mgr. J. Gijlswijk.
(..) Heden (8 December) op het feest van Maria Onbevlekt Ontvangenis heeft de plechtige bisschopswijding van mgr. Gijlswijk, apostolisch gedelegeerde van eenige prefecturen in Zuid-Afrika en titulair-aartsbisschop van Euchaita in Klein-Azië, provincie Helonopontus plaats gehad. De plechtigheid werd verricht in Maria sopra Minerva. Kerk der Dominicanen door kardinaal van Rossum, des morgens om 8 uur. (..) Als genodigden waren bij de plechtigheid (..) (o.a.) de procurator-generaal van de Kruisheeren, de heer van Asseldonk (..)’

Bron: Het Centrum 11-04-1924.
‘Pater A. van Asseldonk.
Volgens het jongste nummer van de “Acta Apostelicae Sedis” is de Z. Eerw. Pater A. van Asseldonk, procurator van de Kruisheeren te Rome, benoemd tot consultor van de H. Congregatie der Religieuzen.’

Bron: De NRC 18-04-1924.
‘Begrafenis pater H. Raymakers.
Maandagmiddag is onder gelui der kloosterklok het stoffelijk overschot van pater Henry Raymakers per lijkauto uit Nijmegen bij het missiehuis St. Franciscus Xaverius op Sparrendaal onder Vught aangekomen. Onder de aanwezigen bij de begraafplaats merkten wij – Aldus de Volkskr(ant) – (..) en de heeren S. Florie en Arn. Korst, A. van Asseldonk en P. Wehmeijer, respect. voorzitter en leden van de Missievereeniging (..)’

Bron: Het Centrum 11-04-1924.
‘Volgens het jongste nummer van de “Actsa Apostolicae Sedis” is de Z. Eerw. Pater A. van Asseldonk, procurator van de Kruisheeren te Rome, benoemd tot consulator van de H. Congregatrie der Religieuzen.

Bron: Het Vaderland 20-05-1924.
‘Professiefeest Kardinaal van Rossum.
Er heeft zich te Rome een comité gevormd, om kardinaal van Rossum met zijn gouden professiefeest te huldigen. Daarin hebben o.a. zitting (..) de heer Asseldonk, procurator der Kruisheeren (..)’

Bron: Het NRC 20-05-1924.
‘Er heeft zich, naar de Romeinsche correspondent van De Tijd meldt, te Rome een comité gevormd, om kardinaal Van Rossum met zijn gouden professiefeest te huldigen. Daarin namen onder andere zitting (..) de heer Asseldonk, procurator der Kruisheeren (die penningmeester-secretaris is) (..)’

Bron: Het Centrum 22-05-1924.
‘Z.E.M. Kardinaal van Rossum. Vijftig jaar Redemptorist.
Gelijk bekend is, viert Z.Em. Kard. Van Rossum op 16 Juni den dag, waarop hij vóór vijftig jaar zijne geloften aflegde in de Congregatie van den Allerheiligsten Verlosser of der redemptoristen. Om dit heuglijk feit te herdenken, heeft de Nederlandsche kolonie te Rome besloten den Kardinaal dien dag een geschenk aan te bieden meldt de Tijd. Daarvoor heeft zich een comité gevormd, waarvan (..) en de Zeereerw. Pater dr. Van Asseldonk, procurator van de Orde van het H. Kruis, penningmeester-secretaris zijn. (..)’

Bron: Het Centrum 05-05-1925.
‘Pater L. Theissling O.P. + De plechtige begrafenis.
Gistermorgen heeft de plechtige begrafenis van het stoffelijk overschot van den Hoogeerw. Pater L. Theissling plaats gehad. Tegen half elf, zoo wordt aan de “Mbd.” Geseind, het vastgestelde uur voor de plechtige H. Mis van Requim kwamen steeds meer hooggeplaatste kerkelijke personen aan. We zagen (..) (o.a.) den HoogEerw. Heer A. van Asseldonk, Procurator-Generaal van de orde der Kruisheeren (..)’

Bron: Het Centrum 18-05-1925.
‘Nederlandsche bedevaart naar Rome.
Gistermorgen is de eerste groep der Nederlandsche bedevaart in Rome aangekomen. De pilgrims, waaronder H.H. D.D. H.H. de Aartsbisschop van Utrecht en de Bisschoppen van ‘s-Hertogenbosch en Breda, werden verwelkomd door (..) (o.a.) den Hoog Eerw. Heer A. van Asseldonk, procurator-generaal van de orde der Kruisheeren(..)

Bron: Het Centrum 26-05-1925.
‘Nederlandsche Bedevaart naar Rome. Het vertrek.
Maandagmiddag zijn, naar de M(aa)sb(o)d(e) meldt de laatste pilgrims met Z.D.H. Mgr. Hopmans vertrokken, uitgeleide gedaan door Mgr. Eras, de Hoogeerw. Paters Noots, Brocken, van Asseldonk (..) De geestdrift aan het station was zeer groot.’

Bron: Het Centrum 20-01-1926.
‘“Bene Merentie”
De Romeinsche correspondent van de “Tijd”meldt: Onder hen, die de onderscheiding “Bene Merenti” ontvingen, wegens den arbeid verricht voor de Vaticaansche Missieten[toon]stelling, behooren nog de Procurator der Kruisheeren, de
weleerw. Heer Asseldonk. (..)’

Bron: Het Centrum 10-04-1926.
‘Een vereeniging voor piesters. De vrienden van Israël.
Onder deze benaming heeft zich te Rom een vereeniging van Priesters geconstitueerd, welke zich ten doel stelt mede te werken aan de bekeering van Israël. Naar het voorbeeld van St. Paulus zullen zij eerbied en hoogachting hebben voor het Volk als zoodanig (X, 2. IX, 4 en 5); gebeden voor hen storten (ib. A, 1); medelijden met hen hebben (ib. IX, 1 en 2), zich zelf voor hen offeren (in. IX, 3); door het beoefenen van priesterlijke functies hen trachten te winnen (ib. XI, 13 en 14). Verplichtingen:
- Een dagelijksch Memento in de H, Mis
- Dikwijls in preeken, conferenties etc. spreken over het uitverkoren Volk.
- Van tijd tot tijd er over schrijven of het geschrevene verspreiden.
- Waar noodig daadwerkelijk mede werken aan de bekeering en bekeerden geestelijk bijstaan.
- Vrijwillig offers brengen voor de bekeering van Israël.
Reeds gaven zich als leden op H.H.E.E. de Kardinalen van Rossum, Bonzano en Frühwirth. Voorzitter van der vereeniging is de Benedictijner abt Benedictus Gariador en Secretaris de Hoogwaardige Pater Ant. Van Asseldonk, Proc. Gen. Van< de Kruisheeren, Via di Monte Tarpeo 54, Roma. Inschrijving geschiedt gratis bij den secretaries. Ondergeteekende wil zich; indien gewenscht, gaarne met opgave belasten. Ant. De Wit, Alg. Penningm. P.M.B., Arnhem, 6-4-’26.’

Bron: Het Centrum 16-04-1926.
‘Groot Kapittel der Kruisheeren-orde.
Men schrijft aan “Het Huisgezin”uit St. Agatha: Woensdagmorgen werd in de kloosterkerk alhier, het driedaagsch groot Kapittel van de orde van het H. Kruid geopend met een pontificale Mis, welke om 8 uur door mgr. Hollman werd opgedragen, geassisteerd door definitoren en prioren, die met twee afgevaardigden uit Hannut, Diest, Maesseyck (België), Uden en Rotterdan waren gearriveerd. Als ceremoniarius fungeerde dr. Van Asseldonk, procurator der orde, die voor dit Kapittel Zaterdag uit Rome te St. Agatha was aangekomen. Naar wij vernemen werden in de eerste zitting tot definitoren gekozen de Eerw. Heeren Gerardus van Hil, prior te Diest, Andreas Huwenaars, prior te Maaseyck (België), dr. Petrus Rutten, prior te St. Agatha en Andreas van Dooren, novicemeester te St. Agatha.’

Bron: Het Centrum 26-05-1926.
‘Hulde-comité Mgr. Dr. Eras.
Naar aanleiding van het zilveren priesterfeest van den Procurator van het Nederlandsche Episcopaat te Rome hebben eenige zijner vrienden en kennissen een comité gevormd. (..) In elk geval ligt het in de bedoeling bij die feestgave den jubilaris een album aan te bieden met de handteekeningen van hen, die er toe hebben bijgedragen. (..) (o.a.) Prof. Dr. A. van Asseldonk O.S.Cr., Rome. (..)’

Bron: Het Centrum 20-08-1926.
‘Jaarvergadering van “Petrus Canisius”
Woensdag 2 September zal te Utrecht de jaarvergadering worden gehouden. (..) “Wat moet er gedaan voor Israël?” in te leiden door Pater Dr. A. van Asseldonk O.S.C., Procurator der Kruisheeren te Rome. (..)’

Bron: Het Centrum 01-09-1926.
‘Rede van Pater Dr. A. van Asseldonk O.S.C., Procurator der Kruisheeren te Rome.
”De vrienden van Israël”. Pater Van Asseldonk, de stichter van het werk der “Amici Israël”, zette hierna het doel dezer actie uiteen. Het gaat er om Christus Koning der Joden, Rex Judaeorum, te maken. Dat werk moeten wij priesters, vrienden van Christus en dus ook vrienden van Israël, op de eerste plaats doen. Christus moet in ons leven en in Christus moeten wij of liever Christus moet in ons Israël redden. Wij moeten bidden voor Israël. De “Amici Israël” bidden iedere dag in het Memento voor de bekeering der Joden. Zij bestrijden met alle kracht het antisemitisme, dat vooral in het buitenland nog stteds sterk heerscht en waaraan helaas ook priesters deelnemen. Spr(eker) deelde mede, dat hij in Hongarije gesproken had met Mgr. Dr. Knebel en dat deze toegezegd had ook in Hongarije de actie voor de bekeering der Joden in de Goddelijke Liefde te beginnen. De priesters moeten ook de leeken aansporen om te bidden voor de Joden, die de broeders zijn van Christus naar het vleesch, maar het moet ook worden naar den geest. De “Amici Israël” willen in rechtstreeksch contact zien te komen met de Joden door tot hen te gaan met de liefde van Christus in de ziel. In Warschau bezocht spr(eker) met Prof. Klinkenberg den 83-jarigen opperrabijn. En die 83-jarige man “staande aan den rand zijn sleven, begon op te leven, toen wij hem spraken over de liefde Gods. De God van Israël, zoo sprak hij, moge u zegenen met ontelbare zegeningen.” De oude opperrabijn beloofde te zullen zeggen, dat in Kathol(ieke) Kerk begon op te vlammen te liefde tot Israël. Het Israël, waarover Christus tranen gestort heeft. Christus heeft gewild, dat ook wij zouden weenen over Israël. Eeuwenlang heeft de Kerk geen intense actie gevoerd tot de bekeering der Joden. Maar nu gaat Christus heerschen in de harten, nu gaat Christus weer weenen en lijden voor Jeruzalem. Ook in Holland is dit werk der virenden Israëls in 4 bisommen reeds diocesan begonnen. In het Aartsbisdom zal het, naar wij hopen, ook spoedig volgen. Spr(eker) besloot met een geestdriftige opwekking om Christus te doen heersen – oportet illum regnare – ook over Israël. (Applaus). De voorzitter richtte tot den hoogeleerde spreker een kort dankwoord, waarna een interessante gedachtenwisseling volgde. Aan deze gedachtenwisseling namen deel Prof. Verhaar (Warmond), Prof. Dr. Korn, Prof. Titus Brandsma en Prof. De Langen Wendels (Nijmegen); Pater Ten Have en Piet Kasteel. In een slotwoord onderstreepte Prof. Dr. Van Asseldonk nog eens, dat de liefde van Christus ons bij het werk onder de Joden de wegen wijzen moet. (..)’

Bron: Het Centrum 11-04-1928.
In de jongste aflevering van de Acta Apostolicae sedis troffen wij de veroordeeling aan van een vereeniging die den naam draagt “Amici Israël”: Vrienden van Israël. Reeds sedert enige jaren gaan vele Joden over tot de katholieke Kerk, zodat sommigen zelfs beweren, dat de algemene terugkeer die Sint Paulus voorspeld heeft, reeds begonnen zou zijn. De Priester-vereeniging “Amici Israël” werd eenige jaren geleden gesticht foot Abt Granion der Benedictijnen en Pater van Asseldonk, algemeen Procurator der Kruisheeren te Rome. Talrijke priesters traden tot de vereeniging toe, die haar in de rij hunner diocesane vereenigingen opnamen. De leiders dier vereeniging nu, hadden een boek geschreven “Pax super Israël”, Vrede over Israël, welk boek zij ter goedkeuring voorlegden aan de Congregatie van het H. Officie. Tevens verzochten zij ‘t oordeel van deze kerkelijke instelling te mogen vernemen over het karakter en het doel hunner vereeniging. De kardinalen nu van deze congregatie die aangesteld [zijn door Z.H. de Paus heb]ben het hoffelijk pogen van de leiders der vereeniging om de geloovigen op te wekken God te bidden voor de bekeering van de Israëlieten tot het Rijk van Christus, ten volle erkend. Het is dan ook niet te verwonderen, als men alleen dit doel beschouwt, dat van het begin af, niet alleen veel geloovigen en priesters, maar ook niet weinig Bisschoppen en Kardinalen tot deze vereeniging toetraden. Immers de Katholieke Kerk heeft steeds gebeden voor het Joodsche volk en de Apostolische Stoel heeft het steeds tegen onrechtvaardige vervolging beschermd, en gelijk hij alle haat en nijd onder de volken veroordeelt, zoo ook veroordeelt hij ten sterkste den haat tegen het door God eenmaal uitverkoren volk, haat namelijk, die men gewoonlijk anti-semitisme noemt. [Nu de vereeniging “Amici Israël”] echter een handelen en spreken heeft aangenomen in strijd met den geest der Kerk en bepaaldelijk afwijkend van de heilige liturgie, hebben de zeer Eminente Vaders van het H. Officie, na het votum van de Consultoren gehoord te hebben, in hunne volledige vergadering op Woensdag 21 Maart 1928 gehouden besloten, de vereeniging “Amici Israël” te doen opheffen en geboden, in het vervolg geen boeken of brochures meer te schrijven of uit te geven, die deze verkeerde beginselen voorstaan. In de audiëntie op Donderdag 22 Maart door Z. H. aan het H. Officie toegestaan, heeft Z. H. de Paus deze beslissing goedgekeurd en geboden haar te publiceren.’

Bron: Het Vaderland 20-03-1930.
‘Passagiers van het motorschip Indrapoera 19 maart van Rotterdam naar Batavia vertrokken: (..) eerw. Pater dr. A. van Asseldonk.’

Bron: Het Vaderland 21-04-1938.
‘Nederlands Indië. Verleend wegens zevenjarigen dienst 9 maanden buitenlandsch verlof aan den eerwaarden heer A. van Asseldonk, r.k. geestelijke van den tweeden rang, met den title van pastor van Bandoeng met ingang van 20 april
1938.’

Afkortingen Historische sites