Antonius Henricus

Klik op de foto voor een grotere weergave.
Woonplaats: Erp
Geboren: in 1892
Vader: Hendrik, zoon van Johannes Hendriks van Asseldonk
Moeder: Wilhelmina, dochter van Johannes van der Steen
Overleden: in 1973
Gegevens:
1.
Antonius Henricus werd op 11 november 1892 in Erp gedoopt.
(NAA Erp, burgerlijke stand; PA Erp)
2.
Antonius werd Kruisheer. De volgende uitgbreide biografie van hem verscheen in Clairlieu, een tijdschrift
gewijd aan de geschiedenis van de Kruisheren.
Doctor Anton van Asseldonk O. S. Crusis 1892-1973
Een in memoriam verschijnt gewoonlijk kort na de dood van iemand, die men om zijn verdiensten gedenken wil. Dat was ook de bedoeling bij de dood van dr. A. van Asseldonk. Maar als men zijn leven nagaat, blijkt dat een moeilijker opgave dan eerst werd voorzien. Beperking immers tot een korte levensbeschrijving en bibliografie zou deze man tekort doen. Hij verdient méér, ook in dit tijdschrift, dan alleen zijn verdienste schetsen voor de studie van de ordesgeschiedenis. Want hij heeft geschiedenis geschreven en geschiedenis gemaakt. Door verschillende mensen die hem goed gekend hebben, wordt hij ook nu nog verschillend beoordeeld. Maar iedereen zal het erover eens zijn dat hij "iemand" was, een persoonlijkheid, iemand die men niet meer vergat als men hem eens van nabij ontmoet had.
Noot: Dr. H. van Rooijen schreef over hem in Cellestiana, nieuwsbulletin van de Belgische provincie der
kruisheren, 1974, 103-110. Daar hij werkt aan een uitgebreide biografie van de pater, beperken wij ons hier tot
het essentiële. Zie ook W.S. (Slangen), 'Konfrater Anton van Asseldonk overleden', in: Cellestiana, X (1973)
236. In het Bulletin van de Nederlandse kruisherenprovincie, Van Rooijen, 'The heart of the matter' 1974
4-5 en in aansluiting daarop F Villevoye, 'The heart of the matter II', ibidem, 13; zie ook uittreksels uit een
brief van zijn neef A. van Doorn over de laatste ziekte en dood in Cellestiana, X 1973, 258.
Mijn eerste ontmoeting met hem was niet van nabij. En toch is ze me bijgebleven en zie ik hem als 't ware nog voor me, zoals hij daar bij ons stond die middag, op de speelplaats van het kruisherenkollege te Maaseik. 't Moet kort voor zijn vertrek naar Java geweest zijn, in 1930. Bij een bezoek aan zijn konfraters te Maaseik, kwam hij ook even op de speelplaats de studenten begroeten. Een van rethorikastudenten hield een korte toespraak, die hij beantwoordde met een voor ons boeiend woordje over de eucharistie en de waarde daarvan in ons studentenleven. Die pater had iets imponerends, maar was toch tegelijk vriendelijk en innemend. We spraken er later nog over onder elkaar. Na jaren, toen men hem meer persoonlijk leerde kennen, wist men dat zijn persoonlijkheid ook zijn overtuigingskracht was.
Pater Van Asseldonk had toen al veel meegemaakt. Hij had vruchtbare, maar ook moeilijke jaren achter zich. Geboren te Erp in Noord-Brabant, ging hij op 25 april 1904 naar het kruisherencollege te Uden, een bekend priesterkollege. Zes jaar later, op 6 september 1910, trad hij als novice in bij de kruisheren te Sint-Agatha, waar hij op het feest van Kruisverheffing, 14 september 1911 de kloostergelofte aflegde. Samen met zijn twee klasgenoren, E. Fontaine en J. Snijers ging hij naar Diest voor de filosofie. Twee jaar later keerden ze naar Sint-Agatha terug voor de theologische opleiding.
Noot: Emile Fontaine, een Waal, ging na zijn studie naar Hannut, waar hij leraar en later prior was. Jos Snijers
ging naar de U.S.A. als "missionaris".
Prior Van Mil van Uden was in die tijd al begonnen met de verwezenlijking van zijn plannen om het intellektuele peil van de orde te verhogen. Om later studenten naar de universiteit te kunnen sturen, ging elke week 'n groepje fraters vanuit Sint-Agatha naar Uden, o.a. ook Van Asseldonk, om daar bij de leraars Linnebank en Meijer speciale lessen te volgen.
Noot: J. Scheerder, 'Henricus Martinus Franciscus Holleman, 1853-1927', in: Clairlieu, XXIII-XXIV (1965-1966)
p. 140-151.
Op nieuwjaarsdag 1914 werd zijn moeder ernstig ziek, het begin van een lang lijden dat haar op 15 september van dat jaar naar de dood voerde. Voor frater van Asseldonk is dit een zware beproeving geweest. Hij was erg gevoelig van aard, en het tekent hem dat hij meer dan vijftig jaar later bij zijn levensdata ook deze twee optekende, de ziekte en de dood van zijn moeder. In 1944 zal hij aan haar zijn studie opdragen over het brevier van de kruisherenorde, met de woorden: "Aan mijne Moeder, bij wier lijk ik A(nn)o 1914 mijn eerste brevier privatim uit verplichting heb gebeden".
Noot: Deze opdracht staat niet in het nummer van Clairlieu, 1944, waarin deze studie verscheen, maar in het
apart uitgegeven boek, p. 5. Zie verder Kronologische bibliografie. De kruisheren waren verplicht het koorgebed
te houden. Kon men daar niet aanwezig zijn, dan moest men, eenmaal solemneel geprofest, privatim aanvullen wat men
niet in het koor gebeden had; zie C.I.C. can 610, par. 3.
Na zijn priesterwijding, hem door Mgr. Diepen in Den Bosch op 17 juni 1916 toegediend, werd hij naar de universiteit van Freiburg in Zwitserland gezonden. Hij was er samen met zijn konfrater Hein van Lieshout die daar zijn studie afmaakte en in 1921 doctoreerde.
Noot: A. Ramaekers, 'Oudheidkundige Dr. H. van Lieshout, kruisheer', in: Het Oude Land van Loon (Hasselt 1949) p.3-7.
Maar Van Asseldonk ging in 1918, na zijn licentiaat in theologie te Freiburg, naar Rome. Aan het Angelicum, de universiteit van de dominikanen, doctoreerde hij op 19 juni 1919 op een proefschrift: De Inspiratione Sacrcrae Scripturae ad mentem S. Thomae. Hij moest gaan verder studeren aan het pauselijk bijbelinstituut te Rome en behaalde daar de titel van licentiaat in de bijbelwetenschappen in 1921, met een scriptie over de bevolkingsgroepen van Samaria, aan de hand van Assyrische teksten. Generaal Hollmann heeft altijd verlangd dat van Asseldonk zou doctoreren in de bijbelwetenschappen, zoals uit meerdere brieven van die tijd blijkt; daarop zou dan normaal een professoraat aan het theologicum van Sint-Agatha gevolgd zijn. Maar intussen was er een en ander gebeurd dat een heel ander wending aan zijn leven zou geven. A. van Asseldonk en daarna ook zijn konfrater Piet Rutten, die kerkelijk recht studeerde, waren ondergebracht in de prokuur van Saint Sulpice, omdat de kruisheren geen eigen huis en ook geen eigen prokurator in
Rome hadden. De prokurator-generaal van de witheren zorgde tegelijkertijd voor de zaken van de kruisheren. De Franse prokuur Saint Sulpice was blijkbaar een goed midden om met vooraanstaande kerkelijke personen in kontakt te komen, iets dat voor de toekomstige taak van van Asseldonk zeker zijn waarde gehad heeft. Of het er overigens voor jonge mensen, die hard moesten studeren, zo'n geschikt verblijf was, is iets anders. Pater Rutten schreef in die tijd aan generaal Hollmann over een vijfdaagse voettocht die hij samen met de dominikanen van den Oudenrijn en Suermondt gemaakt had in de bergen buiten Rome: "We hebben vijf dagen lang goed gegeten en ik verzeker U, dat dat iets betekent voor mensen die in de prokuur der Sulpitianen in de kost zijn".
Noot: De hier en verder geciteerde brieven, meestal van Mgr. Holleman en dr. A. van Asseldonk, bevinden zich in
het archief van
het generalaat en van de prokuur te Rome; niet genummerd.
Nu schreef de nieuwe codex van kerkelijk recht, die in 1918 verplichtend werd gesteld, voor dat elke mannelijke orde of congregatie van pauselijk recht een eigen prokurator in Rome moest hebben om de belangen van het eigen instituut bij de H. Stoel te behartigen. In een in 1920 verschenen monitum werd dit nog eens nadrukkelijk herhaald.
Noot: C.I.C., ca, 517 en A.A.S., 1920, p. 1930.
Generaal Hollmann was hier erg voor, maar zag blijkbaar moeilijk hoe hij het allemaal gerealizeerd moest krijgen met de weinige mensen en de geringe financiële middelen die hij ter beschikking had. Zijn gedachten werden trouwens vanaf het verschijnen van de codex grotendeels in beslag genomen door het opstellen van nieuwe constituties, aangepast aan het kerkelijk recht. Een eigen prokurator zou spoedig ook een eigen prokuur eisen. Trouwens, voor de naaste toekomst met het ideaal "meer studenten aan de universiteiten" zou in Rome een eigen studiehuis toch noodzakelijk worden.
PROKURATOR VAN DE ORDE
Toen generaal Hollmann begin 1920 naar Rome kwam in verband met de statutenhervorming, bracht hij samen met Van Asseldonk en Rutten een bezoek bij Kardinaal Van Rossum, de protector van de kruisheren, en als Nederlands kardinaal ook een goede kennis en vriend. Onderweg in het open rijtuigje, - Van Asseldonk heeft dit later meermalen verteld - sprak Hollmann erover om de eerwaarde heer Noots van de witheren, de opvolger als prokurator van Nouwens, maar weer te vragen om ook de zaken van de kruisheren te behartigen. Erg spontaan reageerde van Asseldonk hiertegen. Het zou immers het bestendigen zijn van een oude toestand die in strijd was met het nieuwe kerkelijk recht. Bij het aparte onderhoud dat Hollmann met Van Rossum had, sprak deze zich ook uit voor een eigen prokurator, die volgens hem niemand anders kon zijn dan van Asseldonk.
Noot: Scheerder, o.c., p. 167-168.
Daarmee was de kwestie geregeld en werd van Asseldonk benoemd. Eigenlijk had deze de taak van prokurator de facto al gedeeltelijk vervuld vanaf het voorjaar van 1919, toen hij als bemiddelaar was opgetreden voor het verkrijgen van de ongomissie. Zijn vriendschap met kardinaal Van Rossum was de aanleiding dat deze hem bij een toevallig bezoekje vroeg naar de missie-aktiviteit van de orde en de eventuele bereidheid van de kruisheren om een gedeelte van het missiegebied van de witheren van Tongerlo in het Noord-oosten van Congo op zich te nemen. Generaal Hollmann durfde er niet op ingaan, tenzij de Propaganda zelf een verzoek hiertoe aan de orde zou richten. Maar het onderzoek dat de Propaganda instelde naar de mogelijkheden van de orde wat mensen en middelen betrof, was blijkbaar zo teleurstellend dat zij dat uitgebreide
gebied niet aan de kruisheren durfde toevertrouwen. Van Asseldonk werd bij Kardinaal Van Rossum geroepen die hem dat negatieve besluit meedeelde. "Maar Eminentie, zei Van Asseldonk, U meent de missie niet te kunnen geven omdat wij geen volk hebben; geef ze ons dan opdat we volk zouden krijgen." De Kardinaal dacht na en zei toen: "Ge zult ze krijgen".
Noot: Ibidem, p. 196 vv. en 'Ter nagedachtenis vam Z. Em. Kard. van Rossum', in: De Zegepraal des Kruises,
XII (1932-1933)
p. 6-7.
De relatie van Van Asseldonk met Kardinaal Van Rossum was toen reeds tot een hechte band gegroeid. Dit is ook in latere jaren gebleken, in de vele moeilijke omstandigheden waarin Van Asseldonk spontaan met zijn problemen zijn eminente landgenoot opzocht en om raad vroeg.
Noot: In de vele brieven komt dit herhaaldelijk naar voren.
Het was geen officiële relatie meer maar die van een oudere en wijze vriend die de jongere hoogacht en helpen wil. Toen van Asseldonk na de audiëintie bij Kardinaal Van Rossum praktisch tot prokurator van de orde in Rome benoemd was, zei generaal Hollmann hem: "Het eerste wat ge doen moet, is de Statuten bij de Congregatie indienen". Voor iemand die nog volop in de studies zat, was dit een zware taak. Niet zozeer dit alléén, maar de vele beslommeringen die hierbij te pas kwamen. Hij ging naar Kardinaal Van Rossum om raad, hoe de vlugst mogelijke weg daarbij gevolgd zou kunnen worden. Op 25 januari 1921 bracht hij hem een exemplaar van de oude en een van de nieuwe constituties. Van Rossum zou ze aan een bevriende konsultor ter inzage geven, zodat deze een beredeneerd verslag zou kunnen maken en dit dan bij de samenkomst van de Congregatie zou kunnen verdedigen. Voor de indiening moest Van Asseldonk 24 exemplaren laten typen en er daarvan twaalf samen met een begeleidend schrijven van de generaal bij de Congregatie van de Religieuzen brengen. Het zou nog tot april duren eer dat officiële indienen gebeurde. Juist de dag dat hij ze had ingediend, 14 april 1921, kreeg hij van generaal Hollman een brief met ingesloten een hoofdstuk over de prokurator-generaal. Hij zorgde dat het vlug op twaalf exemplaren getypt werd, ging naar de Congregatie waar hij heel de bundel terugvroeg, het kapitteltje op de aangegeven plaats inlaste en alles weer onmiddellijk inleverde. Het zou duren tot mei 1922 voordat het met de nodige aanwijzingen tot verbetering terugkwam en tot begin 1926 voordat de gedrukte exemplaren in de orde konden verspreid worden. Het Roma Mora werd weer eens tenvolle bewaarheid.
Noot: Scheerder, o.c., p. 166-172 die dit uitgebreid behandelt. De datum van de eerste indiening is echter
onjuist en moet zijn 14
april 1921.
Tussen deze data ligt een voortdurende korrespondentie van prokurator aan generaal en omgekeerd, waaruit men de indruk krijgt dat de generaal hoe langer hoe meer aan Van Asseldonk overlaat en vraagt. Maar van het begin af kwamen daar, - naast de gewone taken als relaties opbouwen en onderhouden, beleefdheidsbezoeken afleggen, dispensatie-aanvragen, pauselijke zegens met of zonder handtekening in fotocopie erop - de zorgen bij voor een eigen vestiging in Rome. Vanaf december 1920 gaat het er in elke brief over. Eerst natuurlijk Kardinaal Van Rossum raadplegen, die hem aanraadt de superior van Saint Sulpice, Mgr. Hertzog, in de arm te nemen. Reeds de volgende dag weet deze een geschikt huis dat te koop staat en niet te duur is. In de korrespondentie krijgen we er alle bijzonderheden over te horen, vanaf de ligging bij de kerk van de H. Pudentiana en het aantal ramen aan de straat tot de prijs in lires en guldens en de mogelijkheden om geld op te nemen aan voordelige interesten. Kort daarop was er een ander huis, maar veel te groot, vijf verdiepingen en tachtig kamers. Verder nog een aanbod van een parochiekerkje en pastorie aan de rand van de stad, die echter niet dienen kon voor prokuur, studentaat en eventueel generalaat. Het eerste aanbod bleef het mooiste, maar kon ten slotte door generaal en definitoren niet worden aanvaard. De kosten waren "voor ons" te hoog. Pater Noots van de witheren besloot toen dat huis voor hen aan te kopen, zodat hun prokuur vrij kwam. Na lang wachten en onderhandelen werd de knoop doorgehakt en kochten de kruisheren in november 1921 het huis van de witheren.
Noot: Uitgebreide correspondentie archief generalaat.
Door het vertrek van een Monseigneur in Saint Sulpice kon van Asseldonk ook nog goedkoop aan mooie meubels komen en konden de konfraters zodoende een eigen huis betrekken. Het is te begrijpen dat studeren met zoveel verstrooiingen erg moeilijk was. Terwijl van Asseldonk over pater Rutten kon schrijven dat deze op 18 juni 1921 magna cum laude slaagde voor het licentiaat in kerkelijk recht, liet hij over zichzelf weten: "Ik slaagde gisteren voor mijn licentiaat in de H. Schrift "bene receptus". Ik weet niet wat de hoogste nota is op het bijbelinstituut, maar weet best dat ik de hoogste onderscheiding voor mijn examen niet verdiende. Ik was te moei en afgewerkt om 'n eerste klas examen te kunnen doen".
Noot: Brief van 23-..-1921, archief generalaat.
Over hem als prokurator kon zijn konfrater meermalen aan de generaal bij gelegenheid schrijven dat het hem goed af ging. "Aan onze nieuwe prokurator hier naast me hebt U, zoals U trouwens wel weet... een uitstekende keuze gedaan. Overal waar hij komt is hij persona grata, en dit wil in Rome wat zeggen."
Noot: Brief van 14-12-1920, archief generalaat.
De generaal wist dit inderdaad en liet het meermalen goed blijken, al reageerde hij soms scherp als hij het vele schrijven van Van Asseldonk, zeker ten onrechte, beschouwde als ongepast aandringen in zijn zaken. Het was niet te verwonderen voor een generaal die tegelijk met toveel problemen zat: de beginnende Congomissie en de moeilijkheden van de eerste overste Konings met Mgr. Derikx van Buta, de prokuur in Rome die moest worden gekocht en ingericht, de parochie te Rotterdam waarover hij onderhandelen moest met de bisschop, het oude moederhuis van Hoei dat juist toen, naar men vermoedde, te koop werd aangeboden, al bleek dat naderhand maar een klein stuk van de grond te zijn. "Geen volk en geen geld", dat is de steeds terugkerende klacht.
Voordat van Asseldonk in oktober 1921 triomfantelijk met grote letters het nieuwe adres onderaan zijn brief naar de generaal plaatste, Procura de' Crocigeri, Via di Monte Tarpeo 54, Roma 18, gebeurde er dat jaar nog een en ander dat hier vermelding verdient. Toen hij 13 februari, bij Kardinaal van Rossum op bezoek, vertelde dat de giften voor de Congomissie verminderden, vroeg deze of de kruisheren geen missietijdschriftje hadden. Uit het antwoord van Van Asseldonk blijkt dat er in België weinig animo voor bestond. "Dat moet ge zeker hebben en gauw. En als ze het in
België niet doen, dan maar in Holland. Echter moet U in mijn naam aan Hoogwaardig Heer zeggen dat ik eraan houd, dat
zo spoedig mogelijk zo'n boekje wordt uitgegeven. Dat wekt belangstelling en weldoeners". Van Asseldonk schrijft
dit daags daarna aan de generaal. Zelf meent hij dat men dat best in Diest zou doen, waar het bij de drukker Uten
wellicht goedkoop zou gedrukt kunnen worden; prokurator Noots van de witheren raadde de drukkerij van Averbode aan.
Van Asseldonk geeft al meteen een serie rubrieken die men in dat boekje zou kunnen behandelen: godsdienstige artikelen,
vooral over de verering van het Kruis en Lijden, over de H. Odilia, godvruchtige legenden uit onze geschiedenis; een
tweede rubriek met missie-artikels uit Amerika en Congo, een derde met schetsen uit de geschiedenis van de orde; verder
nieuws van de kolleges, vertellingen, gedichten enz. Tegen de winteravonden zou het moeten kunnen beginnen. De generaal
reageert gunstig. "De kardinaal is blij dat U ernstig over het missietijdschriftje nadenkt en drong er nog eens op aan",
schrijft Van Asseldonk op 28 februari 1921. Het duurt tot de vakantie van dat jaar, als Van Asseldonk vanuit Erp naar
de generaal schrijft dat het missietijdschriftje gesticht is en konfrater Van Lieshout bereid is de redaktie op zich
te nemen. Helemaal zonder moeilijkheden schijnt het niet gegaan te zijn, maar het kwam er, meer omvangrijk als Van
Asseldonk zelf bedoeld had, onder de naam Kruistriomf, terwijl in Diest tegelijkertijd met De Zegepraal des Kruises
begonnen werd.
Noot: Correspondentie Van Asseldonk - Hollman, archief generalaat.
Een ander vermeldenswaardig feit is het begin van het terugontvangen van de eigen feesten in missaal en brevier. Op
het feest van Kruisvinding, 3 mei 1921, ging Van Asseldonk naar Kardinaal van Rossum, om hem te bedanken voor de
werkelijk royale subsidie die de orde voor de missie van Congo ontvangen had. Het gesprek kwam ook op het feest, en
Van Asseldonk liet tijn spijt blijken dat de orde dit feest niet meer als eerste klas mocht vieren, omdat de
Ritencongregatie maar één feest als eerste-klasfeest toeliet en de orde daarom Kruisverheffing gekozen had. "’t
Vermindert bij mij, en wellicht ook bij anderen, enigszins de devotie, want ook de liturgische blijdschap" zei hij.
De Kardinaal raadde aan een suppliek te schrijven. Hij zou ze aanbevelen. De generaal zou de data van de verandering
van ons directorium moeten opgeven, met een lijstje van de feesten die hij graag zou terughebben. "De Feestenstormwoede
heerst niet meer zoals vroeger in de Ritencongregatie." Van Asseldonk was er blij mee: "’t helpt mijns inziens voor
de geest van ons als kruisheer dat wij een en ander eigen hebben, en vooral de Passiefeesten en de H. Kruisfeesten
nazoeken en zo plechtig mogelijk vieren". Generaal Hollmann is hier onmiddellijk op ingegaan en stuurde een lijstje
op van de feesten die hij graag bijzonder in de orde gevierd zou zien. "Uw festa-program zal voor de prokurator een
program zijn, langzamerhand geheel uit te voeren", schreef Van Asseldonk terug. In overleg met de kardinaal-protektor
zou hij beginnen met Kruisvinding en Sint-Augustinus te vragen. Helemaal is dit toch niet gelukt, maar wel kreeg de
orde door indult van de Ritencongregatie van 10 januari 1923 de vroegere zeven passiefeesten terug.
Noot: Brieven van 5 en 14-5-1921, archief generalaat. A. van Asseldonk, 'Het brevier van de Kruisheren', in:
Clairlieu, II (1944)
p. 27 en 94. Intussen zijn deze feesten door een andere "Feestenstormwoede"weer afgeschaft.
Juist in die tijd werd te Rome een nieuw tijdschrift gesticht voor bijbelwetenschappen, omdat Biblica blijkbaar
voor een bredere lezerskring te geleerd was. De redaktie van Verbum Domini riep ook de hulp van Van Asseldonk
in, die in het eerste nummer een artikel publiceerde en zijn geregelde medewerking toezei. Zijn abonnement stuurde
hij naar Sint-Agatha door voor de fraters theologanten.
Noot: Brief van Van Asseldonk aan Hollman, 14 febr. 1921, archief generalaat. Op de bibliotheek te St. Agatha is
Verbum
Domini echter niet te vinden.
Ook van Kruistriomf was hij een regelmatig medewerker. Hoe hij al deze werkzaamheden wist samen te brengen kan men
verstaan uit een uitlating van pastoor Mulder toen Van Asseldonk in 1929 in Rotterdam benoemd werd: "Toen hij
kwam, zei Mulder, begreep ik pas wat werken was".
Noot: Van Rooijen, a.c. in: Cellestiana, p. 105.
AMICI ISRAËL
Zo zou dr. Anton van Asseldonk wellicht een groot gedeelte van zijn verder leven in Rome als prokurator en consultor
van de Congregatie van de Religieuzen, en misschien nog in andere funkties hebben doorgebracht, als er geen bijzondere
gebeurtenissen in zijn leven gekomen waren. Hij was in de romeinse kringen stilaan een bekende figuur geworden. Bij
gelegenheid van de Vatikaanse missietentoonstelling van 1925 had hij voor zijn erg gewaardeerde medewerking de
onderscheiding pro ecclesia et pontifice gekregen, terwijl hij ook zijn aandeel had in de zestiende
eeuwfeestviering van Kruisvinding, waarbij Mgr. Hollmann en Van Asseldonk lid werden van het komitee; het had de zorg
voor de plechtige viering van dit feest in de titelkerk van Kardinaal van Rossum, de kerk van het H. Kruis in Jerutalem,
en tevens de zorg om een waardige bewaarplaats in te richten voor de lijdensrelieken van deze kerk.
Noot: Steekkaart archief provincialaat te Leuven. Zijn consultor zijn blijkt uit een latere brief aan Hollman
13-11-1926, archief
generalaat en uit de A.A.S., XVI (1924) p. 173. Scheerder, o.c., p. 211-212.
De Zegepraal des Kruises om steun voor "dit ter ere van Jezus voornaamste Lijdensrelikwieën te Rome op te richten
heiligdom".
Noot: Kruistriomf, V (1925-1926) 65-67; De Zegepraal, V (1925-1926) p. 4-5, zie ook
p. 217-223 en 223-224 voor de
brieven van Pius XI aan Kardinaal Van Rossum en gen. Hollmann.
Maar zijn innerlijk leven onderging stilaan een verandering en groei die zich op de duur ook naar buiten moest
manifesteren. Hij bleef zijn werk doen als altijd, zo bv. bij de onderhandelingen over de Javamissie in 1925. Maar
zijn hart trok hem tot een ander werk, dat in 1926 onder de naam Amici Israël grote bekendheid verwerven zou.
Zelf heeft hij in drie autobiografische artikels zijn innerlijke groei tot die bijzondere roeping beschreven. Van
jongsaf bekend en geïnteresseerd voor joodse families die in Uden woonden, vergat hij deze interesse onder noviciaat
en volgende studiejaren. Zijn aandacht richtte zich toen op de vrijmetselarij, waarvoor hij wilde bidden en later
werken om de schadelijke invloeden ervan tegen te gaan. Door kennismaking en vriendschap met een priester te Freiburg
die hevig antisemiet was, én door de studie van de kwesties bij Sint Thomas over menswording en verlossing van
Christus groeide bij hem een grote liefde voor het volk waaruit Maria en Jezus waren voortgekomen. De behoefte om te
bidden voor de joden werd sterker door de studie van Sint Paulus, "werd apostolisch" schrijft hij zelf. Maar het
diepe verlangen om voor hen alles te zijn zoals Christus dat geweest was, dateert van zijn begintijd in Rome in 1918.
Noot: Kruistriomf, V, p. 339-345 en VI (1926-1927) p. 22-27.
Zijn studie en werkzaamheid gaf hem toen geen gelegenheid, ofwel achtte hij de tijd nog niet gekomen, om een werk naar
buiten te beginnen. Wel heeft hij zich op 24 maart 1925, als antwoord op die roeping voor Israël, in de kerk van de
H. Laurentius in Panisperna te Rome aan God opgedragen om alles te doen en te lijden voor Israël.
Noot: H. van Rooijen is op de groei van deze roeping engiszins ingegaan in zijn art. in Cellestiana. Een
prentje met een gebed
voor de terugkeer van de Joden tot Christus geeft een afbeelding van het kruisbeeld uit
deze kerk, dat tot de H. Brigitta van
Zweden zou ge...en hebben. Archief Diest.
Voor zover dit uit voorliggende dokumentatie blijkt begon het werk naar buiten door een ontmoeting met Francisca van
Leer in de herfst van 1925, een joodse die tot het katholicisme was overgegaan. Voor zover we kunnen nagaan is het
voor het eerst in december 1925 dat Van Asseldonk aan generaal Hollmann schrijft dat hij graag iets over Israël zou
schrijven en er een konferentie over houden. Het antwoord van de generaal is, hoewel affirmatief, niet erg bemoedigend:
"U kunt iets over Israël in de Osservatore Romano of elders plaatsen en ik wil ook wel mijn zegen geven over de
conferentie daarover door U te houden, doch dit wil ik U teggen: dat ik geen jood vertrouw al zijn ze ook jaren bekeerd.
Ik heb er treurige bevindingen van opgedaan. Verder zal ik zwijgen, ofschoon het bijna zeker is dat er lawaai over
ontstaat".
Noot:
Brief van 5-12-1925, archief prokuur Rome.
Dit antwoord tekent al enigszins de heersende sfeer in die tijd. In de eigen orde propageerde Van Asseldonk het gebed
voor de bekering der joden. Blijkbaar had hij er ook de redakteur van Kruistriomf gevoelig voor gemaakt. Deze kondigde
reeds op het einde van de vierde jaargang, dus einde 1925, in het programma voor de volgende jaargang een heel nieuwe
rubriek aan, gewijd aan de bekering van de joden. "Den laatsten tijd is er onder de katholieken een beweging ontstaan
om, meer dan tot nu toe geschied is, te werken voor de redding van Israël. Met die nieuwe strooming meende Kruistriomf
rekening te moeten houden en een zijner trouwste medewerkers die voor de Joden voelt, verklaarde zich bereid de
beweging te volgen en de rubriek geregeld te vullen. Zoo willen we niet slechts werken voor de bekeering van heidenen
en andersdenkenden, maar ook voor de terugkeer der verloren schapen van Israël."
Noot: Kruistriomf, IV (1925-1925) p. 353. Zie ook V (1925-1926, p. 28.
Deze trouwe medewerker is pater Van Asseldonk, die in vorige jaargangen geregeld zijn artikels over Rome had ingestuurd
onder de naam Romanus. Vanaf de vijfde jaargang zal deze rubriek door hem verzorgd worden met de reeks Volk van
Vloek en Zegening en Naar Israël, terwijl daarna meerdere andere medewerkers, waaronder dr. Frans Verhoeven de
zorg daarvoor overnemen. De daarin uitgedrukte gedachten hebben in de orde zelf en ver daarbuiten zeker hun invloed
uitgeoefend, evenals in Vlaanderen waar De Zegepraal des Kruises de artikels van Van Asseldonk overnam.
Noot: Zie bibliografische lijst nrs. 36-38.
In het voorjaar 1926 ontstaat dan te Rome het Opus Amicorum Israël, dat in het eerste blaadje dat verschijnt de
oprichting aankondigt. De priestergroep die gekontakteerd door van Asseldonk voor de oprichting bijeengekomen is, wil
de zending van Christus voor "de verloren schapen van het huis Israël" voortzetten. De Joden, over heel de aarde
verspreid, komen zo hevig op tegen de rechten van Christus en Zijn Kerk, dat wij ervoor moeten werken dat de Vader,
die zijzelf ook aanbidden en vereren, hen moge brengen tot de Zoon, hun bloedverwant en hun Koning. Daarom moeten we
van hun roeping in de geschiedenis op de hoogte zijn, hen welwillend en met eerbied tegemoet komen, want we weten uit
ons geloof dat ze eens tot de Heer terugkeren. We zien nu reeds dat velen zich bekeren en anderen "op de weg naar
Damascus" reeds zoeken naar Ananias, nl. de liefde en moeite van de priesters van Christus. Juist wij, de ,"vrienden
van Israël", moeten eerbied en respekt opbrengen voor dit volk (Rom. 10, 2; 9, 4-5) voor hen bidden (l0, 1), met
hen méé-lijden (9, 1-2), onszelf voor hen als slachtoffer aan God opdragen (9, 3) en ons priesterwerk voor hen
uitoefenen (11, 13-14). Om die terugkeer van Israël te bevorderen werd op 24 februari te Rome het werk gesticht.
Het is een werk voor priesters die werkelijk vrienden van Israël willen zijn en daarom op zich nemen: een dagelijks
memento in de h. mis, vaak in predikatie en onderricht de gelovigen spreken over Israël, voor hen die dit kunnen nu
en dan erover schrijven of tenminste de geschriften over hen verspreiden, de joden opzoeken zodat Israël spoedig overal
zijn apostels heeft, en tenslotte zichzelf opofferen en eigen leven hiertoe heiligen.
Noot: Pax super Israël, eerste blaadje (4 blz. in quarto), p. 1-2. Na dit eerste levensteken volgde in juni
1926 een enkel blad.
Daarna begon een tijdschriftje met dezelfde titel, formaat 10x15 cm, dat drie maal
verscheen, respectievelijk op 36, 32 en 18 blz.
Apart verscheen nog een dubbel blad met de status wat leden en
moderatoren betrof. Exemplaar in het kloosterarchief te Diest.
Onder de eerste leden waren de kardinalen Van Rossum, Bonzano en Fnihwirth, Het bestuur bestond uit de generaal-abt
van de benedictijnen Gariador, voortitter, Vedastus Vaneufville, kanunnik van de basiliek van Lateranen,
vice-voorzitter, Van Asseldonk, sekretaris, en vier andere van de stichtende ieden als raad, nl. Garrigou-Lagrange,
dominikaan en professor aan het Angelicum, C. Damen, redemporist en professor aan het college van de Propaganda,
L. Himmelreich, franciskaan en secretaris van de generaal, C. Chuard, regulier kanunnik van de Onbevlekte Ontvangenis.
Het werk werd onder de bescherming gesteld van Maria Middelares. Het sekretariaat was gevestigd Via di Monte Tarpeo 14,
de prokuur van de kruisheren.
Noot: Pax super Israël, eerste blaadje, p. 2-3.
Het tweede blaadje verschijnt in juni 1926 en omschrijft nader de termen amici en Israël. Uitdrukkelijk
wordt gezegd dat het een totaal onbaatzuchtig werk moet zijn, waarmee geen geestelijke gunsten, fakulteiten of aflaten
gemoeid zijn, evenmin als eretitels. Even uitdrukkelijk wordt verwezen naar uitgaven van Notre Dame de Sion en andere,
die aanbevolen worden. Ook de instituten zelf worden aan de priesters aanbevolen, heel bijzonder de paters en zusters
van Sion, opdat zij te zouden helpen en steunen. Voor leken worden meerdere broederschappen opgegeven waarbij ze zich
kunnen aansluiten. Van de Amici wordt ook geen enkele geldelijke bijdrage gevraagd als lidgeld; alleen spontane
giften worden aangenomen.
Noot: Pax super Israël, tweede blaadje, p. 1-2.
Blijkbaar wil men geen enkele andere groep die voor of onder de joden werkt op een of andere manier bemoeilijken maar
integendeel met hen meewerken. De Amici Israël hebben in korte tijd een geweldige uitreiding gekend. In het eerste
nummer van het tijdschriftje van maart 1927, dat van tijd tot tijd zal verschijnen, staat eerst een dokument, dat in
de plenaire vergadering was verbeterd en goedgekeurd. Het onderwerp ervan is: bepaalde uitdrukkingen achterwege laten
in het spreken over joden en jodendom (bv. termen als Godsmoord, overdreven verhalen die de ronde doen, oneerbiedigheid
tegenover de joodse riten), en andere gebruiken (vooral die van de H. Schrift) als we over hen spreken. Dan komt de
status operis primo anno exarto: achttien kardinalen, tweehonderd aartsbisschoppen en bisschoppen en tweeduizend
priesters. Bij de kardinalen waren, om maar enkele bekende namen te noemen, van Rossum, Gasparri en Faulhaber; bij de
bisschoppen het hele Nederlandse episkopaat en verder bisschoppen uit heel de wereld. Pater Van Asseldonk zelf reisde
ervoor in Nederland, in het bisdom Milaan, in Duitsland, Oostenrijk, Hongarije en Polen. In meerdere diocesen werden
bestaande piae uniones met de Amici Israël verenigd. Francisca van Leer gaf voordrachten in Nederland en
Duitsland. Vooral in Polen en Hongarije ervoer hij een onvoorstelbaar antisemitisme, zelfs bij de geestelijkheid, wat
hem sterkte in tijn apostolische voornemens. Ook trouwens in Oostenrijk. Pater Van Asseldonk heeft later verteld, dat
hij daar naar een deken gestuurd werd, die zich zodanig over de Joden uitliet, dat de pater tot hem zei: "Als ik in
een dergelijke gesteltenis verkeerde, zou ik het niet aandurven om morgen naar het altaar te gaan".
Noot: Pax super Israël, I, nr. 1, p. 23-25. Brief dr. O. Schwartz aan A, Ramaekers 1-3-1974.
Einde 1927 was het ledenaantal uitgegroeid tot 19 kardinalen, 278 bisschoppen en 3.000 priesters. In tijdschriften
die speciaal voor priesters bestemd waren, werd het werk aangekondigd en aanbevolen, zo bv. in de Nederlandse
Katholieke Stemmen, terwijl in de Sint Jansklokken een brief van Mgr. Diepen, de bisschop van Den Bosch
verscheen. Hij wenste het werk verspreid te zien onder zijn priesters en er een diocesane afdeling voor op te richten.
Hij wees erop dat de kruisherenorde, waarvan het hoofdklooster in het bisdom gevestigd was, dit werk officieel erkend
had als "geheel in overeenstemming met haren geest". Daarom werd dit diocesaan bureel gevestigd in het
kruisherenklooster van Sint-Agatha, terwijl de prior van het klooster in zijn hoedanigheid van prior als "hoofd van
dit Priesterwerk voor ons Bisdom" werd aangesteld. De orde had inderdaad op het generaal kapittel van 1926 het
werk van de Amici aan haar leden aanbevolen.
Noot: Het ledenaantal op los blad, zie noot 27; veder N.K. Stemmen, XXVI (1926) p. 186; St. Jansklokken,
IV (1926) n. 173
van 24-4, p. 66, Gen. Kap. 1926, relikt in Chronicum Cruciferorum, III, fasc. I, Diest (1969)
p. 110: "Capitulum unanimiter
agno.. Opus pro reditu Israël ad Ovile Christi esse juxta mentem Ordinis et omn.confratres subscribere huic operi in votis habet".
Op het generaal kapittel van de Franciskanen in 1927, waar ook pater Himmelreich aanwezig was en er sprak over de Amici
Israël, gaven alle provinciaals van de orde, een honderdtal, zich op als lid voor de vereniging.
Noot: Pax super Israël, nr. 2, p. 66.
Pater Van Asseldonk drukt meermalen op het ernstig opvatten van de verplichtingen der Amici. Geen lidmaatschap
in naam, maar door in al zijn strengheid te voldoen aan de opgenomen verplichtingen, waarin de eigen heiliging voor de
overgang van de Joden naar het christendom een grote rol speelt. Zelf heeft hij dat allerernstigst opgenomen, zowel
door de trachting van een grote soberheid en levenseenvoud, als door het uiting geven tegenover generaal Hollmann van
zijn speciale roeping, die hij diep in zijn hart aanvoelde, om in Palestina te gaan werken. Dit heeft hem, reeds einde
1926, zijn eerste moeilijkheden bezorgd. De kruisherenprokuur, die altijd gastvrij speciaal de Nederlanders ontving,
- hoe gaat dat als men in een ander land verblijft - heeft de weerslag ondergaan van de persoonlijke soberheid en
offerbereidheid van de prokurator. Zijn "charismatische" levenshouding en ascetische praktijken begonnen sterk af
te steken tegen de meer gemoedelijke en landelijke geest die toen bij de kruisheren heerste. Op de prokuur gaf
Francisca van Leer een retraite. Zij was er, door haar samenwerking met Van Asseldonk, trouwens voortdurend aanwezig.
De vroegere vrienden bleven er weg. Het is juist daarover dat generaal Hollmann hem schrijft en vraagt "terug te
keeren tot mijn vroegere omgang". Voor van Asseldonk betekende dit "een terugkeer tot mijn vroegere onvolmaaktheden",
zodat hij meende dat de generaal zijn bevoegdheden te buiten ging. Hij schreef hem dit dan ook vrij en rechtuit, zoals
hij het ook vroeger over andere zaken meermalen gedaan had. Tevens vroeg hij raad bij zijn biechtvader en bij Kardinaal
Van Rossum. Van beiden kreeg hij het antwoord, dat de generaal hem wel eisen kon stellen als prokurator, maar bij
verdergaan inderdaad zijn macht te buiten ging. Ook waar hij van andere konfraters te Rome dergelijke eisen stelde
(het gaat over roken en drinken) smeekt van Asseldonk hem: "Laat gewetensvrijheid en beweeg niemand... om
verstervingen na te laten waartoe zij na rijp beraad en door Genade zijn gekomen... Laat mij aan mijn Jodenwerk en
houdt rekening met de mogelijkheid eener toestemming tot een Apostolaat onder de Joden." Van Asseldonk is bereid
als prokurator helemaal te doen wat van hem verlangd wordt, "uit liefde tegemoetkomen aan alle eischen van de
gastvrijheid en conversatie en alle belangen der Orde en der prokuur behartigen, en onberispelijk zijn.
Noot: Brief van 13-11-1926 aan gen. Hollemann; de brief waarop dit een antwoord is, noemt Van Asseldonk een
"gezamenlijk
schrijven"; zodat het wel van generaal en definitoren samen zal zijn uitgegaan. Hij laat
ook duidelijk uitkomen wat hij vindt van de
methode; vlak voor zijn vertrek naar Rome had hij alles met de
generaal besproken en daarop geen aanmerking gekregen; een
schrijven vlak daarop met strenge bevelen, na dat
openhartige gesprek met de generaal, vindt hij dan ook laf. Al is de stijl van heel
deze brief onderdanig, toch
neemt Van Asseldonk geen mening voor zijn mond om zijn mening uit te drukken.
Intussen gaat hij onvermoeibaar door met zijn werk; een verbod daartoe is hem blijkbaar niet gegeven. Ook de
korrespondentie met de generaal gaat gewoon door. Van Asseldonk vertelt over de Java-missie en over de eerste
konfraters die erheen gingen; enkele dagen verbleven ze te Rome waar te uit zijn hand het missiekruis ontvingen,
terwijl op dietelfde dag het schilderij van de H. Odilia werd ingezegend boven het tweede altaar. Vol bezorgdheid
vraagt hij ook naar de gezondheid van de generaal en belooft het gebed van de kleine kommuniteit.
Noot: Brieven van januari 1927, archief generalaat. Het schilderij van de H. Odilia liet Van Asseldonk maken en
werd betaald
door prior Fontaine van Hannut (Fonds Clairlieu Achel 164, 5, VIII.)
Bij de jaarlijkse kaarsaanbieding aan de Paus, vraagt hij deze om een aparte zegen voor de zieke generaal. "De H.
Vader schrok en zei: toch niet ernstig! Ik antwoordde: neen, maar 't duurt! Waarop de H. Vader zeer vaderlijk U zijnen
bijzonderen tegen mededeelde en U een spoedig herstel toewenste. Ook Kardinaal Van Rossum, bij wien ik gisteren was,
informeerde bezorgd naar Uwen toestand en wenscht U alle beterschap. En wij blijven bidden!"
Noot: Brief van 4-2-1927, ibidem.
In een brief van 8 april schrijft hij nog eens heel openhartig naar generaal Hollmann over de voorbije maanden die "wel
de zwaarste, en dus de vruchtbaarste" van zijn leven zijn geweest. Maar de crisis is nu over, hij voelt dat hij
weer de rust en het vertrouwen vindt bij zijn "vader". Bij het schrijven van die brief was van Asseldonk
overtuigd dat Mgr. Hollmann het niet meer lang zou maken en hij laat dat ook uitschijnen als hij schrijft: "Dit
alles schrijf ik U alleen opdat U de waarheid zoudt weten nog vóór U ze zien zult in God, en opdat Uw hart zou kunnen
rusten op mij wijl in mij geen rancune, geen bittetheid, doch niets dan liefde en gereede gehoorzaamheid is,... opdat
alle kommer over mijn persoon verre zij van U en opdat U wete en erin ruste hoezeer ik U bemin en hoezeer ik de orde
draag in mijn hart." Mgr. Hollmann was toen inderdaad doodziek en zou op 28 mei sterven. Hoe graag van Asseldonk ook
nog vele dingen met hem had willen bespreken, - "ik moet dat alles aan Gods lieve Voorzienigheid overlaten" -
hij zou de man die hem werkelijk dierbaar was en bleef, ondanks vele moeilijkheden en meningsverschillen, niet meer
levend terugzien.
Noot: Laatste brief van deze korrespondentie, ibidem.
De vrees voor het dreigende antisemitisme is in het hart van Van Asseldonk, ondanks de groei van de Amici Israël,
niet gedoofd. Hij ziet meer dan ooit de noodzaak in om hier door gebed, door gedrag en door apostolaat tegenin te gaan.
In Pax super Israël komt dit tot uiting. Naast een aanbeveling voor het werk van O.-L.-Vrouw van Sion en een
aansporing om over de Joden te denken en hen aan te voelen niet vanuit de pers en profane boeken maar vanuit het boek,
de H. Schrift waaruit de H. Geest ons hen doet kennen, bevat dit boekje een korte rubriek Anti-semitica, waarin op
het einde twee frappante voorbeelden worden gegeven, nl. van de echtgenote van Ludendorff die onlangs de joden, de
Jezuieten en de vrijmetselaars aansprakelijk stelde voor de voorbije wereldoorlog, en van Hitler en zijn volgelingen
in Duitsland, waar door christenen en zelfs door katholieken de begraafplaatsen van de joden worden onteerd en vernield.
Noot: Pax super Israël, I (1927) nr. 2, p. 52. Bij de rubriek Necrologium wordt het overlijden van
kruisheer Linnebank vermeld,
qui Operi ert addictissimus et de Judaeorum re .. ovanii sermonem habuit eui
titulus: Crux super Synagogam. De hier
volgende .. van 15-11-1927 stond op de formulieren van de
echaristieviering tot zijn nagedachtenis te Erp 12-10-1973
't Moet in de zomer van het jaar 1927 geweest zijn, dat hij zijn eerste reis maakte naar het H. Land. Het heeft hem
geweldig getroffen, alles wat hij daar zag en bemediteerde, het kontakt met het uitverkoren volk, zijn daardoor
groeiende drang om juist onder die mensen te blijven werken. De uitdrukking van zijn gevoelens in een brief naar zijn
familie kan ons wellicht overdreven lijken, maar ik ben ervan overtuigd dat hij elk woord meende dat hij daarin
neerschreef. Het doet ons hemzelf en ook zijn latere houding wellicht beter begrijpen. "Ik was op plaatsen,
schrijft hij, waar Jezus Menschwording aan Maria werd aangekondigd, te NAZARETH; ik was ook te BETHLEHEM: en ik was
aan het meer van GENESARETH. Voor de rest leefde ik daar onder Jezus bloedeigen Volk, onder de JODEN. En God zegende
mijn Priesterlijk bezoek wonderbaar! Onafgebroken blijft mijn hart gewend naar het land, dat ik bezocht en helaas nog
weer verlaten moest; onafscheidelijk blijf ik gebonden aan JERUSALEM; onverbroken en onverbreekbaar is de liefde die
mij reeds gebonden heeft aan zoovele Joodsche Zielen, die daar aanstonds met Gods Genade mijn woord hebben aanhoord
en naar mij terugverlangen! Wilt ook Gij voor hen bidden, opdat het Heil onder Israël spoedig moge terugkeeren. Wat
het is, om op die plaatsen te komen, waar JEZUS zelf geleefd heeft, geleden, gepredikt, en dan vooral daar waar Hij
stierf en begraven werd en verrezen is, ten derden dage, dat kan ik U niet zeggen: ik kan alleen maar zeggen, dat
het haast een wonder is, dat ik er niet van ben gestorven.. En wat zal het dan zijn, HEMZELF te zien!?
Van Pax super Israël verscheen een laatste nummertje in januari 1928, waarin o.a. het overlijden wordt gemeld
van een der kardinalen die vanaf het allereerste begin aangesloten was bij de Amici Israël, Johannes Bonzano,
voor wie door de zorg van Van Asseldonk een pontifikale mis werd opgedragen. Bij de mededelingen wordt de speciale
gebedsdag vermeld die onder de internationale bidweek plaats had pro Reditu Israël. In de kerk van S. Paulus ad
Regulam begon die dag het veertiguurgebed. Het centrale komitee van de Amici vroeg aan zijn leden om elk die
dag een half uur aanbidding te houden in die kerk, en zo werd heel de dag door priesters uit alle delen van de wereld
gebeden opdat de Koning van Israël zijn volk tot zich zou roepen. Ook de zusters van O.-L.-Vrouw van Sion sloten zich
bij die aanbidding aan, evenals de aartsbroederschap van het gebed voor de terugkeer van Israël. In de rubriek
anti-semitica wordt de reeds lang durende jodenvervolging in Roemenië en de onwaardige behandeling door Europeanen,
bijzonder in Zuid-West-Afrika vermeld.
Noot: Ibidem, II (1928) nr. I, p. 14-16.
Reeds toen moet het H. Officie bezig geweest zijn met de voorbereiding van de veroordeling van de Amici Israël,
die kort daarna, op goede vrijdag 25 maart 1928 volgde.
Noot: A.A.S., XX (1928) p. 103-104.
Het H. Officie erkent in de aard en het doel van de Amici en in het boekje Pax super Israël de bedoeling de
gelovigen aan te sporen tot gebed en werk voor de bekering van Israël tot het Rijk van Christus. Waar de Amici
herhaaldelijk werden aangespoord in hun spreken het woord "bekering" te vermijden en het boekje steeds spreekt
van "reditus", terugkeer tot het Rijk van Christus, wordt het woord "bekering" hier (opzettelijk!)
gebruikt. Volgens het dekreet van het H. Officie heeft de Kerk altijd voor het volk Israël gebeden, ondanks en zelfs
vanwege zijn verblinding. Zij beschermde het tegen onrecht en veroordeelt het anti-semitisme. Maar omdat de vereniging
Amici Israël "een manier van doen en van spreken begon aan te nemen die van de sensus Ecclesiae, van
de geest van de Vaders en van de Liturgie afwijkt (abhorrens staat er letterlijk), besloten de Vaders, na het
votum van de konsultoren, in een volledige zitting van woensdag 21 maart 1928, de vereniging Amici Israël op te
heffen en ze verklaarden ze de facto als afgeschaft. In de toekomst mag niemand meer boeken en geschriften schrijven
en uitgeven die dergelijke dwalingen begunstigen. In de gewone audiëntie van Pius XI met de Assessor van het H.
Officie van 22 maart werd dit besluit goedgekeurd, bevestigd en werd bevolen het te publiceren. Rome 25 maart 1928.
Iemand die dit leest vraagt zich af wat er, en dan toch zeker al geruime tijd, gebeurd is om tot zulk een dekreet te
leiden. De termen zijn vaag en weinig zeggend. De verschillende nummers van het tijdschriftje werden telkens voortien
van het Imprimatur van het bisdom Rome. De dominikaan professor van der Ploeg van Nijmegen vroeg in de jaren 1947,
deze nummers te leen, om ze nader te bestuderen omtrent de theologixhe inhoud. Ze zijn me pas veel later langs een
omweg - dit buiten de schuld van pater van der Ploeg - teruggestuurd. Hij schreef zelf, dat hij "niets
afkeurenswaardigs in dat kleine blad gevonden" had. Wel had hij kort na zijn thuiskomst uit Palestina einde
1947 bezoek gehad van Francisca van Leer. "Wat die bij die gelegenheid vertelde kon niet allemaal door de beugel
en hebben my het ingrijpen van het H. Officie, dat toen waakte over de zuiverheid van de geloofsleer, doen begrijpen".
Noot: Brief Van der Ploeg van 24-10-1973, eigen archief.
In Kruistriomf en De Zegepraal wordt met geen woord gerept over het dekreet van het H. Officie. In
Kruistriomf gaan de artikels van Frans Verhoeven over Het uitverkoren volk gewoon door, in De Zegepraal
die van Van Asseldonk zelf. Zoals het gewoonlijk gaat bij dergelijke veroordelingen trokken de leden zich terug en
bleef heel het podium over voor de sekretaris en het sekretariaat bij de kruisheren. Het is ons niet bekend hoever
voorzitter en andere leden van het hoofdkomitee eronder geleden hebben. Prof. Damen, redemptorist, had zich al vóór
de veroordeling teruggetrokken, wellicht door zijn land- en congregatiegenoot Kardinaal van Rossum tijdig verwittigd.
Van Asseldonk heeft er in elk geval vreselijk onder geleden, toen en later. Hij was een fijngevoelig man, soms op
het sentimentele af. Hij heeft, zoals iemand schreef "een ontslagnemend professor te Leuven, "de pijnlijke
rijkdom van een intens gevoelsleven ervaren.
Noot: Alumni Leuven, IV (1973) nr. 3, p. 19.
Die veroordeling is als een smaad op hem blijven rusten, jarenlang Uit boven geciteerde korrespondentie met generaal
Hollmann kan men al zo vaak merken dat hij er niet tegen kon als de generaal wat bars antwoordde of als er tussen hen
meningsverschillen bestonden waardoor hij meende dat hun vriendschap zou kunnen lijden. Ruim dertig jaar later, het
was in 1959, heeft hij geprobeerd te Rome die veroordeling te doen intrekken en eerherstel te verkrijgen. Zelf heb
ik dit nooit begrepen van een man, die zulke positie in Rome bekleed had en dus toch moest weten dat Rome nooit iets
terugtrekt.
Noot: In februari 1957 vroeg hij om een professoraat te mogen aanvaarden op het groot seminarie bij Mgr. Hakim
te Haïfa, wat
geweigerd werd. Mgr. Hakim herhaalde dit verzoek in september van dat jaar, maar toen ging het
over het overnemen van het
seminarie wat professoren betreft, waarvoor de pas opgerichte Belgische provincie
geen krachten genoeg bezat. In oktober 1959
schreef hij aan Paus Johannes XXIII om de diskwalifikatie die
tegenover hem bestond weg te nemen. Rechtstreeks antwoord is er
niet op gekomen. Wel heeft het hem, vermoed ik,
veel last berokkend bij het werk dat hij sinds 1957, samen met Frau Doctor O.
Schwarz, in Wenen begon voor de
eenheid van de kerk, waarbij de aandacht spoedig al tamelijk uitsluitend naar Israël ging. Een
van de
hulpbisschoppen van het Weense diocees verbood de zusters van Sion met hem samen te werken. Bij een audiëntie
kwam
het dossier te voorschijn over de Amici Israël en grieven over een voordracht die Francisca Leer in 1927
in Wenen gehouden
had. De hulpbisschop verwarde toen blijkbaar dr. O. Schwarz met Francisca van Leer. Later werd
de verhouding beter en zelfs
vriendschappelijk (korrespondentie in archief provincialaat Leuven en in eigen
archief). Paus Johannus XXIII heeft de brief van
Van Asseldonk en een schrijven van Dr. O. Schwarz doorgegeven
aan het H. Officie, dat verdere inlichtingen vroeg bij Kardinaal
König van Wenen; deze heeft gantwoord dat men
de pater en Dr. Schwarz rustig moest laten werken (korrespondentie in eigen
archief).
Intussen blijft de vraag: wat was de eigenlijke reden voor de veroordeling van de Amici Israël? Van
tijdgenoten, die toen op de prokure te Rome woonden, weten we, dat de vroegere vrienden van Van Asseidonk, die door
de veranderingen op de prokure en in zijn persoon zijn tegenstanders werden, zich bij Kardinaal Van Rossum hierover
beklaagden en ook sommige bewoners van de prokuur (buiten Van Asseldonk om) bij Kardinaal van Rossum lieten roepen
om hen over het gedrag van Van Asseldonk te ondervragen. Rechtstreeks verband met de "methode en wijze van spreken"
van de Amici kan men hier moeilijk in zien. Zijn er invloeden geweest van buitenaf, politieke inmenging,
antisemitische bewegingen, hogere kerkelijke personen die antisemitisch dachten en die hier hun invloed hebben
gebruikt? Alleen latere studie, als de archieven van het Vatikaan in 2028 hierover worden opengesteld, zullen daar
wellicht definitieve antwoorden op kunnen geven. Meerdere tijdschriften van die tijd stelden zich tevreden met het
publiceren van de letterlijke tekst van het dekreet, zonder verdere kommentaar, zoals bv. de Nederlandsche Katholieke
Stemmen. Er zijn echter ook andere. In de Nouvelle Revue théologique schreef pater J. Levie s.j. een zeer objektief
artikel waarin hij de woorden van het dekreet van het H. Officie interpreteert. Hij noemt pater Van Asseldonk,
prokurator generaal van de kruisheren te Rome de voornaamste stichter en Francisca van Leer de voornaamste
propagandiste van de Amici, waarvan hij het doel als zeker prijzenswaardig erkent. De voornaamste reden voor de
veroordeling zoekt hij in het eerste artikel van Pax super Israël, juist in dat door het algemeen congres van
de Amici goedgekeurd dokument. Als men dit dokument nu leest is dit moeilijk te begrijpen. Er wordt inderdaad
een manier van spreken aanbevolen die erop gericht is de joden niet meer van Godsmoord te beschuldigen. Maar volgens
pater Levie kan men de ontrouw van Israël aan zijn roeping niet loochenen noch tijn verantwoordelijkheid voor de dood
van Christus. Men kan voor de joden het woord bekering niet vervangen door reditus of transitus van het
Rijk van de Vader naar dat van de Zoon. Het zou ook een blaam zijn voor de Kerkvaders die geschreven hebben adversus
ludaeos, over hun hardheid van hart en het zich afkeren van Christus. Is het ook niet overdreven, zegt Levie, om het
joodse ras een soort ereplaats te geven in het christendom, een plaats die tot de bekering van Israël leeggebleven was?
Ook de methode was verkeerd. Men mag natuurlijk geen minachting hebben voor het joodse volk, maar een voortdurende
verheerlijking ervan en daardoor een soort separatisme van de joodse groep in het christendom is niet verantwoord. In
het christendom mag er geen voorkeur zijn voor een bepaald ras. Als men de joden, die toch al zo nationalistisch zijn,
hierin ook nog aanmoedigt, is dit geen voorbereiding voor de bekering tot het christendom. Uitdrukkelijk bevestigt pater
Levie dat het helemaal niet de bedoeling kon zijn ook maar in iets de verdiende achting voor de promotoren van de
Amici te verminderen, waarvan doel en intentie onberispelijk zijn.
Noot: Nouvelle Revue théologique, LV (1928) p. 532-537. Zie ook N.K.St., XXVIII (1928) p. 129-130;
St.
Jansklokken, VI
(1928) n. 276, 14-4, p. .. waarin Mgr. Diepen de opheffing meedeelt; ibidem, p. 216;
C.F.P. (= ..els o.p.) in: Theol.
Woordenboek, I, (Roermond-Maaseik 1952), kol. 131.
Dit artikel is sereen geschreven, maar het is moeilijk aanneembaar dat juist in het algemeen goedgekeurde dokument,
dat reeds in maart 1927 van de pers kwam en door zoveel kardinalen en bisschoppen, ook door leden van het H. Officie
ontvangen werd, de reden tot veroordeling zou liggen. Kardinaal Faulhaber, lid van de Amici en propagandist, gaf
er in een homiletische cursus voor priesters uit zijn bisdom citaten uit, nam de manier van spreken van de Amici over en prees de geschriften aan.
Noot: Blaadje, uitgegeven door de Amici, onder de titel Materia Praedirabilis, z.p., z.j., met
citaten uit de cursus van Kard.
Faulhaber. Er schijnen meer van dergelijke blaadjes verschenen te zijn bv. de
Orario Jeremiae, tekst van motet van Palestina.
Alleen deze twee zijn ons bekend.
Wel geeft pater Levie in een nota een andere reden, die meer kan aanspreken, nl. dat er elders (dus niet in Pax
super Israël) ongelukkige uitdrukkingen gebezigd worden, vooral waar het over de incarnatie en de eucharistie gaat;
daar hoeft het judaïsme niet geaccentueerd te worden, daar dit met de religieuze werkelijkheid niets te maken heeft.
Noot: a.c., P. 536, noot 1.
Wat pater Levie hier bedoelt is niet uitdrukkelijk aangegeven, maar onwillekeurig denkt men aan een artikel van
Francisca van Leer waar ze schrijft over het heilig Sacrificie waar "Joodsch Vleesch en Bloed" worden
gekonsakreerd en genuttigd.
Noot: Francisca van Leer, Gij zijt de Vreugde van Israël, uittreksel uit De Standaard van Maria,
1926, en door het centraal
komitee van de Amici onder alle leden in België en Nederland verspreid.
Volgens de konfraters die toen in Rome studeerden, zou een van de aanleidingen tot het dekreet van het H. Officie
een voorstel geweest zijn dat pater Van Asseldonk gedaan had aan de Ritencongregatie, om in het gebed dat in de
voorbeden van de Goede-Vrijdagliturgie gebeden werd pro perfidis Judaeis, voor de trouweloze joden, het
woord perfidis te laten wegvallen. Daar dit blijkbaar ook tegen de geest van vele Kerkvaders was evenals
tegen de geest van de toenmalige liturgie, stuurde de Ritencongregatie deze aanvraag naar het H. Officie. Het
tweede Vatikaans concilie heeft er toch wel anders over gedacht en heel dit gebed door een mooier vervangen.
Noot: Vergelijk het missaal van voor en van na Vaticanum II bij de voorbeden van de Goede-vrijdagliturgie.
Van Asseldonk heeft hierover zelf geschreven in een brief van 14-6-1968 (kopie in eigen archief): vooreerst
dat hij de redenen nooit heeft kunnen begrijpen, en vervolgens, dat de idee om de woorden "perfidis
Judaeis" en "perfidiam" uit de Goede-Vrijdagsteksten weg te laten, aan de voorzitter en sekretaris
(Van Asseldonk) van de Amici, werd gesuggereerd door een vooraanstaand lid van de Congregatie van de Riten,
Mgr. Di Fava, die zeker was van de goede uitslag. Wij vermoedden helemaal niet, schrijft van Asseldonk in die
brief, daarmee iets revolutionairs te doen of dat dit voorstel als een atoombom zou inslaan bij het H. Officieen ons werk zou verpletteren. Hij geeft meerdere bijzonderheden die we hier niet allemaal kunnen aanhalen.De brief is gericht aan dr. W. P. Ecl. die in de Freiburger Rundbrief van 1 dec. 1967 (Beitrage zur
Christlichen-Judischen Begegnung), een gunstige recensie schreef op het boek van Friedrich Heer, Gottes
erste Liebe, waarin de Amiéi Israël op meerdere plaatsen worden vemoemd en de opheffing betreurd wordt;
aansluitend daarbij handelde Eckert nog over het werk van Pinchas Lapide, Rom und die Juden (De drie laatste
Pausen en de joden (Hilversum 1967), waar de houding van de drie laatste Pausen tegenover de joden behandeld
wordt. Zijn mening is dat, als de ideeën van Van Asseldonk toen hadden kunnen doorwerken, Hitler nooit had
kunnen doen wat hij nu gedaan heeft. Pinchas Lapide had in 1970 plannen om de geschiedenis van de Amici lsraël te schrijven, maar heeft daar op verzoek van Van Asseldonk zelf voorlopig van afgezien. Vanwege zijn
"onvoorwaardelijke onderwerping" van 1928 wilde hij nu niet, achter het H. Officie om, door derden
verdedigd worden. Het zou de schijn kunnen wekken dat hij zich op die manier zou willen wreken op het H. Officie
(kopie van briefwisseling 1970 van Asseldonk-Lapide in eigen archief). Hopen we dat hij na na de dood van de
pater zijn plannen herneemt om een aparte studie te schrijven over de Amici Israël, die echter tot nu toe
niet verschenen is.
Scherper waren artikels in De Maasbode; eerst de reeds tendentieuze vertaling op 11 april, daarna nog drie
vervolgartikels om de "dwalingen" van de Amici Israël zo duidelijk mogelijk te doen uitkomen.
Noot: J.H.B. in De Maasbode van 17, 19 en 20 mei 1928, drie uitgebreide artikels die samen ongeveer vier
en een halve kolom
vormen. Schrijver is waarschijnlijk J. H. Boas, zelf een bekeerde jood, medewerker aan
De Maasbode en schrijver van het werk
Israëls Uur (Roermond 1924).
De schrijver is er erg op uit eerst andere organizaties veilig te stellen, waarbij m.i. de waarheid geweld wordt
aangedaan. Van Asseldonk heeft van het begin af aan geen konkurrerende positie willen innemen maar integendeel de
bestaande organitaties geprezen en aanbevolen.
Noot: Zie boven.
Hier wordt het voorgesteld alsof er juist vanwege de Amici "weinig toeschietelijkheid aan de dag werd gelegd"
en zij hun eigen weg wilden gaan "met een aanvankelijk succes dat de concurrerende lichamen verblijdde en verbijsterde".
De Amici "namen een koele houding aan, zochten geen contact" ja "vermeden zelfs dit contact op bijna
hinderlijke wijze" omdat zij zich "door de laksheid der oudere organizaties niet in hun werk wilden laten
belemmeren". Het zijn erg onsympathieke woorden die met de briefjes en artikels van de Amici Israël apert in
tegenspraak zijn.
Noot: zie noot 27.
Daarna komt hij aan de eigenlijke reden van "hun betorgdheid" voor de Amici Irraël. We zouden ze in drie
punten kunnen samenvatten:
1. De stichters van de Amici waren - terecht - vurige bewonderaars van het volk waaruit Jezus en Maria, Sint Jozef
en de apostelen waren voortgekomen; ook van het Land waar Jezus leefde, gekruisigd werd en verrees. Maar die liefde was
"sentimenteel" en niet realistisch. De organisatie werd steeds aantrekkelijker voor fanatieke en eenzijdige
Jodenvereerders, terwijl zulk werk uitsluitend moet geinspireerd zijn door liefde tot Jezus. "Niet om henzelve maar
om Jezus tullen wij de Joden beminnen; niet als vrienden van Israël, Amici Israël, maar als vrienden van Jezus vragen
we om de terugkeer der Joden". Anders "zullen wy tot de ernstige dwalingen vervallen, gelijk de Priesterbond
te Rome tot ernstige dwalulgen vervallen is".
2. De "onevenwichtige" propaganda welke reeds te Wenen, Munster en elders gevoerd was" dreigde zich uit te
breiden tot landen waar men de specifieke moeilijkheden van het werk onder de Joden niet kende. Meermalen erkent de
schrijver van deze artikels "het heerlijk idealisme en de oprechtheid van het enthousiasme der propagandisten".
3. De fundamentele dwaling is dat de Amici geen rekening hebben gehouden met de z.g. Judaisch-katholieke beweging
waarvan het gevaar in eik jodenwerk aanwezig is. Bekeerlingen willen spoedig hervormen, ze maken 'n tijd van
ontnuchtering door in hun nieuwe godsdienst, terwijl ze pas na jaren leren ontdekken dat de onvolmaaktheid van het
instituut en van de personen de volmaaktheid van de Kerk niet aantast. De kritische semiet is zich bewust van zijn
eigen veel oudere maatschappij en religieuze kultuur. Hij voelt zich superieur en gaat zijn overgang naar de katholieke
kerk als een aanwinst voor tijn medekatholieken beschouwen. Hij zal op de duur gaan verlangen dat het jodendom
"christendom bij uitnemendheid" zal worden: een veredelde christelijke samenleving onder joodse leiding. Neen,
de jood moet nederig en klein en boetvaardig Gods kerk binnengaan, al zal hetnormaal zijn dat hij zijn nationale trots
behoudt. Anders zou een sterke toename van joodse bekeerlingen het christendom niet tot zegen strekken." Het is de
jood die moet opgaan in de katholieke kerk en niet de katholieke kerk die iets moet aannemen van de jood. Dit wordt
vaak uit het oog verloren door geestdriftige bewonderaars der Joden en niet alleen door eenige leiders der Amici.
Andere organizaties vervullen haar taak met bescheidenheid en geinspireerd door geen andere liefde dan die tot Christus.
"Hierop was de mentaliteit welke aanleiding gaf tot de débâcle der Amici Israëli de reactie".
Uit de kleine publikaties van de Amici Israëli kan men dit alles moeilijk opmaken. Over de propaganda door Van
Asseldonk en Francisca van Leer in hun voordrachten in meerdere landen gemaakt, weten we niets, tenzij dat men in Wenen
in 1961 het "dossier Amici Israël" bovenhaalde en aan Van Asseldonk passages toonde uit voordrachten van Francisca
van Leer om de ongewenstheid van zijn werk in Wenen te bewijzen.
Noot: Brief van Van Asseldonk aan A. Ramaekers van einde 1961, niet nader gedateerd (eigen archief).
De passages over de judaisch-katholieke beweging lijken ons erg overdreven, al moeten we bij gebrek aan ervaring op
dit gebied daarover ons oordeel opschorten. Er is een ander artikel waarin ik persoonlijk méér grond van waarheid zie
al zal men er niet direkt de oorzaak van het Officie-dekreet moeten zoeken. Daarom volgend citaat: Bij alle blijken
van waardering die het jodendom van katholieke zijde ondervond, "is 't jammer dat sommige katholieke Amici Israël al te hartstochtelijk om joodsche sympathieën bedelden en in hun prosemitisme too sentimenteel werden, dat van
hogerhand tegen dergelijke vriendschap met het Jodendom moest opgetreden worden. Sentimentele vriendschap tusschen
Joden en christenen is al te onnatuurlijk en dat kon of mocht geen stand houden. Doch helaas heeft door het ingrijpen
van het kerkelijk gezag ook de gezonde en welgemeende toenadering tusschen de Kerk en Israël een knak gekregen. Want
de smet die op de al te sentimenteele vrienden van Israël ligt, dreigt in de publieke opinie tot een blaam te worden
voor elkeen, die zich voor de Joodsche natie interesseert."
Noot: Het citaat is door dr. H. van Lieshout overgeschrever: onder de titel Sentimenlalireit vrienden Israël,
uit een artikel van W.
van de Rest in: zondagscourant, VIII, nr. 5 van 1 febr. 1931; archief Diest.
We hebben er boven al op gewezen dat van Asseldonk erg gevoelig was, op het sentimentele af. Het was zijn aard. Maar
het is vaak moeilijk de grens te trekken tussen meevoelen en gevoelig zijn, of sentimenteel zijn in de minder
gewaardeerde betekenis van dat woord. Even moeilijk is het dan zich te hoeden voor overdrijving. Ook wat oprecht
gemeend en uit overtuiging gezegd en gedaan wordt, kan dan gemakkelijk bij anderen een minder gunstige indruk maken.
Van Asseldonk was voor wat men nu zou noemen een hartelijke kerk".
Noot: Ondertitel van het boekie Dag vriendeliji Licht van Mgr. De Smet, (Tielt-Amsterdam 1975).
Waar ligt dan de juiste grens? Hij was een diep gelovig man, daaraan zal wel nooit iemand getwijfeld hebben. Eventeer
een deugdzaam man, die leefde uit zijn geloof, maar dan niet alleen met zijn verstand maar ook of nog meer met zijn
hart. Men hoeft zijn artikels maar te lezen die hij onder de schuilnaam Benjamin schreef om dit aan te voelen.
Noot: Bibliografische lijst nr. 38.
Maar hij heeft het ook uitdrukkelijk neergeschreven in een van zijn brieven aan generaal Hollmann. Op de verjaardag
van de generaal was het gebruikelijk dat in elk klooster de kommuniteit na de eerste vespers samenkwam op de kamer
van de prior of rektor; de subprior feliciteerde de prior dan met het feest van de generaal en beloofde het gebed van
de kommuniteit voor de jarige.
Noot: Ook met de verjaardag en het naamfeest van de prior was dit het gebruik, in Diest zeker tot na 1955.
De overste sprak dan een woordje, wat meteen het begin van de feestelijkheden inluidde. In Rome was dat gebruik ook
ingeburgerd en kwamen allen samen op de kamer van van Asseldonk die 30e januari 1927. Frater van de Pasch sprak de
gelukwensen uit en Van Asseldonk antwoordde. Enkele dagen later schrijft hij erover naar generaal Hollmann: "Ik heb
hun bedankt en opnieuw gebed gevraagd voor Uw behoud en gezondheid en hun er dan op geweten hoe het beste gebed voor
oversten altijd een gebed tot God de H. Geest is, opdat Hij ons, oversten, steeds beheersche, verlichte en totaal
bezitte, zóó dat wij vaardige en goede speeltuigen zijn in Zijn hand: Hem te bidden vooral dat Hij ons meer met
Zijne Liefde dan met Zijne Wijsheid moge verlichten, opdat wij in Zijn plaats de kinderen Gods heilig en veilig
zouden geleiden en besturen en slechts Zijn werk beschermen en openbaren.
Noot: Brief van 1-2-1927. Cursivering van ons; archief generalaat.
Hier lijkt het geheim te liggen van zijn geestelijk leven en van zijn leiding bij anderen; hij kon wijze raad geven,
maar hij kon dit doen met zijn woord en zijn hart. Heel zijn liefde voor Israël was er een die diep en hartstochtelijk
was. Zo was ook zijn liefde voor de orde, die hij herhaaldelijk in zijn brieven uitdrukt. Ook de mensen had hij zo
lief. Zijn échte belangstelling, échte hulpvaardigheid en dienstbaarheid, échte offerbereidheid kon samengaan met
strengheid en veeleisendheid maar ook met gevoeligheid of zelfs gevoelerigheid. Maar ze was er. Men voelde ze aan.
Hij drukte ze in zijn brieven uit in termen die overdreven kunnen lijken maar die geméénd waren. Dit is geen fout
maar het kan een fout lijken in de ogen van mensen die hem zo niet kenden of die zelf zo niet zijn; het kan een fout
worden als het bepaalde grenzen te buiten gaat. Me dunkt dat men in de kwestie van de Amici Israël hier het
geschilpunt moet zoeken waardoor van Asseldonk een "teken van tegenspraak" werd. In onze tijd zouden de enen het
een charisma noemen, de anderen zouden spreken van sentimentaliteit. Sommige mensen, toen en nu, hielden of houden
niet van uitspraken waarin ingevingen van de H. Geest telkens weer als motieven tot gebed, boete of aktie worden
aangehaald. Anderen kunnen dat meevoelen en meemaken. Naargelang men tot de ene of de andere groep behoort zal men
met voorbehoud tegenover of met overtuiging achter Van Asseldonk staan. M.i. speelt dit een veel grotere rol dan de
z.g. motieven die in het dekreet van het H. Officie worden aangehaald. Zou, zonder intriges, een zaak als die van de
Amici Israël niet met een waarschuwing kunnen afgehandeld zijn, zonder daarom een veelbelovende beweging van
gebed, zelfheiliging en bescheiden aktie (want dat was het toch, niet wat omvang maar wat handelen betrof) te
likwideren? Sommigen hebben aan van Asseldonk gezegd, en zeggen nu nog dat hij te vroeg geweest is, dat hij zijn tijd
vooruit was of dat hij in een te kleine orde als die van de kruisheren toen was, de noodzakelijke achterban en
begeleiding miste.
Hoe was de reaktie van van Asseldonk tegenover het dekreet? Hij meende oprecht dat zijn werk gesteund werd door de
vele leden, waarvan negentien kardinalen. In de zomer van 1927 had hij op een persoonlijke audiëntie bij Paus Pius XI
gevraagd, of hij als sekretaris van de Amici Israël met de Paus over deze kwestie mocht spreken. Als het evangelie
al overal ter wereld aan de heidenen gepreekt was, was dan de tijd niet gekomen om méér dan tot dan toe het geval was,
zich tot het uitverkoren joodse volk te keren? De Paus heeft daar geen direkt antwoord op gegeven. Het was hem niet
mogelijk, zei hij, deze kwestie zo maar even op te lossen. "Waarschijnlijk", zo schreef van Asseldonk in 1970,
"heeft de Paus toen gedacht aan de vele met deze kwestie verbonden komplikaties en aan de vele hindernissen die
hierbij te overwinnen waren". Alleen wees hij er in algemene termen op, hoezeer de heiliging van de priesters en
een diep geestelijk leven voor de Kerk noodzakelijk waren.
Dit onderhoud kon geen beletsel zijn om door te werken. Maar enkele weken voordat het dekreet van het H. Officie
verscheen, werd de komende opheffing van de Amici aan Van Asseldonk vanwege het H. Officie meegedeeld, en werd
van hem een volledige "blinde" onderwerping gevraagd, zonder dat de redenen werden bekend gemaakt. De pater
Dominikaan, die altijd in de anticamera van het H. Officie aanwezig is drukte tegenover Van Asseldonk zijn leedwezen
uit dat hij deze weg gaan moest. Zijn antwoord was dat hij dit, in het licht van het geloof, als een Kruis beschouwde
en zich gesterkt voelde door de woorden van Christus: "als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft...".
Bij het binnenkomen van Kardinaal Merry del Val knielde hij neer en bood zijn onvoorwaardelijke onderwerping aan,
zonder te vragen naar de redenen. Wel vroeg hij of hij nu zijn ambt van prokurator der orde moest neerleggen. De
kardinaal antwoordde dat deze kwestie met zijn persoon niets te maken had en hij in Rome goed aangeschreven stond,
zodat zijn prokuratorschap hier niet in het geding kwam. Wel stond ik verstomd, vertelt van Asseldonk verder, toen ik
bij het verschijnen van het dekreet de aangehaalde redenen las. Een van de medeleden van het bestuur kwam die dag
wenend bij van Asseldonk (hij noemt de naam er niet bij). Beiden hebben ze dan alles als offer aan God opgedragen.
Van Asseldonk kwam toen tot het besef, schrijft hijzelf, dat een vloed van anti-semitisme de Kerk zou overspoelen.
Tot het einde van het schooljaar, dus juni 1928, is hij heel gewoon als prokurator in Rome gebleven. De konfraters
die er toen studeerden en waarvan hij de overste was, getuigen eenstemmig dat over heel de kwestie van de Amici
praktisch nooit werd gepraat, dat van Asseldonk "gewoon was toals anders". Aan de oprechtheid van zijn
onderwerping kan men tot dan toe moeilijk twijfelen. Maar toen de laatste studenten op vakantie waren gegaan naar
Nederland, is Van Asseldonk vertrokken naar Palestina. Daar dit helemaal zonder medeweten van zijn overste gebeurde,
kon het door deze moeilijk anders worden uitgelegd dan als een aperte ongehoorzaamheid. Ook wist Generaal van Dinter,
sinds kort de opvolger van Hollmann, helemaal niet met welke bedoelingen Van Asseldonk vertrokken was. Wilde hij ginds
blijven? Als kruisheer? Mgr. van Dinter heeft geprobeerd met Van Asseldonk in kontakt te komen langs de patriarch van
Jeruzalem. Blijkbaar is dit niet onmiddellijk gelukt. Van Asseldonk is ongeveer vier maanden in Halfa gebleven en
wendde zich toen tot de Latijnse patriarch van Jeruzalem met het verzoek onder de Joden te mogen werken. Deze verwees
hem naar de romeinse instanties.
In Sint-Agatha was intussen aan de konfraters meegedeeld dat pater Van Asseldonk de prokuur te Rome met onbekende
bestemming verlaten had. Mgr. van Dinter benoemde de eerw. heer dr. P. Rutten voorlopig tot prokurator. Toen de
studenten te Rome terugkwamen na de vakantie vonden ze er die situatie, een nieuwe prokurator en overste. Kort daarna,
in november, is Van Asseldonk op de prokuur teruggekeerd en enkele weken later naar Sint-Agatha vertrokken. Zo te zien
kan men het oordeel en het gedrag van Generaal Van Dinter heel goed begrijpen. Men zou zich echter ook moeten inleven
in de gevoels- en gedachtenwereld van Van Asseldonk zelf. Volgens objektieve normen was zijn gedrag niet goed te keuren.
Maar hij zelf was, zo schrijft hij, enkele weken na het dekreet tot het bewustzijn gekomen dat hij de plicht had een
teken te stellen in de Kerk, dat de "zaak Israël" voor Kerk en wereld primair moest zijn. Daarom wilde hij naar
Palestina gaan om temidden van de joodse bevolking samen na te denken hoe Gods wil aan Israël zou kunnen geschieden.
Hij vroeg raad aan zijn biechtvader, die hem zei dat hij moest gaan. Later vertelde hij, dat dit besluit hem
verpletterde, maar dat hij meende dat hij zijn roeping voor Israël trouw moest blijven.
Noot: De gegevens vanaf de veroordeling der Amici steunen op brieven van Van Asseldonk en brieven of
getuigenissen van de
konfraters (juni-juli 1978) die Van Asseldonk te Rome meemaakten tussen de jaren 1924-1928
op de prokuur, en van anderen
die voor het schooljaar 1928-1929 naar Rome kwamen. De eersten A. Ceyssens,
M. Deckers, H. van Rooijen en E. Peeters
maakten Van Asseldonk meerdere jaren te Rome mee; de anderen,
mgr. W. van Hees en J. Busé leerden Van Asseldonk
oppervlakkig kennen toen hij vanuit het H. Land naar Rome
terugkwam. De data ontlenen we meestal aan een lijst die Van
Asseldonk zelf opmaakte voor Frau Doctor O. Schwarz
in Wenen. Hen allen danken we voor deze en andere hulp bij het
schnjven van dit artikel. Veel meer interessante
gegevens hopen we later in het boek van H. van Rooijen terug te vinden, daar we
er hier niet verder op kunnen
ingaan.
Sommigen zullen hier spreken van "onevenwichtigheid", anderen van "charisma"! In Nederland teruggekeerd
werd van Asseldonk praktisch onmiddellijk benoemd als kapelaan in de kruisherenparochie te Rotterdam waar hij reeds
in januari met zijn werk begonnen is en er tot ieders voldoening zijn taak heeft vervuld. Vele mensen werden door
hem beïnvloed. Zijn begeesterende persoonlijkheid trok hen mee, en iedereen had spijt toen hij ruim een jaar later,
in januari 1330 voor de Javamissie benoemd werd.
SUPERIOR REGULARIS VAN DE JAVAMISSIE
Einde 1929 of begin 1930 heeft van Asseldonk zichzelf aangeboden om naar de Javamissie te worden gestuurd.
Noot: Van Rooijen, a.c., p. 108. Volgens dr. O. Schwarz, die dit van Van Asseldonk vermam, deed de
generaal een oproep voor
vrijwiligers, waarna van Asseldonk zich gemeld heeft.
Generaal van Dinter nodigde hem einde januari 1930 uit om naar Sint-Agatha te komen voor nader overleg, waarbij
waarschijnlijk meteen de benoeming gevoigd is. Als hij niet de apostel van de joden kon zijn, dan wilde hij toch die
van de heidenen worden. Lumen ad revelationem gentium, schreef Mgr. Lemmens hem. Ook van vele andere vrienden
ontving hij bemoedigende brieven, o.a. van Mgr. Diepen die hem op een afscheidsdineetje uitnodigde, van Kardinaal Van
Rossum en Kardinaal Laurent, de Latijnse patriarch van Jeruzalem en vele anderen. Van Asseldonk wilde zijn
jodenideaal vervullen door dit offer, nu hij niet rechtstreeks eraan werken kon. Terecht schreef een van zijn kennissen:
"een absolute overwinning over uzelf, een dooden van een zielsverlangen, direct contact en deelname aan het werk van
Israël om Uw werk, het werk van Israël door het offer veel meer te dienen dan anderzijds mogelijk ware". Ook van
de kruisheren was er veel sympathie en belangstelling. Iedereen wist blijkbaar dat de Javamissie, nauwelijks vijf jaar
geleden begonnen, een zorgenkind was. Met de weinigen die er waren, op dat ogenbiik vijf kruisheren die voor een
onmetelijke taak stonden, was "er iets bijzonders nodig", schreef prior Van de Braak vanuit Uden.
Noot: Brieven in eigen archief.
Pater J. Goumans, die er overste was, had blijkbaar niet het talent om te organiteren en de initiatieven te nemen
die bij deze jonge onderneming nodig waren. Samen met Generaal van Dinter, die er van 25 april tot 5 mei zijn eerste
visitatie ging houden, vertrok Van Asseldonk naar Java. Bij de beëindiging van de visitatie ontving hij van de generaal
zijn benoemingsbrief als regulier overste. Hij liet dit in een officiële brief weten aan de Propaganda, waar Kardinaal
Van Rossum wat teleurgesteld reageerde dat tijn briefje to onpersoonlijk was en er geen nieuws over hemzelf instond.
Uit de schaarse korrespondentie die bewaard gebleven is, blijkt duidelijk de waardering die Generaal Van Dinter voor
zijn werk had.
Noot: Archief generalaat. Zie over de aankomst J. de Rooy, 'Hoogwaardig Heer op Java', in: Kruistriomf, X,
1930-1931, p.
135-138. Ibidem, p. 8 een mooie groepsfoto van generaal van Dinter, Mgr. van Velzen en de
missionarissen waaronder Van
Asseldonk.
De vele Nederlanders eisten natuurlijk in Bandung voor een groot gedeelte de aandacht van de paters op. De bedoeling
van Van Asseldonk was, méér dan tot dan toe gebeurde, te werken onder de eigen bevolking, al bracht dit veel
moeilijkheden met zich mee. Zelf was hij pastoor in een van de kerken van Bandung, terwijl hij de dagen van maandag
tot woensdag besteedde aan reizen, bestudering van de toestand en administratie, zijn eigenlijk werk als superior
regularis. Begin 1933 kon hij aan Generaal van Dinter schrijven, dat hij in juli eindelijk een pastoor zou hebben,
"die Soendasch spreekt. EINDELIJK. GODDANK." Half maart 1933 benoemde de generaal hem opnieuw voor de normale
tijd van drie jaar, te beginnen vanaf 5 mei, tot superior regularis, met de wens dat hij konferenties en ook examens
zou invoeren om de studiegeest bij de konfraters wakker te houden.
Noot: Brieven archief generalaat, ongenummerd.
Het werk groeide. Elk jaar kwamen er kruisheren van Nederland bij; enkelen moesten terugkeren. Maar het groepje van
vijf dat er was bij de aankomst van Van Asseldonk, was uitgegroeid tot twintig in 1937, zodat er steeds meer werk kon
worden aangenomen en gepresteerd. Tot dan toe krijgt men de indruk dat de superior regularis, beter dan de apostolische
prefekt Mgr. Goumans, de magister-generaal geregeld op de hoogte hield van de toestand in de missie. Begin 1936 laat
Van Asseldonk weten dat zijn tweede termijn als superior bijna verstreken is en dat hij zich helemaal ter beschikking
houdt voor eender welke taak. Op 15 maart 1936 wordt hij, weer vanaf 5 mei d.a.v., voor een derde keer benoemd, omdat,
zo schrijft Generaal van Dinter, "er geen redelijke klachten maar integendeel de meest gunstige getuigenissen kwamen".
Het onderzoek, dat de hogere overste elke drie jaar moet doen vóór de benoeming van de superior, is dus helemaal ten
gunste van Van Asseldonk afgelopen. Tot einde 1936 kan men de briefwisseling tussen generaal en superior normaal
noemen. Abnormaal is dat, zoals de generaal op 20 juni 1937 aan de prokurator in Rome schrijft, hij in het jaar 1937
noch van Van Asseldonk, noch van Mgr. Goumans ook maar iets ontvangen mocht, ofschoon hijzelf vier of vijf weken geleden
nog per vliegpost gevraagd had of er dat jaar (bij de aanstaande benoemingen) priesters op Java werden verwacht.
Noot: Ibidem.
In een brief van 3 maart 1938 wordt Van Asseldonk uit Java naar Nederland teruggeroepen en wordt Jan de Rooy tot
superior benoemd. Wat er intussen gebeurd is, kunnen we heel kort samenvatten. Er is een geestelijke stroming ontstaan,
bij leken zowel als bij priesters, die de uiterste radikaliteit eist, "het geven van de 100 %", zoals sommige
missionarissen het hebben genoemd. Tussen de konfraters heeft dit, afgezien van een oordeel over de stroming zelf,
een diepe kloof geschapen. Die kloof ontstond niet door de z.g. "laksen" maar juist door hen die zich "Paulisten"
noemden. Waar vroomheid en inzet samengaat met een zekere geëxalteerdheid en onverdraagzaamheid tegenover hen die anders
denken, ontstaat verdeeldheid die nooit gunstig kan inwerken op het apostolisch werk. Van Asseldonk heeft tegenover
sommigen ontkend dat hij de auctor intellectualis van de stroming was, maar tevens gezegd dat hij er achter stond. Mgr.
Goumans was er radikaal tegen. Persoonlijk meen ik, zonder over bedoelingen van mensen een oordeel te willen uitspreken,
dat voor Generaal Van Dinter geen andere oplossing mogelijk was dan het besluit dat hij na lang aarzelen en na veel
raadplegen en nadenken genomen heeft. Waar de eigenlijke overste van het missiewerk, de Apostolische Vikaris, en de
overste van de kruisheren als religieuzen, de superior regularis, zo tegenover elkaar staan, kan een generale overste
niet anders handelen. Pater Van Asseldonk heeft zich verongelijkt gevoeld; het rechtsprincipe: audiatur et altera pars,
was niet toegepast. Dit is het grootste onrecht dat mij ooit is aangedaan, heeft hij later meermalen gezegd en
geschreven. Hij is dit zo blijven zien, heel zijn verder leven lang. Maar hij heeft zich onderworpen aan zijn overste.
Evenals na de zaak van de Amici Israël, tien jaar tevoren, kon men ook nu niets aan hem merken. Hij was altijd
welgemoed. Hij heeft ook dit zware kruis aan God opgedragen, en is leraar geworden te Hannut, waar een Waals kollege
van de Kruisheren gevestigd is. Het moet voor Van Asseldonk een verbanning betekend hebben; een ander land, een andere
taal waarin hij les moest geven. Hij ging er voordat hij zijn lessen moest beginnen heen om er retraite te maken.
"Allereerst dank ik U, o God, voor de bizondere vreugde waarmee Gij mij tot deze retraite hebt aangetrokken:
quam dilecta tabernacula tua concupiscit anima mea", schreef hij.
Noot: Van Rooijen a.c., p. 109. Op het generaal kapittel van 1938 werd in het relikt nr. 10 (Chronicon
Cruciferorum, III, fasc.
1, p. 119) in voor een goed verstaander duidelijke woorden de strekking op Java
afgekeurd. Na een aansporing om te streven
naar de volmaaktheid door het strikt onderhouden van regel en
statuten en in volledige gehoorraamheid aan de oversten volgen de
woorden: "devitantes falsum quemdam
mysticismum ac periculosissimum, sub (..)ntes proprium sensum ac judicium, etiam si
inspiratum credatur a
Spiritu Sanct(..).
Hij gaf er bijna twintig jaar les in klassieken op de Latijns-Griekse humaniora, na de eerste jaren steeds op de
hoogste klas. Daar is hij ook begonnen met de studie en het schrijven van artikels over de geschiedenis van zijn
orde.
Noot: Zie bibliografische lijst vanaf nr. 77.
DE HISTORICUS
Persoonlijk leerde ik pater van Asseldonk daar kennen, toen ik te Leuven een doctorsthesis maakte over de privileges
van de kruisherenorde vanaf de stichting tot aan het concilie van Trente. Het was oorlog en materiaal uit buitenlandse
archieven was onbereikbaar. De enigen die me daadwerkelijk konden helpen waren de konfraters dr. H. van Rooijen te
Zoeterwoude, P. Winkelmolen te St-Agatha en dr. Van Asseldonk te Hannut. Voor mij was dit proefschrift eigenlijk de
eerste diepere kennismaking met de ordesgeschiedenis en speciaal met de bronnen zelf daarvan. Konfrater von Rooijen
hielp me schriftelijk, Winkelmolen stuurde afschriften van documenten uit St-Agatha op. Maar met Van Asseldonk
ontstond een voortdurend kontakt. Hij had, toen al, de handschriften van de Luikse bibliotheken bestudeerd, waarbij
er een was met de teksten van pauselijke oorkonden, waarin de privileges bevat waren. Telkens als ik met een
hoofdstuk klaar was, stuurde ik het naar Hannut op, waar we het dan naderhand bespraken. Hij heeft me voor veel
fouten behoed en me veel gegevens bezorgd die ik anders zeker niet zou hebben kunnen benutten. Hij beschouwde mijn
werk als z'n eigen werk en hielp waar hij kon. Door geregelde ontmoetingen enkele jaren lang leert men zo iemand
kennen in aard en karakter; ook in zijn hoge opvattingen van het religieuze leven en in zijn diepe iiefde voor de orde.
Over vroegere perioden uit zijn leven sprak hij nooit, tenzij dat toevallig te pas kwam en dan toch niet over de
eigenlijke gebeurtenissen die we hierboven geschetst hebben. Bij de plechtige promotie in Leuven was hij aanwezig,
blij om wat hij had kunnen bijdragen om mijn pogingen te doen slagen. Zoals altijd was hij hartelijk, charmant en
attent. Na de plechtigheid overhandigde hij me een door hem vervaardigd en met zwarte en rode inkt getekend
chronogram, dat ik tot nu toe altijd als mooie herinnering bewaard heb: rotarIUs rotaM VerUs nUnC feLIX DoCtor
ConVoLVes.
Noot: Toespeling op mijn naam, vrij vertaald "Gij, Rademaker, vervult nu als een echte gelukkige
doctor uw taak".
Onze relatie ging door en werd door briefwisseling en ontmoetingen hechter toen ik in 1943 lid werd van de
historische kring Clairlieu die het jaar van te voren mede door Van Asseldonk gesticht was en waarvan de
vergaderingen meestal te Hannut plaats hadden. We genoten er telkens een gulle gastvrijheid, hielden er prettige en
verrijkende vergaderingen, waartoe van Asseldonk steeds ruim zijn deel bijdroeg. Verschillende jaren was hij lid van
de redaktieraad, zodat we ook daardoor veel kontakt hadden, zowel door briefwisseling als door de bijdragen die hij
zelf van het begin af voor het tijdschrift Clairlieu leverde. Bij de oorspronkelijke opzet dat het tijdschrift
drie rubrieken zou bevatten, nl. studies, teksten en kroniek, was hij van het begin af de verantwoordelijke voor de
tweede rubriek; een strenge verantwoordelijke, want hij heeft meermalen teksten geweigerd omdat ze niet kritisch
genoeg behandeld waren. Eens schreef hij, dat we hem maar als redaktielid moesten vervangen, daar hij veel te streng
was en daardoor medewerkers afstootte. Van de andere kant was hij ook wel bereid om rekening te houden met
aanmerkingen die op zijn eigen werk gemaakt werden. Het was jarenlang een prettige samenwerking. Hij schreef nogal
stroef, wat te wijten was, zoals hij zelf dacht, aan de vroegere studie en lektuur van Potgieter en tijdgenoten. Maar
met wat geven en nemen kwamen we toch meestal tot een akkoord, al kon hij soms onverzettelijk op zijn stellingen
blijven staan. Ik kreeg niet de indruk dat hij graag les gaf in Hannut; hij moest er vooral vanwege de Franse taal
veel moeite voor doen. In ieder geval vond hij een tegengewicht in de studie van de ordesgeschiedenis. Naast enkele
kleinere artikels was zijn aandacht speciaal gericht op de handschriften van vroegere kruisherenkloosters.
Noot: Bibliografische lijst nrs. 82, 83, 85. 87, 90.
We zouden van hem hetzelfde kunnen zeggen wat we over dr. van de Pasch neerschreven en het belang van dergelijke
studies.
Noot: Zie verder p. 125.
Het is een feit dat historici van buiten de orde veel belangstelling aan de dag leggen voor de handschriften die uit
kruisherenkloosters afkomstig zijn en aan de hoge technische kwaliteiten van geschrift, versiering en boekbindkunst.
De scriptores moeten een grote vaardigheid en een hoogstaand vakmanschap hebben gehad die nu nog uit menig handschrift
blijkt. Maar van groter belang is voor ons de inhoud, vooral de geestelijke traktaten die de oude kruisbroeders zelf
schreven of overschreven; ook de samenstelling van hun bibliotheken die, als voorzichtige kriteria gehanteerd,
kostbare aanwijzingen kunnen geven voor het geestelijk leven van de kloosters, de richting van hun belangstelling en
daardoor hun spiritualiteit. Samen met dr. A. van de Pasch is Van Asseldonk hier een pionier geweest. Denken we
slechts aan de voor het eerst door hem uitgegeven en bekommentarieerde teksten die de oorsprongsverhalen van de orde
weergeven en in de handschriften uit de XVe en XVIe eeuw te vinden zijn, aan de middeleeuwse gebeden uit een XVe
eeuws Udens brevier of de Odiliapreek van 1439 te Hoei; meer algemeen ook aan de Keulse handschriften te Wenen en aan
zijn boeiende kommentaar met talloze bijzonderheden bij de Luikse tentoonstelling van kruisherenhandschriften in 1951.
Noot: Bibliografische lijst nrs. 68. 89, 92, 94 110.
Maar zijn twee voornaamste prestaties op dat gebied zijn toch wel die over het kruisherenbrevier en over de
boekenkatalogus van het klooster Kolen (Kerniel).
Noot: Ibidem, nrs. 79 en 93.
Beide verschenen in het tijdschrift Clairlieu en tegelijk als apart boek. De beschouwing over het kruisherenbrevier
is de eerste meer uitgebreide studie van Van Asseldonk, 144 blz. tekst en zes uitvouwbare tabellen. Vanaf het begin
viel de kruisherenliturgie praktisch samen met die van de Dominikanen, van wie zij ook de constituties overnamen.
Tegenover een grote vrijheid van aanpassing aan de romeinse ritus in het missaal, bleven de kruisheren streng vasthouden
aan het brevier. Dit leidde natuurlijk tot moeilijkheden en dubbelzinnigheden in de liturgische vieringen, totdat
onder generaal van den Wijmelenberg het streven tot het aanvaarden van het romeinse brevier de overhand kreeg op
het vasthouden aan het oude en door de tijd meer eigene. Dr. Van Asseldonk heeft in dit werk de breviergeschiedenis
beschreven, maar in omgekeerde volgorde, door nl. terug te gaan van het op dat ogenblik, 1944, gebruikte brevier naar
vroegere uitgaven. Eigenlijk is het een moeilijk leesbaar werk, waarvan de lektuur nog verzwaard wordt door de
Potgieteriaanse stijl van de schrijver en de talloze lange nota's. Van Asseldonk neemt nl. als uitgangspunt het
brevier van 1914, met bijvoeging van eigen feesten in 1923. Hij konstateert dat er toen al een ingrijpende verandering
piaats gehad had. Meer dan honderd feesten die eigen waren aan de reguliere kanunniken, waarvan enkele speciaal aan de
kruisheren, waren weggevallen. Maar veel groter was de verandering geweest in 1856, toen de kruisheren het eigen oude
brevier moesten vervangen door het romeinse. De liturgische situatie werd er zuiverder door, maar veel oude gebruiken
in het officie verdwenen. Duidelijk wordt dit aangetoond door in het tijdperk van 1578 tot 1856 de verschillende
brevieruitgaven te beschouwen in hun wording en door er een uitgebreide beschrijving en kritische aanmerkingen aan
toe te voegen: de uitgaven van 1578 tot 1625 (wording, beschrijving, kritiek), die van 1648 tot 1665 (wording,
beschrijving en kritiek), en de laatste van 1696 tot 1727 (eveneens wording, beschrijving en kritiek). Van dit laatste
stadium voor de volledige overgang tot de romeinse ritus (1727-1856) geeft schrijver de bronnen en geschiedenis en de
langzamerhand ontstane twijfels over de wettigheid van het kruisherenbrevier, met o.a. interessante gegevens over de
toen afgeschafte pretiosapterhtigheid die met de dagtaakverdeling en het schuldkapittel de overgang vormde, in
liturgische vorm, naar het alledaagse werk. Tenslotte komt dan het Dominikanenbrevier aan de beurt dat de kruisbroeders
vanaf ongeveer 1260 gebruikten. Het is een ingewikkelde geschiedenis, waarbij men telkens de volharding van de auteur
bij de vergelijking van het vele bronnenmateriaal bewonderen moet. Het is ook een rijke geschiedenis, die voltooid
wordt met een hoofdstuk Bijzonderheden, waarin de slotantifoon (een van de vele uitingen van Mariaverering), het
beurtelings staan en zitten, het nachtelijk officie en meerdere koorgebruiken worden behandeld, waardoor de rijkdom
van het vroegere officie sterk afsteekt tegen de armoede van onze tegenwoordige Gebeden voor elke dag. Ook de
koorboeken en het klein officie van O.-L.-Vrouw krijgen de aandacht, terwijl zestig bladzijden aantekeningen en zes
uitvoerige lijsten het boek besluiten.
Duidelijk blijkt hieruit hoe Van Asseldonk zich in die enkele jaren van zijn leraarschap te Hannut had ingewerkt in
de ordesgeschiedenis en het talrijke bronnenmateriaal. Hij zou dit onderzoek in de volgende jaren voortzetten voor
zover zijn druk lesrooster hem dit toeliet, en na meerdere kleinere artikels komen tot een tweede boek dat ook buiten
de orde de aandacht trok en waarvoor de Bestendige Deputatie van de Provincie Limburg te Hasselt door haar
financiële steun de uitgave mogelijk maakte.
Noot: Ibidem, nr. 93.
Eigenlijk wil dit tweede grotere werk een tekstuitgave zijn van een boekencatalogus van het klooster Mariënlof te Kolen
(Kerniel), in 1544 samengesteld door prior Franciscus Vaes van Tongeren. Dit handschriftje werd door Dr. A. Cockx,
werkzaam op de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, aldaar ontdekt in 1956. Het boek werd echter veel méér, nl. de
geschiedenis en aktiviteit van een jonge dynamische prior in een kultureel milieu, die niet alleen de ontwikkeling
van de bibliotheek maar ook de historie van het klooster waar hij woonde schreef en gedeeltelijk ook maakte. Van
Asseldonk beschrijft de vier handschriften die van prior Franciscus Vaes bekend tijn, zijn levensverhaal en prioraat
en de verrijking van de kloosterbibliotheek met handschriften maar vooral met wiegedrukken en postinkunabelen. Dit
alles gaat als een inleidend eerste deel vooraf aan de eigenlijke tekstuitgave van de catalogus (p. 77-151), terwijl
in een derde deel vijf bijlagen volgen, waaronder heel bijzonder de chronologische lijst van aanwinsten (p. 157-166)
en de auteurskataloog (167-200, met bibliografische aantekeningen van L. Heere) belangrijk zijn. Een naamregister
besluit dit uitgebreide werk (p. 201-207). Dit boek is m.i. een rijpe vrucht die slechts ontstaan kon na de jaren
van studie en ontcijfering van handschriften waarmee Van Asseldonk vanaf zijn komst te Hannut was bezig geweest.
Professor dr. G. I. Lieftinck, professor te Leiden noemt het boek in meer dan één opzicht belangrijk. Natuurlijk is
het een aanwinst voor de geschiedenis van de kruisherenorde, maar ook en vooral voor de kennis van de kloosters in
het begin van de XVIe eeuw, voor de funktie die ze vervulden in het religieuze leven van deze streken, voor de rol
die ze speelden in de grote geestelijke strijd van die dagen. We vinden hier gegevens uit een "dier meest moderne
en best bestuurde huizen, een refugium voor een elite van tien tot vijftien personen die zich uit de wereld wilden
terugtrekken om een leven van gebed en contemplatie te leiden...". Het is van belang voor de kultuurhistoricus
te ervaren dat men de nieuwste drukken van de vaders en middeleeuwse theologen aanschafte evenals werken van Erasmus
en Dionysius de Karthuizer; maar evenzeer aktief wilde zijn in de kontrareformatie door de studie van werken tégen
Erasmus, Luther en anderen.
Noot: G. I. Lieftinck die een Ten Geleide voor het boek schreef, p. 5-7.
Professor Lieftinck noemt Franciscus Vaes een bekwame gids en warme boekenvriend. Terecht zegt dr. Piet van den Bossch
dat men aan pater Van Asseldonk diezelfde kwaliteiten kan toeschrijven.
Noot: Dr. J. van den Bosch, 'De Bibliotheken van de Kruisherenkloosters in de Nederlanden vóór 1550', in:
Studies over het
Boekenbezit en Boekengebruik in de Nederlanden, p. 563-636. Over de bibliotheek van
Kolen p. 613-624, waarbij het werk
van Van Asseldonk kritisch benaderd wordt en de hoofdbron is.
Zonder de liefde voor het boek en een doorheen de jaren gegroeide kennis zou dit werk onmogelijk geweest zijn.
OPNIEUW ISRAËL
Tot 1957 heeft van Asseldonk te Hannut les gegeven. Jongere krachten en de financiële mogelijkheid om lekenleraren
aan te trekken, gaven hem de gelegenheid zich uit het onderwijs terug te trekken. Hij was trouwens vijfenzestig jaar,
de tijd voor pensioen. Voor hem was het echter niet de tijd voor rust, maar integendeel de mogelijkheid om meer aan
direkt apostolaat te doen in de naaste omgeving, nl. in het ziekenapostolaat van Banneux: zieken bezoeken en enkele
malen per jaar ziekentridua organizeren. In heel de streek was Père van Asseldonk spoedig bekend. Zijn gewone
vriendelijkheid en charme en de aantrekkingskracht van zijn persoonlijkheid, die hem heel zijn leven lang bij iedereen
van hoog tot laag geacht en bemind had gemaakt, deed dit des te meer bij mensen in nood, bij zieken die zo
verlangend uitzagen naar een vriendelijk en moedgevend woord en naar de enkele dagen van echte geestelijke ontspanning
die een ziekentriduum in de mooie streek van Banneux geven kon.
Maar er was méér. Sinds 1950 had hij een joods meisje leren kennen, Ottilie Schwarz, die te Wenen in de Lutherse kerk
gedoopt was. Hij ontmoette haar te Amsterdam bij een groep joodse christenen. Vanwege de jodenvervolging uit Oostenrijk
naar Ierland uitgeweken, keerde ze na de oorlog terug naar haar vader die in Amsterdam verbleef en kreeg er een
studiebeurs om Lutherse theologie te studeren. Op 25 juli 1951 kon Van Asseldonk haar te Utrecht opnemen in de
katholieke kerk. Ze vond een baan als privésekretaresse voor het toen beginnend internationaal oekumenisch werk van
professor Willibrands, studeerde theologie te Nijmegen van 1951-1953, maar kon dit toen niet langer kombineren met
haar werk bij professor Willibrands. Haar vriendschap voor Van Asseldonk werd vriendschap en verbondenheid met de
kruisherenorde. In 1957 naar Wenen teruggekeerd, bleef ze studeren onder leiding van professor van der Ploeg en
promoveerde in 1965 te Nijmegen als de eerste vrouwelijke doctor in theologie van die universiteit.
Het bij van Asseldonk in zijn hart steeds nog aanwezige ideaal van Israël vond nieuw voedsel en kon in die jaren
aktief worden in een oekumenische beweging, waarvan, zeker in de geest van de pater en dr. Schwarz, Israël de kern
bleef. In een later schrijven noemde dr. Schwarz de Exodusbeweging een herleving en voortzetting van de Amici
Israël. In het begin ging Van Asseldonk zo nu en dan voor een tijdje naar Wenen; zijn verblijf daar werd steeds
langer omdat de kontakten en relaties met christen-joden zich uitbreidden, tot hij er in 1966 een blijvende woonplaats
en werkkring vond. Trouw hield hij zijn provinciaal op de hoogte van alles wat er ondernomen werd, ook van de
mogelijkheden die er te Wenen voor de knrisheren lagen, nl. een grote stadsparochie waar de kruisheren vauit de
gemeenschap het zielzorgwerk konden doen. Hoewel een dergelijk plan aanvankelijk door de provinciaal als onuitvoerbaar
werd beschouwd - Van Asseldonk had reeds jaren op het bisdom de weg ertoe bereid - werd op het provinciaal kapittel
van 1966 de wens uitgedrukt om daar te helpen waar de nood het grootste was. Er tijn toen onderhandelingen geweest
met Parijs en met Wenen. Door toedoen en door de geregelde hulp van Van Asseldonk werd in 1967 de parochie van
Leopoldau door de Belgische provincie van de kruisheren aanvaard. Bij de plechtige installatie van de eerste pastoor,
die door Kardinaal König zelf werd gedaan, kon de provinciaal terecht Van Asseldonk de eigenlijke stichter van deze
kruisherenonderneming te Wenen noemen. Het was voor hem een feestdag waarvan hij jarenlang gedroomd had. De bedoeling
het werk, waarvan hij de leiding had en dr. Schwarz de promotrice was, als het ware in de kruisherenparochie te
inkorporeren zodat zij vandaar uit het werk konden voortzetten, is door bepaalde omstandigheden niet vervuld. Het
werk is ook niet uitgegroeid tot de omvang die zij gehoopt hadden. Maar de parabel van het mosterdzaadje kan ook hier
moed geven en steunen, daar menselijke pogingen toch van God wasdom moeten krijgen.
Noot: Uitgebreid dossier over ontstaan en groei van de oekumenische beweging "Het Witte Kruis",
naderhand de
"Exodusbeweging"; en over al de onderhandelingen met Kardinaal König, Mgr. Jachym
en de abt van Klosterneuburg in het archief
provincialaat kruisheren Leuven en in eigen archief.
Ik geloof niet dat Van Asseldonk zijn ideaal Israël ooit in zijn gebed en vooral in zijn vele offers die hij gebracht
heeft, vergat. Een mooie bevestiging hiervan was op 6 september 1970 zijn gesprek met Patriarch Maximos V, die hem te
Wenen bezocht, vergezeld van tijn opvolger als aartsbisschop van Galilea Mgr. Raya. Hij verklaarde aan zijn vriend,
want dat was de vroegere Mgr. Hakim altijd gebleven, dat heel zijn leven gekenmerkt werd door de liefde voor Israël,
niet uit politieke of filantropische redenen, maar vanwege de liefde van God en van Christus zelf. Omdat deze liefde
in de kerk te weinig beleefd wordt, wilde hijtelf en Ottilie Schwarz hun leven maken tot een offerande voor Israël en
dit offer leggen in de handen van Patriarch Maximos. De Patriarch heeft toen de door beiden gevraagde opdracht aan
God voor Israël aanvaard en gezegend.
Noot: Kopie van verslag in eigen archief.
De laatste jaren was pater van Asseldonk erg verouderd door de ziekte van Parkinson. Geestelijk gezond, heeft hij ook
die lichamelijke achteruitgang als offer gedragen en opgedragen voor zijn levensideaal. Op 5 oktober 1973 is hij te
Wenen overleden. Veel pijn en een zware doodstrijd werden hem gelukkig bespaard.
"Teken van tegenspraak". We hopen dat dit artikel geen teken van tegenspraak wordt. We hebben zo objektief als
men dat in betrekking tot een goede vriend kan zijn, onze mening weergegeven, steunend op eigen ervaring en eigen
beleving van vele gebeurtenissen en op een uitgebreide dokumentatie. Men heeft ooit van hem gaegd dat hij in Rome een
groot man had kunnen worden, wellicht kardinaal, als de gebeurtenissen met de Amici Israël dit niet onmogelijk hadden
gemaakt. Is hij, ondanks menselijke "mislukkingen" of "vergissingen" geen groot man geworden? Kardinaal König
bracht hem op 9 april 1973 een bezoek. In de loop van het gesprek zei van Asseldonk tot hem: "Eminentie, ik ben maar
'n klein man, maar ik voel me innig verbonden met Uw grote, wereldwijde idealen". De kardinaal onderbrak hem en zei
twee maal erg nadrukkelijk: "Sie sind kein kleiner Mann: Sie sind ein grosser Mann".
Noot: Brief van Dr. Ottilie Schwarz, zonder datum, in eigen archief.
Zoals ik hem gekend heb, kan ik dat alleen maar bevestigen.
KRONOLOGISCHE BIBLIOGRAFIE
1. 'In Cruce Robur', in: Kruistriomf, I, 1921-1922, p. 3 (gedicht, naamloos, maar naar mededeling van
H. van Rooijen van de hand van Van Asseldonk). Ook verschenen in het eerste nr. van De Zegepraal des
Kruises, I, 1921-1922, p. 3.
2. 'Jacel uxor Heber Cinaei', in: Verbum Domini, I, 1922, p. 29-32.
3. 'Het heilige der Heiligen, in: Algemeen Nederlandsch Eucharistisch Tijdsrhrift, I, 1922,
p. 25-27, 76-78, 126-128, 192-194,
237-239, 285-287.
4. 'Miskend en vergeten', ibidem, p. 62 (onder de naam Marianus).
5. 'De maand November in Rome', in: Kruisltriomf, II, 1922-1923, 100-105 (onder de naam Romein).
6. 'De maand December te Romne, ibidem, p. 134-137 (onder de naam Romanus).
7. 'De maand Januari te Rome', ibidem, p. 163-167 (Romanus).
8. 'De maand Februari te Rome', ibidem, p. 196-201 (Romanus).
9. 'De Goede week te Rome', ibidem, p. 225-229 (Romanus).
10. 'Paschen te Rome', ibidem, p. 257-260 (Romanus).
11. 'Mei te Rome', ibidem, p. 291-293 (Romanus).
12. 'Juni in Rome', ibidem, p. 324-327 (Romanus).
13. 'De maaand Juli te Rome', ibidem, p. 355-317 (Romanus).
14. 'Het Heilige der Neiligen', in: Algemeen Nederl. Euch. Tijdsrhrift, II, 1923, p. 153-157, 197-201, 249-252, 272-275.
15. 'Augustus in Rome', in: Kruistriomf, III, 1923-1924, p. 3-5 (Romanus).
16. 'September in Rome', ibidem, p. 33-38 (Romanus).
17. 'October in Rome', ibidem, p. 65-69 (Romanus).
18. 'November in Rome', ibidem, p. 97-99 (Romnus).
19. 'December in Rome', ibidem, p. 129-131 (Romanus).
20. 'De maand Januari in Rome', ibidem, p. 172-175 (Romanus).
21. 'Februari in Rome', ibidem, p. 197-202 (Romanus).
22. 'Maart in Rome', ibidem, p. 225-229 (Romanus).
23. 'April in Rome', ibidem, p. 257-260 (Romanus).
24. 'Mei te Rome', ibidem, p. 289-293 (Romanus).
25. ']uni in Rome', ibidem, p. 321-325 (Romanus).
26. ' Juli in Rome' ibidem, p. 353-355 (Romanus).
27. 'Het Heilige der Heiligen', in: Alg. Ned. Euch. T., III, 1924, p. 62-64, 107-111, 189-191, 245-247.
28. 'Voor het Allerheiligste', ibidem, p. 36, p.87 (onder de naam, Marianus).
29. 'De Jubilee-kerken te Rome', in: Kruistriomf, IV, 1924-1925, p. 225-229, 257-262, 289-293, 321-324. Ook verschenen in:
De Zegepraal des Kruises, IV, 1924-1925, p. 193-197, 217-222,
241-246, 265-268 (Romanus).
30. 'Kruistriomf in Rome', in: Kruistriomf, IV, p. 354-358 (Romanus).
31. 'Een nieuwe Zegepraal des Kruises', in: De Zegepraal des Kruises, V, 1925-1926, p. 4-5 (ondertekend Dr. Ant. van Asseldonk,
Proc. Gen. der Kruisheeren te Rome).
32. 'De Zegepraal des Kruises in Rome', ibidem, p. 75-79 (zie boven nr. 30); (Romanus).
33. 'Bij 't Zestiende Eeuwfeest der H. Kruisvinding', ibidem, p. 169-171. Dit art. is niet ondertekend;
maar het vlak daarop volgende
over dezelfde kerk waarover in vorig art. sprake is, is ondertekend door Romanus. Hetzelfde art. verscheen in: Kruistriomf, V,
1925-1926, p. 290-291.
34. 'Het Heilig Kruis in Jerusalem', ibidem, p. 171-173 (Romanus). Zie ook: Kruistriomf,
V, p. 291-293.
35. 'Een nieuwe Kruistriomf', in: Kruistriomf, V, 1925-1926, p. 65-67, zie boven nr. 31.
36. 'Volk van vloek en zegening, in: Kruistriromf, V, 1925-1926, p. 19-22, 54-59, 85-90, 116-123, 151-155,
245-248, 276-279.
Deze artikels verschenen naamloos in de vanaf 1925 nieuwe vaste rubriek Voor de bekering der
Joden, als zodanig vermeld
ibidem p. 28-30. Dat deze artikels van A. van Asseldonk zijn, blijkt uit
Zegepraal des Kruises, waarin ze, anders ingedeeld,
verschenen in VI, 1926-1927, p. 196-199, 222-225, 244-247, en VII, 1927-1928, p. 4-7, 30-34, 51-54, 73-77, 99-102,
123-126. In beide tijdschriften sluit de reeks met een apart artikeltje, Aartsbroederschap van Gebed voor de bekeering van
Israël, waarbij in Kruistriomf
een aanbeveling en de kondities staan om deel uit te maken van deze in 1909 gestichte
aartsbroederschap, terwijl Zegepraal des Kruises heel de statuten van deze broederschap afdrukt. Deze artikels zijn blijkbaar
van de redaktie, evenals een artikel in Zegepraal, VI, p. 172 (naamloos), 'Het Herstel van Israël', P. 172-175,
dat sluit met de
woorden: "Als vervolg van deze beschouwing... zullen we ... een reeks ernstige artikelen laten volgen van de hand van de Hoog
Eerw. Heer Dr Ant. van Aaeldonk O.S.Cr., over het Joodsche Volk als 'Volk van vloek en zegening...". In Kruistriomf, V. p.
303-307 volgt het artikel ''t Kruis der Joden een ergernis', dat besluit met de woorden: "En met deze beschouwing trekt de
schrijver der artikelenreeks 'Volk van Vloek en Zegening' zich uit deze rubriek terug, om aan't woord te laten komen een zijner
confraters, die door de toestand waarin hij verkeert, door de studies die hij maakte, en niet in 't minst door de richting waarin dae
studies zich bewogen, meer kompetent is om te spreken over de bekeering van het Joodse volk...". Deze regels staan niet bij
hetzelfde artikel in Zegepraal des Kruises, l.c. De artikels die in Kruistriomf volgen onder
de rubriek 'Voor de bekeering van
Israël' zijn in drie afleveringen nog van A. van Asseldonk (zie nr. 38); daarna volgt een gebed van Francisca van Leer, joodse
bekeerlinge die nauw kontakt had met A. van Asseldonk en met wie hij zich geestelijk erg verbonden voelde (l.c., VI, p. 52-56)
waarna vier artikels van R. d. J. (Jan de Rooy), die van F. V. (Frans Verhoeven) en een van W. J. F. Bos; in jg. VII, 1927-1928
schrijft F. V. nog zeven artikels met als titel 'Het uitverkoren volk', en nog één met dezelfde titel in jg. VIII. Daarmee eindigt deze
reeks en rubiek.
37. ''t Kruis den Joden een Ergernis', in: Kruistriomf, V, p. 303-307, naamloos; ook in: Zegepraal
des Kruises, VI, 1926-1927,
p. 49-52.
38. 'Naar Israël', ibidem, p. 339-345 en 372-375 en VI, 1926-1927, p. 22-27 (onder de naam Benjamin).
39. 'San Damiano bij Aasisië', in Kruistriomf, VI, 1926-1927, p. 69-71 (Romanus).
40. 'De basiliek van St. Sebastianus buiten de muren', ibidem, p. 169-172, 199-202 (Romanus).
41. 'Pax srper Israël' (aankondiging van het werk), Rome. z.d. (1926), 4 blz.
42. 'Opus Sarerdotale: "Amiri Israë1. Comitatus centralis Romae"', Rome, 1926, 2 blz.
43. 'Status Operis', Rome, 1927, 4 blz.
44. 'Brevis Conspectus', dokument dat door de Centrale raad der Amici werd goedgekeurd en verbeterd, en m.i.
zeker van de hand
van Van Asseldonk is, in Pax super Israël, I, 1927, p. 3-20.
45. 'De Ipso Opere' 1. De Schedula. 2. Status Operis primo unno exacto. 3. Voces de opere. 4. De Seclione Diocesana
deque eius
Moderatore. 5. De zelo aliorum pro Israël. 6. Necrologirrm, ibidem, p. 20-31.
46. 'Quomodo Saulus fit Paulus?', ibidem, p. 31-35.
47. 'Communicanda', ibidem, p. 39-40.
48. 'Tu es Magister in Israël et haec ignoras!?, ibidem, p. 41-45.
49. 'Anti-semitica', ibidem, p. 46-52.
50. 'Judaica', ibidem, p. 53-65.
51. 'Necrologium', ibidem, p. 66.
52. 'De Elia propheta', in: Pax super Israël, II, 1928, p. 1-10.
53. 'De die Domini', ibidem, p. 10-11.
54. 'Judaica', ibidem, p. 12-14.
55. 'Anti-semitica', ibiden, p. 14.
56. 'Necrologiurn', ibidem, p. 15-16.
57. 'Communicanda', ibidem, p. 17. Al deze artikels of mededelingen zijn naamloos, zodat het mogelijk is dat
het een of ander van
een andere auteur is. Het meest waarschijnlijk lijkt dat de secretaris, die het blaadje uitgaf, het ook volschreef.
58. 'San Clemente in Rome', in: Kruistriomf, VII, 1927-1928, p. 97-103 (Romanus).
59. 'Met Maria naar ]ezus', in: Algemeen Nederl. Euchar. Tijdschrift, VI, 1927, p. 121.
60. '0nze jubilerende missiepaus', in: Kruistriomf, IX, 1929-1930, p.163-166, 200-202 (Romanus).
61. 'Het missiemuseum te Rome', in: Kruistriomf, X, 1930-1931, p. 102-106, 131-134 (Romanus).
62. 'Bandoeng', ibidem, p. 283, kort uittreksel uit een brief van de missieoverste Pater Dr. A. van Asseldonk;
ook p. 313 en 346.
63. 'De Javamissie in 1930', ibidem, p. 363-365; ook in: Zegepraal des Kruises, X, 1930-1931, p. 252-256
(onder de naam
Advena. Deze juridische term betekent dat iemand ergens alleen maar quasi-domicilie heeft, m.a.w. niet de bedoeling heeft er
voor goed te blijven.)
64. 'Tasikmalaja', in: Kruistriomf, XI, 1931-1932, p. 7-9 (Advena).
65. 'Titjalenka', ibidem, p. 68-69 (Advena).
66. 'Het eerste Lustrum', ibidem, p. 298-203 (Advena).
67. 'De ondernemingen', ibidem, p. 325-328 (Advena), ook in: Zegepraal des Kruises, XII, 1932-1933,
p. 59-62.
68. 'De Apostolische Prefectuur van Bandoeng', ibidem, p. 360 (Advena).
69. 'Priester van Maria;, in: Alg. Nederl. Euch. Tijdschrift, VIII, 1929, p. 142 (Marianus).
70. 'Erp, Cuyck en Lieshout', in: Kruistriomf, XII, 1932-1933, p. 272.
71. 'Het Eucharistisch Mariale Triduum van Lourdes', in: Alg. Nederl. Euch. T., XIV, 1935, p. 143-152
(Marianus).
72. 'De Mariale Troon der Eurharistie', ibiden, p. 231-234 (Mariuanus).
73. 'Voor het Beeld der Lieve Vrouw', Tongerloo. Jaar en aantal blz. van deze boekjes (nr. 73-75) zijn ons niet bekend.
Op onze
vraag te Tongerlo ontvingen we geen antwoord.
74. 'Met het Beeld der Lieve Vrouw', Tongerloo.
75. 'Lieve Vrouw', Tongerloo.
76. '15 Augustus: Maria ten Hemel opneming', in: Eucharistisch Tijdschrift, (de naam van het Algem. Nederl.
Euch. T. is
veranderd, maar de telling van de jaargangen gaat gewoon door), XVI, 1937, p. 193 (Marianus).
77. 'Drie handsrhrifien uir Clairlieu', in Clairlieu (eerste nr. 1942, gestencilde uitgave),p. 5-34.
78. 'Handschriften van Kruisheeren rrit de XVe en XVle eeuw: over het ontstaan der Orde van het H. Kruis', in:
Clairlieu, I, 1943,
p. 84-102.
79. 'Het Brevier van de Kruisheeren', in: Clairlieu, II, 1944, p. 7-145 (ook als apart boek verschenen).
80. 'Handsrhriften van Kruisheeren uit de XVe en XVle eeuw over het ontstaan der Orde van het H. Kruis', in:
Clairlieu, III, 1945,
p. 32-45.
81. 'De Heiligheid van Maria', Roermond, 1947, 103 blz. (onder de naam Marianus van Erp).
82. 'Marginalia bij "de Pastoors van Heppeneert", in: Clairlieu, VIII, 1950, p. 67-78.
83. 'De Kruisheren en de Tenhemelopneming van Maria', ibidem, p. 79-80.
84. 'De Kerk en het H. Jaar', in" Kruis en Wereld, XXX, 1950-1951, p. 65-72 (Romanus).
85. 'Le Pere Emile Fontaine o.s.cr. In Memoriam', in: Clairlieu, IX, 1951, p. 3-5.
86. 'Een handgeschreven Lectionarium van het voormalige Kruisherenklooster te Maaseik', in: Clairlieu, X, 1952,
p. 22-25.
87. 'De Ouders van Franciscus Eduardus Daems', in: Clairlieu, XI, 1953, p. 42-44.
88. 'Een Predikheren-Wiegedruk als Kruisherenbrevier', in: Clairlieu, XII, 1954, p. 3-16.
89. 'Middeleeuwse Gebeden in Udens 16e eeuws Brevier', ibidem, p. 17-38.
90. 'Aegidius de Vriese, dichter en leraar aan de Latijnse School', in: De Kruisheren te
Maaseik 1476-1797, 1855-1955, Diest,
1955, P. 113-131.
91. 'In honorem S. Odiliae, Virg. et mart., Patronae Ordinis S. Crucis', Latijnse hymne van 7 strofen, reeds getypt
verspreid in 1942.
Met muziek van H. Brouwen werd hij opgenomen in het Hymnarium, bevattende de sequenties uit
het graduale van
Johannes van Deventer (1499), gestencilde uitave van 188 blz., p. 179-182.
92. 'Handschriften van Kruisheren', in: Clairlieu, XIV, 1956, p. 65-87.
93. 'Franciscus Vaes van Tongeren, stichter der Kloosterbibliotheek van Kolen', in: Clairlieu, XV-XVI,
1957-1958, p. 3-207 (ook
als apart boek verschenen).
94. 'De Odiliapreek van 1439 te Hoei', in: Clairlieu, XVII, 1959. p. 26-52.
95. 'Zedenleer bij Paulus (Col. 3, 12-17)', in: Tijdschrift voor Geestelijk Leven, Antwerpen, jg. XV, 959, p. 640-657.
95a. 'Geestelijke diepte van Israëls ziel', in: De Katholieke Missiën, LXXIX, 1958-1959, p. 324-327 (Joseph
Samueloff).
96. Inleiding op het tijdschriftje Die Quelle, I, 1959, p. 2.
97. 'Rückblick (op het ontstaan van de oekumenische beweging in Wenen en vooral de plaats van het jodendom daarin)
ibidem,
p. 3-8.
98. Rondschrijven aan de leden van het "Weisse Keuz", ibidem, p. 9-18 in samenwerking met Frau Doctor
Ottilie Schwarz (er staat
geen titel boven).
99. 'Bericht über den Vortrag des Erzbischofs von Galilaea, S. Exzellenz Msgr. G. Hakim über die Note und Aufgaben
seiner Kirche',
ibidem, p. 18-22 (in samenwerking met Frau Dr. O. Schwarz).
100. Inleiding op tweede jaargang van Die Quelle, Wenen, 1960, n. 3 door A. van Asseldonk en O. Schwarz.
101. 'Cbristus das Licht der Welt', ibidem, p. 2-5 (in samenwerking met 0. Schwarz).
102. 'Jesus Christur das Licht der Welt', ibidem, p. 5-8.
103. Boekbespreking van Schuver U. M., De Reus op de Sint (Odl)isberg, Rotterdam, 1959, in: Tijdschrift voor
Geestelijk Leven,
Antwerpen, 19.. p. 628-629.
104. 'Gebetsworhe für die Einheit der Kirche 18-20 Janner, z.p., z.d. (Wenen, 1960?), 8 blz.
105. 'De Moeder der Verrijzenis', in: Mariaklokje uit Heppeneert, Maaseik, 1960, nr. 8, p. 1-2.
106. 'De ritu professionis in Ordine Sanctae Crucis’, Diest, 1960, 32 blz., gestencild. In 1958 was van Asseldonk
lid geworden van
een kommissie voor het samenstellen met een nieuw Coeremoniale van de orde; zie:
Vinculum Cruciferorum, V, 1958, p. 259
en VIII, 1961, p. 108.
107. 'In de Heer Jezus bij de Vader’, Heerlen, 1961, 77 blz.; pro manuscripto, in offsett.
108. 'De Heer Jezus, onze wijsheid vanuit de Vader', Uden, 1962, 86 blz.; pro manuscripto.
109. 'Israël snakt naar vrede', in De katholieke Missiën, jg. 87, 1965, p. 227-230.
110. 'Keulse Kruisherenhandschriften te Wenen', in: Clairlieu, XXVII, 1969, p. 47-64.
111. 'Handschrift LL238' van het “Klein Archief” van Sint-Agatha', in: Clairlieu XXXVI, 1978, p. 53-94
(vroeger verschenen in de
reeks Cruciferana, nova series n. 10, Sint-Agatha, 1945).
112. Verder schreef A. van Asseldonk: 1. een studie, 'De Joden en het Brevier', die door Mgr. Bekkers van Den Bosch
aan de
liturgische kommissie van Vaticanum II werd doorgegeven; 2. een stuk ‘De Joden en de Kerk’ voor Mgr.Hakim tijdens het
Concilie. Meerdere gedachten uit dit memorandum zijn terug te vinden in het vierde hoofdstuk van De Oecumenismo. Hierna
nodigde Mgr. Hakim Van Asseldonk uit voor een bedevaart naar het H. Land samen met een groep concilievaders. Verder is er
nog, zover ik weet onuitgegeven: 3. ‘Het Volksmisboek van Affligem en de Joden’, 1964; 4. een studie over Henricus van de
Wijmelenberg 1800-1840-1881, Hannut, 1961; een studie over de Annales van C. R. Hermans, Honderd jaar Annalen en 5. een
gedeelte van een statutenkommentaar in handschrift, die van rond 1945 moet dateren. Toen schreef dr. A. van de Pasch, Oude
Constituties, Cruriferana, Nova Series, nr. 9, p. 5: “Zoals anderen lang eerder, zien we met verlangen een historische
en
misschien ook juridische commentaar op de Statuten tegemoet. En we hopen dat het R.D. Dr. A. van Asseldonk gegeven moge
zijn, het werk wat hij in die richting reeds deed, binnen niet al te lange tijd te kunnen voltooien.” Op het Gen. kap. 1926 (relikt n.
6, in Chroniron Cruciferorum, III, fasc. 1, p. 109) was
gevraagd dat een historische, juridische en ascetische kommentaar op
de Statuten zou worden gemaakt tot gebruik van magisters en confraters. Van deze onder 112 geciteerde onuitgegeven studies is
3 en 5 in mijn bezit; 4 zou in het Fonds Clairlieu, Achel, 153, 1, III aanwezig moeten zijn maar is er niet, evenmin als de studie
over de Annales. In de jaren 1940 schreef Van Asseldonk een studie: De numero conventum, over het getal
en de namen van
alle kruisherenkloosters in de loop der tijden. In die tijd heb ik ze van hem ter inzage gehad, maar ze later nergens meer
teruggevonden. We vernamen van Th. van den Elsen van St-Agatha dat Van Asseldonk bij de door hem gedichte hymne ter ere
van de H. Odilia (zie boven nr. 91) een uitleg schreef van 3 blz., evenals de hymne in Nederlandse vertaling geschreven in 1942.
Wellicht krijgen we nog de gelegenheid de hymne met uitleg en vertaling in een volgend nummer te publiceren. Zie ook Fonds
Clairlieu, Achel, 425, 13, 1, VI. Zouden er lezers zijn die deze lijst kunnen vervolledigen, dan zullen we graag hun inlichtingen
ontvangen om in een volgend nummer van dit tijdschrift een aanvulling te geven (adres omslag p. 4).
(Bron: Dr. A. Raemakers, O.S.C., 'Doctor Anton van Asseldonk O.S.Crusis 1892-1973', in: Clairlieu XXXVI (1978)
p. 4-51.)
3.
In 1958 verscheen als boek: Van Asseldonk, Ant. (voorwoord door G.I. Lieftinck), Franciscus Vaes van Tongeren -
Stichter der Kloosterbibiotheek van Kolen [1499, Tongeren - 1550, Kolen], (Hasselt 1958) Uitgave in de reeks
'Werken uitgegeven onder de auspiciën van de Bestendige Deputatie Provincie Limburg' N 5.
4.
In 1981 verscheen: Schwarz, Otillie, Te Deum: ter levende nagedachtenis aan P. Dr. Antonius van Asseldonk Kruisheer
(Wenen 1979) ISBN 3705305085
5.
Het volgende is een samenvatting van een arikel dat in 2000 in Trajecta verscheen.
In dit artikel staat de persoon van de Nederlandse franciscaan Laetus Himmelreich (1886-1957) centraal. Hij studeerde
in de Eerste Wereldoorlog geschiedenis aan de universiteit van München, raakte betrokken bij het wel en wee van een
joodse anarchiste Sophie van Leer (1892-1953), die hij in 1919 binnen twee dagen doopte. Na zijn studie en na een kort
verblijf in Nederland vertrok hij begin jaren twintig naar Rome als persoonlijk secretaris van de minister-generaal
van zijn orde. Daar ontmoette hij de kruisheer Anton van Asseldonk (1892-1972). Zo ontstond een kleine groep van twee
mannen en één vrouw, die een tot nu toe weinig onderzochte en dus onbekende rol gespeeld hebben in de vooroorlogse
relatie tussen katholicisme en jodendom, katholieken en joden, nationaal en internationaal. Zij stonden aan de wieg
van de internationale beweging Amici Israël, in 1928 alweer door de H. Officie opgeheven vanwege teveel
sympathie voor het zionisme en het loslaten van de traditionele substitutie-theologie. Himmelreich ontwikkelde een
chiliastische theologie, die ongewoon was in de katholieke kerk van die dagen. Binnen deze theologie kreeg het actuele
jodendom een eigen betekenis, werd het zionisme gezien als een 'teken' voor de wederkomst van Christus en werd de
noodzaak van individuele bekering ter discussie gesteld. Himmelreich overleefde het concentratiekamp Dachau, maar
kreeg na de oorlog geen verlof van de kerkelijke authoriteiten om naar Palestina te gaan en daar een soort katholiek
kibboets te starten. Dat was het plan van Sophie van Leer, met wie hij zijn leven lang bevriend bleef. Over haar
publiceren de auteurs in 2000 de biografie Op zoek naar de blauwe ruiter. Himmelreich stierf oud en ziek op
27 april 1957. Zijn liefde voor Israël, zijn positieve houding tegenover het zionisme en zijn waardering voor de
joodse religie waren zijn tijd ver vooruit.
(Bron: http://www.kdc.kun.nl/trajecta/00-1-3.html d.d. mei 2003, verwijzend naar: Marcel Poorthuis en Theo Salemink,
'Chiliasme, anti-judaïsme en antisemitisme. Laetus Himmelreich OFM (1886-1957), in: Trajecta 9 (2000) 45-76)
6.
Aantekeningen over kruisheer Antoon van Asseldonk, door zijn neef kruisheer Antoon van Dooren (1987).
Bronnen: A. Raemakers, Clairlieu (1978) 4-57; J. Scheerder, Clairlieu (1986) 98-121, 183-184,
193-235; H. van Rooyen, Celesiana (1974) 103-110; J. Scheerder Clairlieu (1965-1966), 140-151;
Voorlopig geordende gedrukte of geschreven voordrachten en brieven in het Generaal Archief in Amersfoort; ook
herinneringen van Antoon van Dooren en andere familieleden.
Antoon woonde de eerste maand na zijn geboorte bij Dilusoom van Asseldonk. Ze wilden hem daar houden, maar Moeder
wilde het niet.
In 1900 is Antoon lang zwaar ziek geweest (negenoog).
Als kind reeds voelde Antoon zich geroepen om priester te worden. Hoewel de kapelaan hem sterk onder druk zette,
wilde de elfjarige knaap niet naar het wereldherenseminarie maar naar Uden, naar de kruisheren, in het toen nog
oude college. Pater van Mil was er Prior en leraar en juist druk bezig met de nieuwbouw van het klooster en de
"kapel". Een broeder Martinus Donkers moet nog verweg familie geweest zijn. Later bij het nieuwe college
hield hij het schilderwerk altijd bij.
1904: Antoon, de door God uit dit gezin uitverkorene, verliet het ouderlijk huis, om voor Priester te studeren.
Op 24 April naar Udens College van de Kruisheren voor drie maanden voorbereiding eerst. Hij werd als extern zoals
de anderen in de kost gedaan op de Hulstheuvel. Antoon kwam in Uden bij een boer in de kost om 6 jaar lang ook
vooral goed Latijn te leren. De eerste dag al werd hij door een Rotterdammer met een grote mond als domkop
uitgescholden. Maar prompt kreeg hij het tegen zijn schenen. Zo mak was hij ook niet, die tijd. Dat heeft hij ook
moeten leren. Toen de kapel klaar was, heeft hij zich wel onder de bescherming van O.L.Vrouw ter Linde gesteld.
Als extern onderweg naar zijn kosthuis heeft hij ook in Uden contact gezocht met de joden daar en gemerkt dat zij
ook gelovige mensen waren. Wat hij heeft moeten afleren, heeft zijn jongste zuster later geschreven zo. Hij stelde
zich in Uden onder de bescherming van O.L.Vrouw ter Linde. Elke drie maanden kwam de student thuis op vakantie.
In Erp woonden ook Joden. Maar het waren eigenlijk nette mensen! Maar toen zijn oudste zuster een oogje had op een
kleine kalverkoopman, kwam de vraag, of hij geen jood was. Gelukkig: zijn zuster was een Franciscaner. Dus wel van
goedkatholieke familie.
1907: Antoon, in Erp door Tinus van Dooren leren kennen, in Uden om zijn grote dorst met een glas bier gelaafd.
Op het vrije priestercollege in geen enkel opzicht onder druk gezet in die richting, heeft hij vrij gekozen om
kruisheer te worden. Een kleine orde maar Gods roeping, zoals bij Pater van Mil zelf. Hij werd aangenomen voor
het noviciaat. Op 6 november 1910 werd hij in St. Agatha ingekleed en een jaar lang in theorie en praktijk van het
kloosterling en kruisheer zijn, in gemeenschap met elkaar en met God, opgeleid. Hij ontdekte er, dat hij zo zelfs
heilig kon en moest worden, ook als priester later vooral nog voor de andere mensen in het rijk Gods.
Op 14 september 1911, Kruisverheffing, legde hij de Gelofte af, dat op de wijze van de kruisheren samen oprecht
en trouw met Gods hulp na te streven volgens de Regel van de H. Augustinus en de Constituties van 1858. Deze
geloften waren al direct voor het hele leven. Drie jaar later werden ze in de Orde voor de toekomstige priesters
bij de herhaling alleen nog z.g. solemneel, met o.a. ook verplichting tot privaat brevier. Naast verplichtingen
tegenover de orde werd bij elke professie zoals bij de inkleding al alleen gevraagd en door de orde ook beloofd:
Gods barmhartigheid en die van de orde, ook voor altijd.
In de periode 1911-1913 was hij dan bij de medebroeders in Diest in België. Die twee jaren leerde hij dan
filosofie: met het licht van het verstand nog nauwkeuriger, volgens de wetenschap, alles over-denken en
onderscheiden en definiëren. Intussen echter ook, zoals beloofd aan God zelf, uit het geloof leven en met Jezus
leven en ook voor de anderen. In september 1913 begon zijn driejarige theologiestudie in St. Agatha, tot aan de
priesterwijding. Nu ging het om gelovig denken met het licht van het geloof volgens de ook daaruit afgeleide
geloofswetenschap, steunend op de Openbaring van God in het Oud en Nieuw Verbond volgens de mondelinge en de
schriftelijke overleving, dus de Bijbel, als geschreven Woord van God zelf, juist te verstaan door de genade van
de H. Geest en onder de leiding van de H. Kerk en zo daaruit ook te leven. Veel werd hem nu een openbaring, b.v.
de brief aan de Romeinen, dat God de joden niet verworpen heeft. Naast zijn theologiestudie met
kruisheren-professoren volgde Van Asseldonk samen met anderen elke week ook nog de lessen in Uden bij Linnebank
en Meijer. Tussendoor elk jaar vakantie in Erp.
0p Nieuwjaar 1914 werd moeder in Erp voorgoed zwaar ziek. Zij stierf 15 september, 63 jaar oud. Het was daags na
zijn solemnele professie, zodat hij die dag de eerste keer ook privaat zijn brevier moest bidden. Maar dat deed hij
altijd al graag: het was alsof God direct tot hem sprak dikwijls. Iets is hem sinds de dood van zijn moeder, haar
leven helemaal bij God, gemakkelijker geworden, zei hij later: zelf ook al in de hemel te leven. Op de 17de
september 1913 terwijl zijn moeder boven aarde stond, werd de Orde van het H. Kruis opnieuw plechtig zijn Moeder in
het kloosterleven.
Na de kruinschering, waardoor hij officieel clericus, dus "geestelijke" werd, en na de verschillende
"lagere wijdingen", ook "duivelbezweerder", werd hij 19 september 1914 subdiaken, 29 mei 1915
diaken, dus al deelachtig aan het priesterschap, en dan als hoogtepunt 17 juni 1916 priester voor eeuwig. Hij was
23 jaar oud en kreeg dispensatie vanwege de leeftijd: de priesterwijding van Heeroom vond plaats in de St. Jan
van Den Bosch. Op het priesterwijdingsprentje schreef hij theologisch weloverlegd: met Christus, de eeuwige
Hogepriester volgens de orde van Melchisedech, uit de mensen genomen, door God geroepen zoals Aaron en voor de
mensen aangesteld om God offers op te dragen voor de zonden. De priesterwijding was voor hem als hoogtepunt geen
eindpunt. Integendeel, zo drukte hij zich uit: op deze hoge berg gezet, moest hij nu zijn leven lang persoonlijk
met Christus op deze berg omhoogstijgen en daarbij andere mensen meenemen, als priester voor hen. Dat was voor
hem weer direct: zoals Christus en met hem zichzelf opofferen, als boete voor alle zonden, voor alle zondaars.
"Amor sacerdos immolat" was zijn spreuk. Na elke mis bad hij nu daarom een rozenhoedje voor ... de
vrijmetselaars.
In oktober 1916 werd de jonge Priester door zijn Overheid naar Freiburg in Zwitserland gestuurd om er verder te
studeren. Het was midden onder de oorlog. Hij bleef er 2 jaren. In deze periode valt wat zijn verder leven een
eigen stempel gaf. In februari 1917: maar ik ben de Koning der joden" Later meer daarover. In ieder geval: voor
hem was het zo. Hij begon nu veel meer voor de joden te bidden, voor hen in de eerste plaats was Jezus als Messias
beloofd en gekomen en gebleven.
1918: Heeroom behaalde in de zomer in Freiburg zijn graad van licentiaat in te Theologie en ging deze in oktober in
Rome afmaken.
1918-1919 studeerde Van Asseldonk theologie aan het Angelicum in Rome en doctoreerde dan 19 juni.
Vastenavond 1919 was hij nog bij de zeer bevriende Nederlandse Kardinaal Van Rossum geweest. Had hem tenslotte
gezegd: "maar geef ons die Congomissie toch, dan krijgen wij het volk ervoor" en dat hielp. De kruisheren
kregen de missie van Bondo in Belgisch Congo. De Kardinaal zelfs: nog eens een missie in een Nederlandse kolonie
erbij later. Als procurator zocht Van Asseldonk ook een geschikt eigen huis in Rome als procure, ook gedacht als
studiehuis voor meerdere confraters, de vroegere procure van de Witheren, bij de Trapeïsche rots. Met veel moeite
en hulp van vrienden in Rome gevonden, ingericht en dit jaar al betrokken. Het volgende jaar kwam Broeder Lucas
en Pater Rutten.
In de periode 1919-1921 studeerde Van Asseldonk zelf aan het Bijbelinstituut.
In 1920 al vertrokken de eerste Congomissionarissen vanuit St. Agatha. Van Asseldonk was bij het vertrek aanwezig
en werd daarbij plotseling door een gans grote droefheid overvallen. Zij hadden hun roeping mogen volgen....
maar later....
In Rome was het convent nog klein, Van Asseldonk was zoveel als overste. Vanwege die nieuwe Codex van het kerkelijk
recht moest de orde haar oude Constituties aanpassen. Rutten studeerde ook al dar kerkelijk recht. Die aanpassing
van de Constituties werd nog een hele geschiedenis. Eerst kwam te véél kerkelijk recht erin. Zeer veel eigens, in
eeuwenlange traditie gegroeid, kwam er dan gelukkig ook wéér in, vele details zelfs. Maar dan miste Kardinaal Van
Rossum juist nog klaar en duidelijk wat de kruisheren van de andere orden onderscheidt. Wat God van elke orde, ja
van elk Christen, als eerste na te streven doel verwacht, is natuurlijk de heiligheid. Maar het zogenaamde tweede
doel of tussendoel of middel? Door toedoen van Van Asseldonk kwam dit nu in de nieuwe Constituties: door meditatie
en contemplatie van het Kruis van Jezus tot die liefde, zoals goed voorbeeld en het juiste woord ook alle andere
mensen daartoe te brengen.
Op 1 november 1920 werd hij door Hoogwaardig Heer Hollmann, Magister Generaal der Orde in St. Agatha, officieel als eerste
kruisheer tot procurator generalis van de orde in Rome benoemd. Hij had daar al goede relaties.
Op 17 juni 1921 behaalde Heeroom zijn licentiaat op het Bijbelinstituut te Rome. Met moeite, door het vele werk.
Op verlangen van de Kardinaal ook geijverd voor een eigen missietijdschrift der Kruisheren. Het werden er twee:
Kruistriomf in Nederland en Zegepraal des Kruises in België, alles voor belangstelling, wellicht ook voor roepingen,
en voor financiële steun. Van Asseldonk zelf was ook vaste medewerker, met veel artikelen, jarenlang ook veel
over Rome en zijn kerken én later over Israël. Hij werkte ook mee aan Verbum Dei, een nieuw tijdschrift in Rome.
In 1922 werd verder gewerkt aan de nieuwe Constituties en de andere opgaven der procure. In oktober kwam Mussolini
met zijn fascisme aan de macht. Niet te hard praten op straat. Vooral zijn naam niet gebruiken. Zeg dan altijd:
Mijnheer Meijer, die professor in Uden geleek goed op hem.
In 1923 kwam broeder Piet in Rome. Meerdere fraters kwamen in Rome studeren. Daarmee hadden de rector en de
"broeder" genoeg te doen. Gelukkig dat ook in de vakantie in de hete zomer iemand in Rome kon blijven.
Dit jaar de vroegere 7 lijdensfeesten teruggekregen.
In 1924 werd Van Asseldonk ook consultor der Congregaties voor de Religieuzen. Op 5 December werd Van Asseldonk
plotseling met een gans grote droefheid over het bestaande antisemitisme, dat nog overal woekerde, tot het besef,
dat zijn eigen liefde voor het joodse volk sinds 1917 nog te platonisch was, dat daden nodig waren, en maakte hij
het vaste voornemen alles te doen en te lijden voor Israël.
Op 4 maart 1925 sprak hij dan in die geest in een kerk in Rome zijn algehele toewijding aan God voor Israël uit,
voor zijn gehele leven. Dat was meer als een voornemen en meer als een beperkte gelofte, in wezen een zeer grote
liefde-akt, van zich uit om nooit meer terug te trekken.
Dit jaar werd al onderhandeld over een missie op Java. Van Asseldonk werkte mee aan een Vatikanische
missietentoonstelling. Hij had ook deel aan de 16e eeuw-feestviering van de terugvinding van het kruis van Jezus
en de aanpassing voor de bewaring der Lijdenreliquien in de kerk van "het H. Kruis in Jeruzalem" in Rome.
Op 15 augustus werd hij weer zeer bedroefd bij de viering van het Gouden Priesterfeest van Hoogwaardig Heer
Hollmann, zijn grote vriend, tot nu toe, maar....
Op 11 november werd hij zelf 33 jaar en daarmee gefeliciteerd, maar dan weer die gedachte aan een komend groot
lijden....
In 1926 begon echter juist zo veelbelovend. Hij kende een paar vrienden van Israël in Rome, onder hen ook
kardinaal Van Rossum, en sprak met hen, iets te doen maar voorlopig als enige opgave te nemen: bidden en werken
aan de heiliging. Dit volgens het voorbeeld van Jezus bij zijn hogepriesterlijk gebed tot zijn Vader
(Joh.17,17.19): "Heilig hen in de waarheid. Uw woord is waarheid. Voor hen heilig ik mijzelf, opdat ook zij in
waarheid geheiligd zijn". Heilig = zoals God, liefde tot het uiterste, en zoals Jezus, algehele opoffering.
Jezus had zo ook in de eerste plaats gebeden voor Israël. Met 6 andere vrienden van Israël ontstond dan in februari
hun Werk:"Opus amicorum Israël", en zij willen ook direct actie naar buiten, hoewel hij daarvoor waarschuwde.
Maar als secretaris nam hij dat op zich. Na goed 2 jaren waren er van dit werk voor priesters 20 kardinalen,
500 bisschoppen en 5.000 priesters lid. Zo schatte hij later. Hijzelf benadrukte vooral in het theologisch zeer
sterke kleine tijdschrift "Pax super Israël" zeer sterk het eerste en wezenlijkste, de liefde. Propaganda
naar buiten gemaakt werd echter vooral door de joodse bekeerlinge Franciska van Leer. Reeds einde 1925 wist zij
in Rome ook mensen als Kard. van Rossum al door haar begeesterende liefde voor het joodse volk tot tranen te
bewegen. Op de procure hield ze een retraite, preekte bij gelegenheid ook in Vlaanderen in kerken, hield uiterst
bezochte voordrachten maar drukte zich theologisch wel ooit wat te kras uit. De Amici Israël vonden veel weerklank
in die 2 jaren, ook bij orden zoals de Franciscanen, waar een 100 provincialen toetraden, en bij de kruisheren
zelf, waar het Generaal Kapittel van 1926 het alle kruisheren aanbeval, maar ook tot in Amerika en China. Op dat
Kapittel werd Van Asseldonk opnieuw als procurator gekozen, tevens als Algemeen Visitator. In de zomer maakte hij
een soort propagandareis voor het Werk naar Wenen, Hongarije en Polen. Hij trof echter niet alleen veel joden aan
maar ook verschrikkelijk antisemitisme, ook bij "geestelijken". Het was hem aan te zien! Dat ging hem aan
het hart. In Rome bij de kruisheren ontstonden op de duur ook praktische moeilijkheden door de veelvuldige
aanwezigheid van Fr. van Leer als medewerkster der Amici. Ook wel door dingen als roken en drinken b.v., waarvan
Van Asseldonk vond, dat "verstervelingen" iedereen wel vrijgelaten moesten worden. Maar als daardoor weer
bezoekers wegbleven? Zo werd de vraag gesteld. Het generaal bestuur, dus generaal plus definitoren, gaf richtlijnen
"uit liefde tot Van Asseldonk en Mej. van Leer": niet teveel bezoeken aan procuur, zorgen dat het er
gezellig blijft, aan proefschrift werken en bijbeldoctoraat halen om later professor in exegese in St. Agatha te
worden! Van Asseldonk antwoordt 15.11.26 aan Hoogwaardig Heer (HH): Hij erkent die uitgedrukte liefde en dankt ervoor,
maar: gewetensvrijheid laten wat verstervingen betreft, verklaart zich echter bereid als procurator alles te doen
wat van hem verlangd wordt" uit liefde tegemoetkomen aan alle eisen van de gastvrijheid en conversatie aan alle
belangen der Orde en der Procure behartigen en onberispelijk zijn". Maar: (Van Asseldonk wou alles wat hij
deed ook alleszins goed doen) werken aan proefschrift en studie voor Dr. in Schriftuur is bij alle werk als
procurator èn overste èn consultor onmogelijk! (Voorzichtigheidshalve wellicht noemt hij zijn werk voor Israël niet
bij dat "alle werk", daar dit hem toch toegelaten werd en dat wat hij "alle werk" noemt alleen al
als teveel genoemd door de professoren van het bijbelinstituut)(wat gaat het worden?)
De Constituties van de Orde werden 1926 eindelijk gedrukt.
Als Rector van de communiteit van Rome schreef Van Asseldonk aan HH Hollmann over felicitatie n.a.v. de verjaardag
van de Generaal begin februari:"Ik heb hun bedankt en opnieuw gebed gevraagd voor uw gezondheid en behoud en
hun er dan op gewezen hoe het beste gebed voor de oversten altijd een gebed tot God de H. Geest is, opdat Hij ons,
oversten, steeds beheerse, verlichte en totaal bezitte, zo dat wij vaardige en goede speeltuigen zijn in Zijn hand:
Hem te bidden vooral dat Hij ons meer met Zijn liefde dan met Zijn Wijsheid moge verlichten, opdat wij in Zijn
plaats de kinderen Gods heilig en veilig zouden geleiden en besturen en slechts Zijn werk beschermen en openbaren".
Voorjaar 1927 bezocht Van Asseldonk dan de zeer zware zieke Generaal in St. Agatha. Hoe mooi was het vele jaren
geweest. Maar ook het kruis.... Zeer behoedzaam sprak hij ook over zichzelf om hem geen pijn te doen, wellicht drong
het in het geheel niet tot hem door. Daags erna op de terugreis was hij uiterst bedrukt. Thuis heeft hij 8 april
nog een brief daarover geschreven. Hij had voor een dilemma gestaan, het scheen hem te moeten kiezen: verder
kruisheer, procurator, proefschrift, Dr. Professor óf ... Jodenwerk, zijn roeping. Hij besloot tenslotte toch:
in ieder geval kruisheer blijven en verder ook alles aan God overlaten. Hij zei daarover, dat het de zwaarste en
dus vruchtbaarste maanden van zijn leven waren.
Op 28 mei stierf HH Hollmann.† Ook Van Asseldonk zijn vriend!
In de zomer van 1927 sprak Van Asseldonk in een private audiëntie met Paus Pius XI over Amici, of het niet aan
de tijd was, nu de kerk in de missies alle volken spoedig bereikt zou hebben, zich aan liefde ook het uitverkoren
volk van God toe te wenden en zo ook bij te dragen tot de vervulling der aan Israël gedane beloften van God. De
Paus gaf hem gelijk. Maar deze Israëlkwestie toch niet zo maar op te lossen. Daarbij dacht hij waarschijnlijk aan
de met deze kwestie verbonden complicaties en aan de vele nog te overwinnen hindernissen.
Op 27 juni werd W. van Dinther Generaal Magister van de Orde gekozen. Ook Van Asseldonk zijn hoogste Overste!
Van Asseldonk had Van Dinther om verlof voor een reis naar Palestina gevraagd, was wel niet zeker gewest het te
krijgen. In zijn dankbrief van 12 augustus schrijft hij over gevoelens die hij had vóór hij het wist:" Op de
dag Uwer beslissing was ik reeds zo blij geworden, dat ik begreep, dat God iets voor mij in reserve had, doch ik
wist nog niet, of 't een kruis was of een vreugde, en wilde met beide even blij zijn". Deze gezelschapsreis
duurde van 6 september tot 6 oktober. Die reis in het Heilig Land heeft hem geweldig getroffen: daar zou hij als
priester willen werken. 15 november schreef hij zijn familie daarover: "Ik was in Nazareth... te Bethlehem ...
aan het meer van Genesareth ... leefde onder Jezus'bloedeigen volk onder de Joden. En Jezus zegende mijn
Priesterlijk bezoek wonderbaar!... blijft mijn hart gewend naar het land... blijf ik gebonden aan Jeruzalem...
onverbreekbaar is de liefde die mij reeds gebonden heeft aan zovele... zielen... Wilt ook Gij... bidden, opdat
het Heil onder Israël spoedig moge terugkeren... Wat het is, om op die plaatsen te komen waar Jezus zelf geleefd
heeft... ik kan alleen maar zeggen, dat het haast een wonder is, dat ik er niet van ben gestorven... En wat zal
het zijn, Hemzelf te zien!?"
Op 8 november trof hem een uiterste persoonlijke droefheid: hij zou nog 40 jaar moeten wachten......
Vanaf november 1927 tot februari 1928 schreef hij dringende brieven aan Van Dinther: hij voelde zich voor
zijn gezondheid, misschien zelfs leven, overbelast en drong bijna onheilspellend eropaan hem in voorzichtige
samenwerking met Fr. van Leer toch zijn roeping voor het zo belangrijke Werk te laten volgen. Toch zou spoedig
nog een andere factor, buiten de orde, een rol spelen.
Op 7 februari 1928 schreef Van Asseldonk over een zwaar voorgevoel. Niet lang daarna werd hij dan bij het
H. Officie geroepen voor de mededeling over de opheffing van het Werk der Amici en hun tijdschrift Pax super
Israël. Van Asseldonk bood direct zijn onvoorwaardelijke en blinde onderwerping aan. De kardinaal verzekerde hem
wel, dat de opheffing niets met zijn persoon of zijn procuratorschap te doen had en dat hij in Rome toch goed
aangeschreven stond. Van Asseldonk beschouwde alles in geloof als een kruis en een geval van de graankorrel die
sterven moet om vruchtbaar te worden.
Hij kwam echter wel tot het droevige besef dat nu (bij deze onderdrukking van deze vlam van Elia toch) weer een
vloed van antisemitisme zou komen. Bij het spoedig volgende decreet zou blijken, dat het alleen om opheffing,
niet veroordeling ging wat de Amici betreft, dat integendeel het antisemitisme echt veroordeeld werd. Maar later,
wat Van Asseldonk nog niet kon weten, zou het Nationaalsocialisme zich toch, ten onrechte natuurlijk, op deze
opheffing beroepen. De opheffing zelf gedateerd: 25 maart, dus de feestdag van Maria Boodschap. Tot aan de
officiële publikatie in de Acta Apostolicae Sedes kon Van Asseldonk nog hopen en bidden. Maar 6 april stond het
erin. Die dag was dat jaar juist Goede Vrijdag!
De zwaarste beslissing was 2 juni 1928, daags voor Drievuldigheidszondag, toen hij zich weloverwogen absoluut
verplicht voelde en daartoe ook door zijn biechtvader verplicht werd, om na al wat gebeurd was niet meer te wachten
maar op eigen verantwoording een teken voor Israël te zetten: nu naar Palestina te reizen en daar onder de joden te
gaan leven en met elkaar de beloften van God aan Israël te beschouwen, ook als primair voor de Kerk en de wereld.
Zo heeft hij het later beschreven. Maar direct was alles niet zo duidelijk. Eerst veel later heeft hij het
Concilie uitdrukkelijk verklaard, wat eigenlijk al altijd zo was, dat zo een geweten mogelijk en dan absoluut
verplichtend is. Bij deze zware beslissing had Van Asseldonk natuurlijk sinds 8 november 1927 nog altijd het
bewustzijn, dat hij nog lang op het eigenlijk "resultaat" zou moeten wachten maar dat moest hij, tot het
zover was, ook nog wel voor zich houden. Van Asseldonk bleef zijn plicht als procurator en overste vervullen tot
de zomervakantie kwam.
Er bestond nog geen Staat Israël. Het H. Land heette nog Palestina en was sinds 1923 Brits mandaatgebied.
28 juni 1928 liet Van Asseldonk zijn Algemeen Nederlands paspoort door de Britse consul-generaal in Rome
afstempelen voor een reis naar Palestina, 13 juli verliet hij Rome, 24 juli werd zijn pas afgestempeld in
Alexandrië, 27 juli in Haifa. Onderweg schreef hij een brief aan de familie. Het was een soort afscheid en
als of hij zich in gevaar voelde... Aan HH. van Dinther schreef hij 14 juli, dus al daags na zijn vertrek
uit Rome, nog zonder nauwkeurig en vast toekomstig adres (nog wel niet mogelijk): "... alles beproefd...
dat ik niet wachten kan totdat God U alle licht heeft gegeven: mijn heengaan zelf moge U ervan kunnen
overtuigen, dat ik met Gods wil ga, wijl ik Godvrezend ben en nooit van de weg der volmaakte gehoorzaamheid
ben afgeweken". Doel van deze brief was wel: de algemene overste, na de schok van de Amici nu voor het
raadsel gesteld, zo snel en zo veel mogelijk geruststellen: het is nu in ieder geval volgens Gods wil.
Andere brieven volgen. 21 augustus schrijft hij uit Haifa aan Van Dinther, met vermelding van zijn postbusnummer,
daarbij nog, dat hij absoluut incognito in Haifa leeft... wijl God hem daartoe geroepen heeft en dat hij alles
wil doen om... in de hiërarchie ingelijfd... in zijn geval... 20 september schrijft hij Van Dinther ook nog,
dat zijn biechtvader hem alles opgedragen had en dat zij beiden de goede hoop hadden, dat de autoriteiten het
achteraf zouden goedkeuren, en dat hij wel vastbesloten was terug te keren, wanneer de omstandigheden in Haifa
het mogelijk maken. Door Kard. van Rossum daartoe verzocht, heeft de Latijnse Patriarch van Jeruzalem V dan
in Haifa gezocht en gevonden. Hij liet Van Asseldonk dan eerst goed uitspreken, heeft dan lang en goed met hem
gepraat en hem ervan overtuigd, dat het nu in ieder geval genoeg was met het teken voor Israël. De Patriarch
schreef dan aan de Kardinaal, dat de zaak gemakkelijk weer terecht komt: Vam Asse;donk alleen met liefde
behandelen, hij is toch een goede "servo de dio", hem echter geruststellen dat hij niet handelde tegen Gods wil.
Op 8 November is Van Asseldonk dan uit Haifa vertrokken en op 14 november in Rome aangekomen. Een en ander wijst er
op, dat hij dan uitvoerig weer met Kard, van Rossum gesproken heeft, over een mogelijke persoonlijk zending door
de Paus, en dat de Kardinaal geantwoord heeft: voorlopig nog niet. De Patriarch zou hem wel graag gehad hebben,
vooral voor de intellectuelen Joden.
Maar een paar jaar later is de Kardinaal, die Van Asseldonk ondanks alles persoonlijk een trouwe vriend gebleven is,
gestorven. Van Asseldonk is dan 20 november in St, Agatha bij Hoogw. Heer Van Dinther gekomen en goed ontvangen.
Zeker goed verder gepraat over wat in een brief wel wat zakelijk kort uitvalt. Wel om mogelijk ergernis bij andere
medebroeders te vermijden is Van Asseldonk dan bij iedere confrater in zijn kamer gaan vragen hem te vergeven...
en heeft dan weer gewoon gedaan. Zijn familieleden waren ook blij, toen ze hem toch weer terugzagen. Hij was dus
toch wel geen "afgevallen priester"... "Eind goed, alles goed". ?...
Van Asseldonk zelf heeft daar ook over gereflecteerd voor anderen. 1917... was opeens iets in zijn leven gekomen,
een soort persoonlijke roepingservaring. Het kwam niet als geleidelijk hallucinatie maar opeens, zonder voorbereiding,
bij volle bewustzijn, nuchter, en is hem altijd bijgebleven als een absolute zekerheid, als van God, met praktisch
zeer zware gevolgen, als voor hèm de wil van God, een persoonlijk geroepen zijn, in zijn leven als kruisheer en
priester, toegevoegd aan dat wat de gehoorzaamheid hem oplegde, ook als Gods wil. Hij wist goed en heeft het ook
opgeschreven dat het anderen niet echt te bewijzen is en zij dus vrij blijven. Anderen kunnen zich er dus van afmaken
met "subjectief goed gemeend" maar objectief? Toch geloven wij, is het niet ons Geloof?, dat God nog altijd
tot een bepaalde mens met een bepaalde duidelijke inhoud spreken kan. Anderen kan dan helpen: aan de vruchten kent men
de boom. Zou die grote liefde van zovele en ook "hoge" Amici al niet een werk van God zijn, ook als een
beweging, minstens tot aan de opheffing? Kan misschien ook niet vooral wat hemzelf betreft een zo gans grote liefde,
het hele volgende leven lang, zo een vrucht zijn, die ook anderen gelovigen door Gods genade zekerheid geven kan?
Dit is dan veel meer als "subjectief goed gemeend"... Maar intussen heeft natuurlijk ook elke Overste naar zijn
eigen geweten te handelen! Maar er is ook nog de praktische moeilijkheid van het mogelijk dilemma: als de Overste
beveelt of toch geweten wordt wat hij wil. Nu, het Concilie leerde uitdrukkelijk gans algemeen de autonomie van het
welgevormd persoonlijk geweten: dat het, zelfs als het dwalen zou, voor elke mens zelf de laatste instantie is,
als het erom gaat, of iets al of niet gedaan worden mag of moet. Het principe "de wil van de Overste is de wil van
God" geldt toch ook voor buiten het geval van een duidelijk zondig bevel niet zo absoluut. Ook de kloosterling
moet volwassen gehoorzaamheid leren, volgens eigen welgevormd geweten te leven, zeker ook door biechtvader te
controleren, mogelijk ook ooit tegen het inzicht van de Overste. Een definitor van 1928 was een paar jaar later
novicenmeester in Neeritter. Een novice vond het eigenlijk voor een kloosterling altijd eenvoudig in het leven:
maar leven volgens de wil van God en volgens de Regel en Constituties en verder ook zoveel mogelijk gehoorzaamheid
aan een Overste zoeken. De novicenmeester echter vond het niet zo eenvoudig en altijd het juiste en beste... Hij had
al iets meer meegemaakt...
Hoe ging het dan verder met onze Van Asseldonk? Einde 1928 werd hij dan door HH benoemd voor het klooster bij de
Kruisvindingskerk in de mooie nieuwe wijk Tuindorp in Rotterdam. Vanaf 1929 deed hij er ijverig kapelaanswerk. Hij
had spoedig veel invloed op de mensen en bezocht ze ook in hun misère vele trappen hoog in de armere volkswijken.
Zoveel soorten armoede overal. Ook van hen geleerd ook zelf arm te leven volgens de regels van de H. Augustinus?
Intussen had K. van Rossum aan P. Rutten, de nieuwe procurator in Rome, al gevraagd, of Van Asseldonk
niet vrijgemaakt kon worden voor Java. Maar hij was juist benoemd om een gat te vullen in Rotterdam.
Wanneer en hoe is hij dan toch in de Javamissie gekomen? Nu, voorjaar 1930 was hij op de begrafenis
van een 18 februari gestorven zoon van zijn zuster in Boerdonk bij Erp, priesterstudent in Uden.
Johan van Duynhoven, medestudent en vriend van de verstorvene en een neef van hem, vertelde Van
Asseldonk bij een opwandeling na de begrafenis in vertrouwen dat hij graag als missionaris naar Java
zou gaan, maar gehoorzaam wilde wachten op een teken van de wil van God door de wil van de Overste. Dit
maakt op de studenten een goede indruk. Kort daarop deed Van Dinther een algemene oproep voor
vrijwilligers. Nu meldde zich Van Asseldonk en HH gaf hem deze nieuwe benoeming.
Hij was 37 jaar oud. Vele vrienden hebben hem bemoedigd, K. van Rossum, Mgr. Diepen, zijn "vader"
in het priesterschap sinds 1916, en vele kruisheren. Hij heeft deze nieuwe opgave ook als een offer voor
Israël beschouwd, nu hij voorlopig toch niet rechtstreeks voor Israël werken kon. Een vergelijking, niet
van personen maar van apostolaatsroeping, werd al gemaakt. De H. Paulus was van de Joden naar de heidenen
gegaan. Van Asseldonk wist goed, hoe Paulus dat verstond: "Heidenen" op de edele oude olijfboom
Israël enten door de geest van Jezus. Voor Paulus was het ook zwaar. Maar er was ook een verschil. Voor
Paulus was het zijn uitdrukkelijke persoonlijke roeping van God. Van Asseldonk echter voelde zich nog altijd
juist voor de Joden geroepen. Op 23 Maart was het afscheid in Rotterdam. Op de foto zag hij er vermoeid uit.
Volgens zijn paspoort ging hij 13 april 1930 in de haven 13 km van Batavia aan land. Daar woonde de
apostolisch vicaris, waaronder Bandoeng nog hoorde.
Een nieuwe levensperiode. Sinds goed 3 jaren werkten de Kruisheren in het mooie missiegebied rond Bandoeng,
met gezond klimaat en meer cultuur. Ook door Van Asseldonk zijn bemiddeling bij K. van Rossum einde oktober
1926 had de orde dit gebied nog gedeeltelijk zelf kunnen kiezen. De leider van de groep was Pater Goumans.
Van Asseldonk kwam nu daarbij. Een jaar later kwam HH op visitatie en stelde dan 5 mei 1931 Van Asseldonk
voor 2 jaar aan als regulier overste der Kruisheren als zodanig in dit missiegebied, in zoverre ook
missieoverste genoemd. Van Asseldonk zette zich voor zelfstandigheid, onafhankelijkheid van Batavia in, als
normale ontwikkeling, oprichting van een eigen z.g. apostolisch prefectuur.
In 1932 werd dan het missiegebied zelfstandig en door de Prefect van de Propaganda Fide, K. van Rossum, werd
als eerste apostolisch Prefect P. Goumans aangesteld. Van Asseldonk bleef de reguliere overste. Hopelijk goede
samenwerking. Er wonen in Bandoeng veel Nederlandse ambtenaren en handelaren, daarvan een 10.000 katholieken.
De volgende 2 jaren nam dit aantal nog toe. Van Asseldonk zelf kreeg spoedig een salaris als "pastoor"
(2e klas) in Bandoeng. Ook elders nog parochies genoeg nodig voor die soort Nederlands allen al. Maar Van
Asseldonk vond dat de missionarissen zich spoedig, ondanks het probleem der verschillende talen daarbij, toch
vooral op de 6 miljoen inheemse "niet-gelovigen" moesten gaan concentreren, een gans groot en
dringend probleem als hoofdopgave, ook voor de katholieken! Hij deed wat hij kon om ook zijn medebroeders
daarvoor te motiveren, vooral toen het eerste kleine groepje al meer en meer aangroeide. En in geen geval
als missionaris aan de bekoring toegeven ook zelf een soort burgelijk ambtenaar te worden. 5 mei 1933 werd
Van Asseldonk weer, nu voor de normale tijd van 3 jaren, als religieus overste aangesteld. Ook voor de
noodzakelijke aanpassing aan het tropisch klimaat wel vroeg Van Asseldonk weer eens een visitatie van de orde
aan. Een grote steun werden ook hem dan de richtlijnen voor het kloosterlijk geestelijk leven in hun
omstandigheden door de visitator P. Rutten in de eerste week van augustus. Van Asseldonk zelf probeerde een
goed pastoor en missionaris te zijn. Zijn weekprogramma: na de zondag 3 dagen besteden aan reizen in het zeer
uitgebreide gebied, zoveel mogelijk met de trein en, indien met de auto, dan zo snel mogelijk rijden, daarbij
overal de toestanden bestuderen, de administratie verzorgen en zijn opgave als regulier overste van mensen,
ook vooral wat hun geestelijk leven als kloosterling en priester betreft, om niet onvruchtbaar te werken.
Begin 1936 schreef Van Asseldonk aan HH over het aflopen van zijn 2e termijn als regulier overste. Hij verklaarde
zich bereid om ieder werk en welke taak ook te aanvaarden. Van Asseldonk werd 5 mei 1936 opnieuw benoemd als
overste. De Generaal schreef daarover: "geen redelijke klachten maar alleen de meest gunstige getuigenissen".
Ging nu alles verder goed?
Op 25 juni 1936 moet Van Asseldonk zich toch weer verplicht gevoeld hebben om bij de Generaal nog eens terug te
komen op zijn roeping voor Israël. Van Dinther weigerde vriendelijk maar beslist. Goed, Van Asseldonk verstond
wat nù de wil van God was: hij moest klaarblijkelijk nog langer wachten.
Het volgend jaar 1937 groeide de groep nog verder aan. En toch werd het naar buiten toe een stil jaar. Van
Asseldonk liet HH zelfs de ganse tijd niets van zich horen. Zeker zijn moeilijkheden ontstaan, tegengestelde
opvattingen, spanningen. Begrijpelijk als sommigen zich, zoals Paulus, zoveel mogelijk geven wilden en dat dan ook
probeerden en anderen niet of toch weiniger, minstens in de praxis. Daarbij ging het ook om het zich méér direct
door het woord Gods betroffen voelen en dit woord dan als priester in volmacht preken òf minder, dit op zijn minst
minder laten merken. Het zeker bedenkelijke zwijgen van Van Asseldonk doet mij nu juist denken, dat het hem
praktisch zo lang onmogelijk geweest is om snel de hogere Overste daarin te betrekken, wijl licht tegen de
rechtvaardigheid of de liefde tegenover de verdedigers van het een of het ander standpunt. Zelfs was hij altijd
al voor vrijheid geweest. Hier voelde hij zich als plaatselijke Overste wel verplicht iedereen vrij te laten en
zeker niemand voorsnel te veroordelen of dat bij anderen toe te laten. We zullen nog zien, dat hij dit ook
bewezen heeft. Intussen heeft hij wel gehoopt met geduld en gebed tot een oplossing te komen. Als het over
preken in volmacht gaat, dat was overigens ook in Nederland al voorgekomen. In 1935 b.v. heeft een pasgewijde
priester in St. Agatha, dus bij Van Dinther, in zijn eerste preek al betoond: "of ik dat zeg of de Paus,
dat is hetzelfde!" Ja, had hij als priester niet de volmacht daartoe, als het om een duidelijk te verstaan
woord van God is? Maar op het meer vulkanische Java kreeg een kleine priester de grootste moeilijkheden, omdat
hij een woord van de Paus in zijn preek als slagwoord gebruikte om de toehoorders eens wakker te schudden op
zijn manier benadrukte, een woord dat notabene het bekende slotwoord van de hele bijbel was en is: "Ja, Ik
kom spoedig". De manier waarop, ja daarover ken men rustig van mening verschillen. En dan nog! In dit concreet
eenvoudig geval meende Van Asseldonk, lijkt zo, zonder iemand tegenover onrechtvaardig of liefdeloos te worden de
Generaal in Europa te kunnen en te moeten schrijven om de confrater te verdedigen ondanks het stof dat een preek
van hem opgewaaid had. Deze brief van Van Asseldonk dateert van 23 januari 1938. Van Asseldonk zijn mening was:
de door anderen gemaakte moeilijkheden waren niet nodig geweest, want:
a. de eigenlijke inhoud was theologisch juist,
b. de modus quo was geschikt ad captandas mentes.
En zijn nuchtere vaststelling: zoals zo dikwijls, is ook bij deze preek de indruk bij het volk al lang niet meer
te bespeuren. Maat twee maanden later, 3 maart 1938 schreef Van Dinther, zelf pas zwaar ziek geweest, in al zijn
moeilijkheden aan Van Asseldonk maar het bevel naar St. Agatha terug te keren. Gelukkig heeft Van Asseldonk voor
en na dit bevel persoonlijke notities nagelaten in een, zeggen we, Notaboekje. Maar geen enkel teken daarin van
wat ook maar op ongehoorzaamheid lijken kon, anderzijds ook niet op een eigen fout als grond van zijn verplaatsing.
Maar wij komen misschien nog vanzelf op de eigenlijke grond. Volgen we Van Asseldonk eenvoudig op zijn verdere weg.
Einde 1937 al had Van Asseldonk een lijden op zich aan voelen komen maar ook begrepen: steeds is de grootste
nederigheid in alles nodig. Quatertempervrijdag in de Vasten 11 maart 1938 3 uur namiddag ontving en las hij dan
het bevel van verplaatsing. Het duurde wat, eer hij volgens zijn paspoort 20 april inschepen kon op een Nederlandse
boot naar Amsterdam, met ontscheping voor hem in Genua. Onderweg naar Nederland was hij dan 2 juni in Lisieux bij
de H. Theresia "zijn zuster". Haar nabijheid had hij nodig en daarvoor was hij ook zeker. Zaterdag 4 juni
kwam hij in Lourdes aan. Hij beleefde er droefheid en troost. "In nederige dienst de Kerk Gods dienen".
Maar 12 juni, Drievuldigheidszondag (-vgl. 2 juni 1928-) werd hij zwaar ziek en in het ziekenhuis van La Saleste
in Lyon gebracht. Na zijn genezing is hij verder gereisd naar Nederland en naar St. Agatha. Tenslotte was hem niets
meer aan te zien van wat hij meegemaakt had.
Na die 8 aan één stuk toch zware tropische jaren kreeg hij tijd voor uitrusten en vakantie.
Zijn familie was blij hem weer te zien, vooral direct al, als was hij daarvoor overgekomen, bij de priesterwijding
o.m. van zijn oomzegger-kruisheer in St. Agatha, waar hij als subdiaken fungeerde (mooie foto) en dan de eerste mis
bij de familie. Terloops hoorde die neef bij een bezoek in Tilburg daar op straat, waarom Van Asseldonk niet
terugging naar Java. "Politiek ongeschikt?" "Dat kan men zo zeggen". Punt. Later misschien
daarover wat meer.
Een retraite deed onze vriend Van Asseldonk goed. Hij werd dan 1938 in de nog niet in zelfstandige "provincies"
verdeelde orde benoemd als conventuaal van het klooster in Hannut in België. Zijn eerste opgave was natuurlijk zich
nu daar in en voor de gemeenschap zijner medebroeders in te leven. Dan als priester voor de bezoekers (en de
niet-bezoekers) van de openbare kerk der Kruisheren in deze Waalse en niet overdreven christelijke omgeving in te
zetten. Voor de leerlingen van het college, wier leraar hij september 1938 werd, alles in het Frans, voor Nederlands,
Duits, Engels, Latijn en Grieks op de hoogste klas. Juridisch was dat toen mogelijk. Het was een katholiek college
van middelbaar onderwijs, toen nog in niets door de Staat ondersteund maar met diploma voor hogere studies, als het
onderwijs goed genoeg was. Hij was nu 45 jaar oud en werd er bekwaam voor geacht. Zo licht was het toch wel niet en
heeft hij het niet opgenomen en niet gehad.
Van Asseldonk voelde zich verbonden met de "apostel van Wenen" de H. Klemens Maria Hofbauer, Redemptorist.
Deze heeft ook heel wat meegemaakt in Polen en elders, tenslotte ook in Wenen. Zijn lievelingsheilige, hoorden we al,
was de H. Theresia met haar "kleine weg". Zij wilde ook priesterlijke broers, voor wie ze op aarde zou
bidden en lijden, dat was haar zending. Eigenlijk konden die ook zo iets van haar ook zelf leren. Toegezegd had ze
haar hulp ook nog uit de hemel. 11 November, dus zijn verjaardag, las Van Asseldonk dit jaar juist haar Franse
biografie. Geestelijk liet hij zich ook "voeden" door de leer en de gebeden van de H. Grignion de Montfoort
voor de "toewijding" aan Maria.
Uit diens "Brandende bede" schreef hij de zeer diepe gedachte over: "Gij alleen moet door uw genade
de vereniging tot stand brengen. Als de mens ermee aanvangt, zal er niets gebeuren. Doet hij er van het zijne bij,
dan bederft hij alles, werft hij alles omver"...
1939: Uit het tijdschrift "Seele" 1939/1 schrijft hij over: "Ik wil U echter ook zeggen, hoe ik over
al deze moeilijkheden heen kom zonder van de Kerk niets meer te verstaan: Ik zie in alle gebeuren de hogere
toelating... Hij bereidt zich een toekomst -ook voor de Kerk- voor, die wij niet kennen, niet eenmaal vermoeden.
Iets nieuws is aan het ontstaan, dat is zeker. Hierop mag men echter niet vooruitlopen willen. Nog minder is het
onze opgave de geboorte ervan te bespoedigen door kritiek op de bestaande mistoestanden. Houden wij de tijd geduldig
uit en werken wij aan onszelf, dat wij bereid zijn. God zal terechtertijd de juiste man roepen, die beslist al bestaat,
door niemand vermoed of gekend".
Op 25 Augustus 1939 schreef hij nog een mooie brief aan HH Van Dinther, die al lang zeer ziek was. Deze brief zal
HH goedgedaan hebben.
Op Vrijdag 10 mei 1940 kwam ook in Nederland en België de oorlog. 27 December overleed Generaal Van Dinther.†
Voorlopig kon, door de afgebroken overzeese verbindingen, geen nieuwe Generaalmagister der orde gekozen worden.
De oorlogsjaren kwamen. Zijn leven en werken in Hannut zou vele jaren duren. Ook naar buiten zou hij nog een en ander
werk op zich nemen. Maar ook in de vele vorige jaren was het eigenlijke van zijn leven toch vooral al het inwendige:
de werking van Gods voorkomen en begeleidende, opvoedende en louterende genade, het beantwoorden daaraan door geloof
en liefde, het zich totaal uitleveren in zo verschillende situaties, zeker niet zonder meermale zware inwendige
strijd, door buitenstaanders nauwelijks waargenomen of verrassend en nauwelijks te verstaan. Zijn notities of
brieven, in zo ver bewaard, kunnen ons soms wat helpen.
In 1942 was Van Asseldonk medestichter van het historisch wetenschappelijk tijdschrift voor ordesgeschiedenis met
de naam "Clairlieu" naar de oorsprong bij Hoei in België. Van Asseldonk heeft de geschiedenisbron "Teksten"
op zich genomen en veel belangrijks opgespoord, gepubliceerd en gecommentarieerd, te beginnen met de
oorsprongsverhalen over de orde. Bibliografie bij het artikel van A. Ramaekers in Clairlieu 1978.
In de schoolvakantie 1943 bezocht hij vele dagen telkens weer zijn in Erp op sterven liggende vader. Gestorven op
30 augustus 1943, 91 jaren oud.† Antoon had niet op een pas kunnen wachten. Terug ging hij met het grootste gelijk
van de wereld over de hei van de Belgische grens. Prompt aangehouden ... kon hij verder gaan, terug naar Hannut.
In 1944 verscheen van zijn hand "Het Brevier der Kruisheren". In de winter kwam nog een laatste Duits
offensief, ook terug in Haspengouw. Maar dan ging de oorlog ook voorbij.
1944: 20 Februari, vastenavond-zondag, de grote dag voor Zuster Odilia: zij deed in Veghel haar Grote Professie.
Uit België was alleen Heeroom, die een persoonsbewijs had, aanwezig.
In 1945 kan dan eindelijk weer een Magistergeneraal gekozen worden: HH van Hees uit Rotterdam.
Van Asseldonk kan ook weer na elk schooljaar op vakantie gaan bij zijn familie en dan de band bijhouden met de vele
kinderen van zijn broer en zusters, voor wie "Heeroom" echt een begrip was. Hij hield alles bij allen bij.
Zijn naasten als kruisheer waren hem ook echte kruis-dragers, b.v. zieken. Reeds tijdens de oorlog was hij begonnen.
Eerst bezocht hij ze persoonlijk, te voet of op grotere afstand ook met de fiets op en af door het golvende landschap
om Hannut. Dan organiseerde hij onregelmatige bezoeken, met een door hem opgestelde ziekenbrief, door daartoe
gevormde medewerksters elke maand persoonlijk bezorgd en besproken.
Vanaf 1946 werd het een ziekenwerk voor heel Haspengouw, in 5 dekenaten. Zo hoopte hij ook iets bij te
dragen aan een vierdaags triduum in Banneux bij de Maagd der Armen met haar boodschap sinds 1931 "voor de
zieken" en "om het lijden te verlichten". Van Asseldonk heeft deze triduüms in de zomer 10 jaar lang
in totaal 17x geleid. Eenmaal brak daarbij tijdens een plechtigheid in de open lucht een heftig onweer uit, hij
bleef er kalm bij en later werd gesproken van "het wonder van Pater Van Asseldonk"! Een andere keer, in 1950,
staat in de "Kroniek der kruisheren" een wonderbare genezing van een zieke vrouw bij een ander door hem
geleid triduum in Banneux vermeld. "De Heiligheid van Maria".
In al die jaren en waar hij ook was, had Van Asseldonk natuurlijk nog altijd Israël in zijn hart. Daarbij ontwikkelde
zich in de Kerk tenminste wat de afgescheiden Christenen betreft ook reeds altijd meer de oecumenische beweging voor
de wedervereniging. Ook de Pausen waren allen niet alleen voor de oecumene maar ook tegen het antisemitisme.
Theologisch nauwkeuriger later daarover.
Intussen zorgde Van Asseldonk natuurlijk op de hoogte te blijven, ook door oecumenische tijdschriften zoals Istia.
Er was toch wat beweging in de Kerk aan het komen. En in de goede richting: de eenheid, de ene Kerk, voor allen.
De geest Gods was aan het werk. Zelf was hij, ook 1949, vol zijn roeping (Is.6,8).
Op 27 februari 1950 de gelukkige geboorte van het eerste kind van Jan vn Dooren en Mien, een dochterke: Moeder dacht
de naam uit: Anna. Door Heeroom, Antoon gedoopt.
Dan kwam 1951. 25 Juli nam Van Asseldonk in Amsterdam Juffr. Ottilië Schwarz in de Kerk op en is sindsdien haar
"geestelijke vader" gebleven. Zij was 15 december 1922 in Oostenrijk geboren, van halfjoodse afkomst, moeder
luthers, vader joods. Spoedig in Wenen luthers opgevoed. In de middelbare school, zei haar schoolvriend veel later,
viel ze op als vroom en als zeer snel veel schrijvend. Door de Zweeds protestantse "Missie" was ze
1938 - 1945 in Ierland in de gelegenheid te studeren. !945 - 1948 studeerde ze in Utrecht protestantse theologie.
In Van Asseldonk ontmoette ze dan de eerste priester met liefde voor Israël. Katholiek geworden, vond Van Asseldonk,
moest ze zeker katholieke theologie studeren. Daartoe 2 jaar naar Nijmegen. Dan werd ze privé-secretaresse voor het
oecumenisch werk van Prof. Willebrands in Warmund. Ze was dan ook vele jaren bij de katholieke raad voor Israël. Haar
joodse vader was tijdens de oorlog in Amsterdam ondergedoken geweest en daar dan gebleven, haar moeder in Wenen. Dus
heen en weer te pendelen. Zo gaan de jaren verder.
Op 17 juni 1956 was Van Asseldonk 40 jaar priester geworden. HH van Hees feliciteerde hem. Hij was nu reeds 18 jaar
lang in Hannut. In zijn dankbrief van 23 jun/7 juli schrijft hij, zijn ziekenwerk toch voortaan aan iemand anders
te willen overgeven om meer tijd te hebben voor schrijfwerk over wat sterk in hem leeft, echter ook alles gehoorzaam
te willen aanvaarden.
Witte Donderdag 1957 schreef hij weer aan Hoogeerw. Heer als antwoord op een brief. Hij begint met een toespeling op de
wapenspreuk van de Generaal:"Verbum crucis Dei virtus": uw brief werd mij dat: een kracht van God, vreugde en
kracht, nu na 2 maanden nog... Het "nerciri et pro nihilo reputari"-- mogen beleven, ondervonden een "vas
perditum" te zijn... heb ik steeds kunnen eindigen met blij te zijn. Op de bodem vreugde,- Leven door het kruis
is een hemel op aarde, omdat ik hoopte althans enigszins de "scientia crucis" te mogen beleven en aldus ook...
de Orde te dienen an van nut te zijn...
Van Asseldonk laat tenslotte het oordeel over een uitnodiging van Hakim als theologieprofessor in zijn seminarie in
Haifa over aan de Generaal. Een existentieel wel zeker diepe brief van Van Asseldonk over het "woord des Kruiser"...
Maar ook na Pasen werd 1957 nog een belangrijk jaar in zijn leven. De orde werd dit jaar in 4 provincies ingedeeld:
Nederland, België en Noord-Amerika. Van Asseldonk leefde en werkte al zo lang in Hannut en werd daarom, zoals dat
heette, hoewel "filius" van de Nederlandse provincie, aan de Belgische "toegewezen". Als eerste
Provinciaal werd 22 juli op het Generaal Kapittel Pater Andre Ramaekers gekozen. De verdere beschikking over Van
Asseldonk lag dan ook normaal in zijn handen.
19 jaren al had Van Asseldonk toegewijd zijn taak als leraar aan het college van Hannut vervuld. Zelf zou hij nu
spoedig 65 jaar oud worden. Door een nieuwe Belgische wet werd het voor het college mogelijk ook lekenleraren te
betalen. Voor louter profane vakken hoeft men ook niet priester te zijn, begon nu ook meer en meer door te dringen,
waar vroeger anders jarenlang geen katholiek onderwijs mogelijk geweest was. Van Asseldonk heeft niet erom gevraagd.
Maar hij was wel zeer blij, toen de Prior hem verder vrijstelde van zijn taak als leraar.
Op 5 September 1957 stierf de moeder van Juff. Schwarz in Wenen. Zij erfde de huurwoning Hahngasse 33/16
tweede verdieping. Zij had al langer gedacht aanvoorgoed in Wenen wonen en zo mogelijk daar dan
oecumenisch werken... Als "de Pater" daarbij kan helpen... Ze schreef hem daarover. De
gelegenheid scheen werkelijk gunstig. Van Asseldonk dacht na. Hij zelf had de groei van de oecumenische
beweging wel bijgehouden. Juist in Wenen was vroeger, in b.v. 1927 zelf vastgesteld, verschrikkelijk
antisemitisme door Hitler daar ingezogen, Kristalnacht... Sindsdien echter ook daar de oecumenische
beweging gegroeid, ook op theologisch-wetenschappelijke basis, ook Judaica, van verschillende zijden
ook al georganiseerd. Frau Schwarz moest haar stekengebleven theologische studies in Nijmegen absoluut
voortzetten en ook eenmaal doctoreren. In Wenen is een titel nodig. Wanneer zij bij haar studies
tussendoor in Wenen kwam, kon hij bij de opbouw van "haar" oecumenisch werk gaan controleren en
"helpen". Het scheen hem providentieel. Hij kreeg toelating voor zijn plan van de Provinciaal
in Leuven en van de Prior van Hannut.
Op 1 November 1957 schreef hij daarover aan aartsbisschop Dr. Franz König van Wenen. Er waren in Wenen
te weinig priesters, in het bijzonder b.v. voor de verzorging van gedoopte joden en andere convertieten.
Van Asseldonk stelde voor om op dit speciaal gebied te komen helpen. Wie weet wat later nog komen kan.
Ook deze toelating kreeg hij. 11 November 1957 tekent hij aan:"het jaar van de opbouw". Op 12
December schrijft Bisschop Stohr van Mainz aan aartsbisschop König een aanbevelingsbrief voor Ottilië
Scharwz: hij kende en waardeerde haar geestelijke begaafdheid.
Van 19 April tot 2 juni 1958 was dan het eerste van 15 langere verblijven van Van Asseldonk in Wenen.
Zijn woonplaats en tehuis bleef het klooster in Hannut.
Op 23 April 1958 al bezocht hij aartsbisschop König. Dan werd zeer voorzichtig begonnen met contacten
aanknopen met leidende personen of instellingen zoals Sion op oecumenisch gebied. Een goede indruk maakte wel
het bijwonen van conferenties van anderen en weer op de schoolbanken zitten b.v. om nieuwhebreeuws te leren.
Met de Provinciaal in België werd over alles gecorrespondeerd. Ook de Generaal werd op de hoogte gehouden.
Terug in Hannut noteerde Van Asseldonk: "H. Kruisplan voor de eenheid van de Kerk in Israël".
Voor de eenheid, tegen de verdeeldheid. Palestina was na de oorlog verdeeld, ook Jeruzalem bleef nog verdeeld.
Joden en Arabieren, beiden kinderen van Abraham, tegen elkaar, ook Christenen in de staat Israël.
Maar hier wordt wel bedoeld: het nieuwe Israël, de Kerk van Christus, de Katholieke Kerk moge volgens het
hogepriestelijk gebed de ene schaapstal worden, waartoe alle mensen, joden of niet-joden zonder wezenlijke
verdeeldheid, eenmaal mogen gehoren. Ook een tegen elkaar natuurlijk bij de oecumenische arbeid in wenen.
H. Kruisplan daarvoor al klaar?
Op 17 September 1958 noteer hij: "Vereniging en voltooiing!
Op 18 Oktober Paus Johannes XXIII!
In november dan het eerste resultaat van de voortzetting van OS (Ottilië Schwarz) haar theologische studies
in Nijmegen onder de leiding van Prof. van der Ploeg o.p.: licentia. Vast proficiat. Dus maar moedig verder
volgens de spreuk: "De boer ploegt voort".
Bij Van Asseldonk zijn 2de langer bezoek in Wenen van 12 december 1958 tot 23 januari 1959 werd nu
Kardinaal König nauwkeurig ingelicht over alles. Hij gaf de belangrijke raad als richtlijn: zich niet te
binden aan wat al officieel bestaat maar sterk persoonlijk te werken. Er werden vooral met al gedoopte joden
contacten onderhouden en lijsten aangelegd van bezochte of nog te bezoeken personen, katholiek, evangelist
(=protestant) of joods.
Een gans grote verrassing: op 25 januari 1959 al kondigde Johannes XXIII een nieuw algemeen Concilie aan,
het z.g. 2e Vaticaans Concilie. Spoedig werd gesproken van een opvallende ingeving van de H. Geest. Hij
zelf zei eenvoudig: Alles komt van God, zo ook deze ingeving, ik was die dag wel sterk bewogen. Het is
bekend: zijn hart ging wel nog verder als alleen de katholieke Kerk. Ook niet-katholieken zouden tenminste
als gasten of waarnemers erbij mogen zijn. Ook in Wenen ging het verder met de oecumene, zelfs als droom
al zeer veel verder.
Van 5 juni-15 juli was Van Asseldonk zijn 3de bezoek.
Op 27 juni 1959 was praktisch het begin van de eigen groep van personen, die vooral wilden bidden voor de
oecumene. Voor hen ontstonden op de duur 7 gebeden:
- voor de heiliging van de katholieke kerk,
- van de christenen,
- van de joden,
- voor de zending van de Kerk,
- voor de heiliging van de Islamieten,
- voor de Hindoes, Boeddhisten, e.a.
- voor de niet-gelovigen.
Zo ver moge de heiligheid en de eenheid komen. De groep werd vooral, niet uitsluitend, voor leken,
niet-religieuzen, vrouwen gedacht. Niet alleen priesters meer worden als het hart van de Kerk gedacht.
Een juridische binding aan de kruisheren als een soort vrouwelijke tak had Hoogw. Heer van Hees 1956/1957
afgewezen. Kruisspiritualiteit blijft vrij. De naam van de groep was lange tijd: het witte kruis (het WK)
volgens het kruis in het wapen van Wenen, wit ook als stralend, zoals in de liturgie "crux fulgens",
teken van het licht van de Verrijzenis: Een eigen blaadje, de Quelle = de Bron verscheen in april 1959. Een
grotere onderlinge binding werd mogelijk geacht, over verdere ontwikkeling gedroomd. Tenslotte werd de naam
"Exodusbeweging" (exodus uit de slavernij der zonde en der onenigheid). Wel aangevoeld als een
soort vernieuwing of voortzetting van de Amici in contemplatieve zin en daardoor reeds van andere groepen
onderscheiden. Door Kard. König ad experimentum goedgekeurd.
Op 13 juli 1959 was een hoogtepunt in de Hahngasse het bezoek van Mgr. Hakim, aartsbisschop van Galilea,
als persoonlijk vriend. Bezocht met hem werd ook de Stefansdom en de Kardinaal van Wenen zelf. Een ander
hoogtepunt, nu bij zijn zuster in Gemert: zijn neef kruisheer Antoon van den Acker 18 juli priesterwijding
en 26 juli plechtige Eerste H. Mis met Heeroom als predikant.
Weer in Hannut terug, is Van Asseldonk, zeker na veel nadenken en gebed, er toe gekomen in deze voorbereiding
van het Concilie een bijzondere stap te zetten: zich oktober 1959 rechtstreeks aan Johannes XXIII te wenden
met een verzoek over de Amici van 1928. Met zijn goedvinden en de sanctie van Mgr. Hakim was ook een brief
van Ottilie Schwarz daaraan toegevoegd. Deze "goede Paus" wast natuurlijk al van de Amici en zijn leuze
was "Waarheid en Liefde".
Dat Van Asseldonk zich daartoe gedrongen of ook verplicht voelde, lijkt in het verlengde te liggen van zijn
verleden, misschien ook dreef zijn hoop op het Concilie hem al daartoe en mogelijk had hij al een verregaande
stap in zin. Toch vragen wij ons af, of deze stap (welk verzoek eigenlijk?) een zin had. Nu, wij kunnen toch
minstens zeggen, dat de hele situatie toch anders geworden was. Hier hoefde Van Asseldonk zijn roeping voor
Israël helemaal niet te bewijzen. De situatie zelf in de kerk was sinds 1928 toch een stuk anders geworden.
Het antisemitisme en de Holocaust was een verschrikkelijke leer. Alle Pausen hebben zich vóór de Joden ingezet,
en niet zo zwakjes. Maar de eenheid en de liefde van de hele Kerk, ja de hele wereld moest veel groter zijn.
Het Concilie moest een grote verandering brengen. Een kleine kroniek over die Pausen, vooral volgens Pinchas
Lapide "De laatste drie pausen en de joden" 1967. Veel te veel eeuwen antisemitisme, ook vorige eeuw
nog. Persoonlijk door Van Asseldonk 1918 tot 1928 in Rome meegemaakt.
1922 Ratti. Paus Pius XI, strijder voor het Rijk van Christus en ook voor de joden. Politiek van Mussolini,
1922 ministerpresident van Italië, en van de Observatore Romano. Juist bij de opheffing van de Amici 25
maart 1928 de eerste Pauselijke direkte en klare veroordeling van het antisemitisme, daaraan strijdend
vastgehouden, alle komende jaren. Pacelli werd zijn staatssecretaris en echte diplomaat, ook vooral in
Duitsland en de Hitlerjaren vanaf 1933.
1929 Vaticaanse staat zelfstandig en vrij.
1933 concordaat van de Kerk met Duitsland. Veel Duitse bisschoppen helaas zwak en niet zo moedig als Van
Galen tegen Hitler. Zuster Edith Stein wenste een ganse Encycliek tegen het antisemitisme. 1942†
1937 Encycliek "Mit brennender Sorge"! Over het missaal zei de Paus wat er altijd al in stond:
"het offer van onze vader Abraham" en zelf:"in geestelijke zin zijn wij alle semieten". (zoals
Paulus het al zei) Maar in november datzelfde jaar 1938 was in Duitsland en Oostenrijk de Kristalnacht!.
1939 Pacelli Paus Pius XII, diplomaat, voor het Zionisme maar ook zorg voor "de heilige plaatsen".
Sterk vóór de joden, veroordeelde alle rassenhaat. In de oorlog hielp hij (ook volgens Lapide) de Joden,
zo velen het hem mogelijk was. Gered werden in totaal 700.000 tot 860.000 (blz. 206).
In 1955 maakte aartsbisschop Hakim het in Rome mee, dat verschillende duizenden joden Paus Pius XII bedanken
kwamen.(blz. 216). Intussen was zijn delegaat in Turkije aartsbisschop Roncalli. Hij redde joden op zijn
manier het leven door duizenden "doopbewijzen" (blz. 211). Dat heetten dan later de "operatie
doopsel". Nuntius worden in Parijs was een andere opgave maar hij troostte zich: "waar paarden falen,
speelt een ezel het klaar".
1953 Kardinaal en Patriarch van Venetië.
Oktober 1958 werd hij Paus Johannes XXIII. Vanaf de volgende Goede Vrijdag eenvoudig nog bidden voor de joden.
Pius XII had 1955 al bevolen ook te knielen (blz. 278). 1928 was een voorstel daartoe zo erg. Er werd direct
gezegd: een overgangspaus. Maar 1953 had hij in Venetië al gezegd:"we zullen zorgen, dat die vensters
opengaan". Toen was het bedoeld bij communisten, ook mensen. Hij wilde een Paus voor alle mensen zijn.
Ja, vooral ook voor de joden. In Parijs al had hij bij een filmjournaal over een concentratiekamp, met een
toespeling op een encycliek van Pius XII gezegd:"Dit is het mystieke lichaam van Christus"... Hij
sprak toch ook van "6 miljoen kruisigingen"... Zijn eigen beroemde encycliek Pacem in terris liet hij
ook in het Hebreeuws vertalen. En in 1960 zei hij ook zeer hartelijk ook tot een groep joden, zoals in het
Oude Testament:"Ik ben Jozef, uw broeder".
Na deze onderbreking, hoe er sinds 1928 tot 1959 al iets veranderd was, de vraag herhaald, of het zin en kans
op resultaat hebben kon of eerder zelfs gevaarlijk was, nog eens een vraag of verzoek aan deze nieuwe en ook
goede Paus in Rome te stellen, en kort: heeft het ook resultaat gehad? En kort antwoord: de brief werd in Rome
doorgegeven aan het H. Officie, dat in 1928 achter die opheffing van de Amici stond, zeker ook met nieuwe mensen.
Het H. Officie gaf deze zaak eenvoudig door of terug aan Wenen, liet ze praktisch over aan Kard. König. Deze
besliste eenvoudig: laat ze hier in Wenen toch rustig door werken. En daar bleef het bij. Dus voor de praktijk
voldoende resultaat: toelating van hun werk voor de oecumene, ook voor de joden, ook door een groep bidders,
voor zelfheiliging, liefde, offer, zoals Jezus en voor hetzelfde grote doel, het Israël Gods. Laten wij ze
ook verder gaan met hun werk en ook meeleven met anderen.
Van 4 December 1959 tot 12 januari 1960 4e verblijf.
Op 21 December 1959 schreef Generaal van Hees een mooie rondbrief over het kruisofficie vrijdags en
algemeen over de voornaamste taak der kruisheren, de viering van de liturgie, de liefde tot de Gekruisigde,
dagelijks innig contact als bron van verlossing en geestelijk leven...
Dit jaar 1960 slaagde Juffr. Schwarz in haar doctoraal examen. Nu maar moedig verder.
Van Asseldonk was al een paar jaar geen leraar meer. Maar toen in Maaseik confrater Verhoeven plotseling
stierf, werd aan hem gedacht en hielp hij van 1 april tot het einde van het schooljaar begin juli uit
de nood.Hij gaf nu 6 uur Latijn (als titularis op de 3e Latijn) en 2 uur godsdienst op elk van de twee
hoogste klassen. (Hoe is dat eigenlijk mogelijk, had hij toch nooit gegeven?) Prior Kreuwels was tevreden.
Elke 14 dagen in die tijd een weekend van Maaseik terug in Hannut gebracht en 's-maandags weer naar
Maaseik. Het werk zelf was hem wel niet zo licht. Maar kruisheren moeten elkaar helpen.
Van 12 Oktober 1960 tot 30 januari 1961 weer in Wenen, 5e keer. Het oecumenisch werk voortgezet.
4 mei - 30 juni: 6e keer in Wenen.
Dit jaar werd in de orde het 750 jaar bestaan gevierd van de volgens de traditie in 1211 in België door de
zalige Theodorus van Cellis gestichte orde, 1248 dan officieel pauselijk goedgekeurd.
Van Asseldonk had zelf ook de oude oorsprongsverhalen van de orde wetenschappelijk kritisch bestudeerd, als
bijdrage hopelijk voor nog grotere zekerheid en dieper inzicht van het oorsprongscharisma in de toekomst,
ook voor de eigen beleving. Dit jaar "In de Heer Jezus bij de Vader". Zeker ook voor en na zelf zo
geleefd en niet alleen gepreekt.
20 Oktober 1961 - 8 april 1962 7e officieel verblijf in Wenen. Van Asseldonk heeft van januari tot april in
Wenen gesukkeld met een zware brandwond aan zijn schouder. Telkens weer bestraald, daarna massage. De diagnose
in het Huis der barmhartigheid: Spondylatrose und Wurzelnevralgie. Onaangenaam ook iets anders. Bij personen op
het bisdom doken nog late onjuiste geruchten op over de Amici, ook met verwisseling van OS met Fr. v. Leer, ook
over z.g. niet toegelaten verblijf van Van Asseldonk in Wenen.
Op 4 April bezocht Van Asseldonk nog voor zijn vertrek naar Hannut de Kardinaal. OS schreef daarna nog aan Kard.
König, die alles al wel beter wist, ook dat de Provinciaal en de Generaal hun goedgezind waren. Van Asseldonk zelf
beoordeelde ook altijd kritisch, of een gedachte van de ijverige denkende en schrijvende Schwarz van God kwam en
zo leerde zij zichzelf ook goed kennen.
In 1962 ook weer een retraite gedrukt over een charisma "De Heer Jezus onze Wijsheid vanuit de
Vader".Als priester wilde Van Asseldonk het woord van de Vader door de Zoon in de H. Geest verkondigen,
de kinderen van God leiden en begeleiden, hun in liefde ook zichzelf geven. Een geestelijk vaderschap.
Iemand heeft van hem gezegd, dat in zeker opzicht de hele wereld een beetje zijn parochie was. Hij dacht wel
wijd, oecumenisch, voor de hele mensheid, in Christus. Ook als eenvoudig priester voelde hij zich, hoewel
daar niet aanwezig, ook een beetje in concilie. Hij heeft het meegeleefd en ook anderen door voordrachten mee
doen leven en ook gedaan wat hij als kleine priester doen kon, niet alleen bidden.
Iets over de praktische zijde en enigszins van hem uit gezien. In de herfst van 1962 tot 1965 waren telkens
in het najaar in Rome ongeveer 2 maanden lang de zittingen van het 2e Vaticaans Concilie. De geest der
vernieuwing blies altijd sterker. Dat bleek ook nodig.
Op 11 oktober 1962 opende de Paus de 1e zittingsperiode. We hoorden al over de liefde van Joh. 23 ook voor de
joden en dat hij ook al veel gewaagd had. Een directe ontwerptekst of schema daarover heeft hij zelf het Concilie
niet gegeven. Van Asseldonk zei later (20.10.65):Hij heeft zijn voorliefde in geloof als graankorrel in de aarde
gelegd... Zo sprak hij in zijn openingsrede alleen algemeen over de eenheid van de Kerk, de christenen en de
niet-christelijke godsdiensten. Maar nog voor het eigenlijke begin van het Concilie, voor juni 1962, gaf hij
het Secretariaat voor de Eenheid de uitdrukkelijke opdracht, een eigen schema voor de joden uit te werken, nog
in juni in de centrale commissie te behandelen en dan als laatste decreet van de 74, als decreet over de joden,
aan de cocilievaders voor te leggen. En de inhoud: Band OT-NT, Israël en de Kerk, terugkeer van Israël tot God
in Christus vooral, en tenslotte een energische veroordeling van de verachting, haat en vervolging van de joden
vroeger en nu (en niets over "Godsmoord"). Door de internationale politiek in de eerste zittingstijd
echter nauwelijks behandeld. 8 December 1962 eindigde die eerste periode van het Concilie. Juist het voorziene
4e en 5e hoofdstuk van de leer over de oecumene beweging, namelijk de verhouding van de Kerk tot de
niet-christenen, werd daarvan tenslotte gescheiden. Maar intussen toonde Joh. 23 zelf bij gelegenheid al, dat
hij voor Coëxistentie zelfs met communisten was en vriendschap en liefde tot de Russen had, hij zei het hun
eenvoudig:"Lees in mijn hart". Maar in november werd hij zeer zwaar ziek. Het lijden zou ook hem nog
voltooien. In zijn geest van uitroeien van praktisch overblijfsel van antisemitisme in gebruiken en gebeden
leverde ook Van Asseldonk intussen concrete tekstveranderingsvoorslagen aan zijn vriend Bisschop Bekkers van
Den Bosch over de joden in het Brevier voor de priesters en in het veelgebruikte Volksmisboek van Affligem.
Intussen was zijn winterbezoek, het 8e, 9 november 1962-3 januari 1963. 11 november 70 jaar!
Ook concilievaders waren kinderen van hun tijd, vele al zoveel jaren, vele conservatief geworden, daarbij ook
politiek zo verschillend ingesteld, voor of veel eer tegen de staat Israël, zoals zij zich gedragen. Van
Asseldonk dacht veel na, hoe hun te helpen, uitgaande van het Geloof tot een andere houding t.o.v. het door God
niet verworpen volk te komen.... tot de liefde van Christus zelf. Zo een vriend bij de concilievaders had hij
al in de aartsbisschop van Galilea, Mgr. Hakim! Door hem werd dan 3 mei 1963 een zo met schriftteksten uitgewerkt
Promemoria aan Kardinaal Bea voorgelegd...
Van Asseldonk 2 mei-9 juni weer in Wenen, dus na zijn Promemoria. Het kreeg juist op tijd nog de zegen van Paus
Johannes. Kardinaal Bea heeft dit daarna in de aula nog bijzonder benadrukt. De Paus zelf was er ook wel door
getroost en zal het in zijn levensoffer voor de Kerk als Israël Gods opgenomen hebben op hoop van vruchtbaarheid.
Spoedig, juist een maand na die dag van Kruisvinding, 3 juni 1063 is Paus Johannes XXIII dan rustig in de
gekruisigde Heer ontslapen (en weer opgewekt)!+ Het concilie werd daarmee onderbroken.
Op 21 Juni 1963 Montini Paus Paulus VI. 27 Juni: Concilie wordt voortgezet.
29 September begon de 2e zittingsperiode, die duurde tot 4 december. 28 November al kreeg de genoemde
concilievader inofficieel de mededeling: het Secretariaat voor de Eenheid heeft rekening gehouden met het
Promemoria! Toen daarop nog in november officieel een nieuw schema over het jodenprobleem verscheen, deelde hij
Van Asseldonk vol vreugde mee, dat hij in dit schema vele gedachten woordelijk uit het Promemoria overgenomen
waren. Daar het thema over de joden bij de 1e zitting 1962, zoals gezegd, nauwelijks veranderd is, werd tenslotte
nr. 4 van de nu genoemde "Verklaring over de verhouding van de Kerk tot de niet-christelijke godsdiensten".
Het Secretariaat voor de Eenheid merkte bij dit nog op.
- een getuigenis en teken van de universele liefde van de zalige Paus Johannes 23, waarvan deze gedachten
oorspronkelijk komen,
- Israëltekst van Schema 1 werd ook weer door Johannes 23 gezegend.
Daarbij is het blikveld van de Kerk wijder geworden. Israël is verbonden met de hele Kerk en de hele mensheid.
Juist door Israël ziet de Kerk de hele mensheid. En niet alleen ruimtelijk maar ook wat de tijd betreft: in Christus
de ganse tijd voor christus en na Christus tot aan de algemene voleinding van allen en alles. (H. Paulus). Nieuw
is daarbij ook: duidelijk dat ook de joden object van de eenheidsbeweging zijn, eigenlijk als eersten waarvoor
Jezus daarom gebeden heeft. Een nieuwe bemerking kwam daarbij van de bisschoppen van Zwitserland: christenen hebben
zich later telkens weer van de Kerk afgescheurd, dikwijls met schuld van beide zijden. Met hen is hereniging aan
te streven, geen schisma meer. Maar was het eerste schisma niet in de dagen van Jezus als: de joden die van hem
weggingen, bijna ook de apostelen al (Joh.6), of zich direct al "afscheidden" van het in Jezus in zijn
leven op aarde ook voor zijn Verrijzenis al bestaande hernieuwde, "nieuwe" Israël, als voortzetting en
voltooiing van het "oude", niet verworpen maar nog altijd aan Christus te geloven en tot Hem terug te keren
volgens de liefdewil van God. Schema 1 was goed. Maar het was nog niet zover. Er moest nog wel wat gebeuren. Het
moest nog door het Concilie aangenomen worden!
1964: 1 Januari-25 mei was Van Asseldonk de 10e keer in Wenen voor het werk daar. 14 maart weer bij König.
In april werd het weer een kruis, nu met de dissertatie van Ottilie Schwartz voor Prof. van de Ploeg.
Hij wilde tenslotte nog een echte omwerking!
14 September-21 november was de 3e zittingsperiode van het Concilie. Er ontstond nog een echte crisis,
er ontstond weer ergens een nieuw schema 2, veel zwakker als schema 1 volgens dat Promemoria. De Kerk
bestaat uit mensen, ook uit mensen. Daarachter stonden eenvoudig conservatieve maar ook andere onder invloed
van arabische anti-Israëlische politiek staande concilievaders. Kardinaal Bea en anderen echter eisten
terugkeer naar schema 1. Ook de Duitse bisschoppen wilden het zware onrecht, de joden aangedaan, goed
maken door een betere verhouding tegenover hen. Van Asseldonk heeft herfst 1964 door zijn concilievaders
nog een theologisch aanvullend Promemoria aan het Secretariaat voor de Eenheid, een aanvulling over de
eschatologische hoop en goede boodschap voor Kerk en wereld, met betrekking tot het Heil van Israël,
voorgelegd. Kardinaal Bea heette tenslotte de jodenverklaring zelfs de hoofdzaak van het Concilie: de
Kerk in achting en eerbied en dialoog met allen, christenen en niet-christenen, vooral de joden, maar
ook allen mensen op de wereld.
Op 20 November werd de nu door het Secretariaat nog aangevulde, nu met schema 3 genoemde Verklaring
over de joden door het Concilie globaal aangenomen. (Globaal betekent: geen wezenlijke veranderingen meer).
Wel waren er in verhouding tot anderen decreten relatief veel tegenstemmen, ook nog uit Afrika en Zuid-Amerika.
En de uiteindelijke aanneming moest nog komen. Tenslotte wilde men ook niemand onnodig tegen de kop stoten en
werd de Verklaring weer wat afgezwakt tenslotte. Daarvoor kwam als slotwoord van de "Verklaring voor
niet-christenen (door toedoen van Kard. König):" het Kruis van Christus verkondigen als teken van de
universele liefde van God en bron aller genaden". Echt ook in de geest van Joh. 23.
5 September-8 december was Van Asseldonk de 11e keer in Wenen. 24 November werden in Congo in Dakwa
2 kruisheer-missionarissen, W. van Wetten en Nol Vervoort vermoord... Nol moest nog oom zeggen tegen een broer
van Van Asseldonk. In Nederland werd de omgewerkte dissertatie van Ottilie Schwarz eindelijk aangenomen en vond
28 mei in Nijmegen de promotie van deze eerste vrouwelijke Dr in theologie aan deze universiteit plaats. "Tantae
molis erat romanam condere gentem" maar ook om voor werken in Wenen deze zo nodige titel te verwerven!
Proficiat!
Op 30 Mei werden in Congo nog 21 van onze missionarissen vermoord! Kolonel Makoudo had hun wel al gezegd:"Voor
een christen is martelaar worden toch iets goeds!"...
10 Juli- 23 december weer in Wenen (12e keer) en daarvan september-oktober ziek. 12 December nog bij König.
In de zomer nog weer menige dreigende geruchten uit Rome maar zijn concilievaders stelden Van Asseldonk
gerust. 15 Oktober 1965 eindstemming over "de Verklaring over de verhouding van de Kerk tot de
niet-christelijke godsdiensten" (dus inclusief over de Joden) definitief door het Concilie aangenomen.
God zij dank! Ondanks tenslotte nog te zwakke tekst van het Concilie als geheel was Van Asseldonk ook
tevreden: de Kerk de voortzetting van Israël, zonder zijn verwerping. Van Asseldonk heeft er persoonlijk
ook iets voor mogen doen en lijden! "Het uur van Israël nu geslagen? God geve het!" Zo schrijft
hij 20 oktober 1965. Maar bij velen nog te weinig liefde.
Tenslotte na al die strijd daarover nu de Verklaring zoals ze geworden is: "Verklaring over de verhouding
van de Kerk tot de niet-christelijke godsdiensten". (Daarvan nr. 4 Israël) (eigen vertaling. 1,2,3 en 5
ingekort)
1. Alle volkeren zijn één gemeenschap. God zelf is hun aller oorsprong en doel. Hij bemint en voert ook allen.
2. De Kerk respecteert ook wat goed en heilig is bij het Hindoeïsme en het Boeddhisme.
3. De Kerk heeft ook hoogachting voor de Islam. Er is inderdaad maar één levende, barmhartige en almachtige God,
Schepper van
hemel en aarde, die tot de mensen gesproken heeft. Zoals Abraham zich gans God onderwerpen. Ook voor hen is Jezus een
profeet. Ze vereren Maria. God is rechter en schenkt eeuwig leven. Bidden, aalmoezen geven, vasten. De Kerk vermaant ons:
elkaar leren verstaan en samenwerken.
4. Bij haar bezinning op het mysterie van de Kerk denkt de heilige Synode aan de band waardoor het volk van het
Nieuwe Verbond
geestelijk verbonden is met de stam van Abraham. Zo erkend de Kerk van Christus, dat volgens het Heilsmysterie van God het
begin van haar geloof en haar uitverkiezing reeds bij de aartsvaders en de profeten te vinden is. Ze bekent, dat alle christenen als
gelovigen zonen van Abraham zijn, in zijn roeping ingesloten waren en dat het Heil van de Kerk reeds geheimnisvol voorafgebeeld is
in de uittocht van het uitverkoren volk uit het land der slavernij. Daarom kan de Kerk ook niet vergeten dat ze door het volk,
waarmee God uit onbegrijpelijke barmhartigheid het Oude Verbond gesloten heeft, de Openbaring van het Oude Testament ontving
en gevoed wordt door de wortel van de goede olijfboom, waarop de heidenen als wilde scheuten geënt zijn. (vgl. Rom. 17,24).
Want de Kerk gelooft dat Christus, onze Vrede, joden en heidenen door het Kruis verzoend en in Zichzelf ééngemaakt heeft. (Ef.
2,14-16). De Kerk heeft ook altijd de woorden van de apostel Paulus voor ogen, die van zijn stamgenoten zegt, dat hun de adoptie
als zonen, en de heerlijkheid, de Bond en de Wet, de godsdienst en de Vaders toebehoren, en dat Christus, de Zoon van Maria, als
mens van hen afstamt. (Rom. 9,4-5). Ook denkt de Kerk altijd eraan, dat uit het joodse volk de apostelen afstammen, de
grondstenen en zuilen van de Kerk, zoals ook de meesten van die eerste leerlingen, die het Evangelie van Christus aan de wereld
verkondigd hebben. Volgens de H. Schrift heeft Jeruzalem de tijd zijner beproeving niet erkend en heeft een groot deel der joden
het Evangelie niet aangenomen, ja hebben niet weinigen zich tegen zijn verbreiding verzet. Niettemin worden de joden volgens het
getuigenis der apostelen terwille van hun voorvaders altijd nog door God emind, want zijn genadengaven en zijn roeping zijn
onherroepelijk. Met de profeten en met dezelfde Apostel verwacht de Kerk de alleen God bekende Dag, waarop alle volken
eenstemmig de Heer aanroepen en Hem schouder aan schouder dienen.(Soph. 3,9). Zo rijk is de gemeenschappelijke geestelijke
erfenis van joden en christenen. Het Concilie wil daarom de onderlinge kennis en achting bevorderen, vooral als vrucht van bijbelse
en theologische studie en broederlijk gesprek. Hoewel de joodse overheden met hun aanhangers op de dood van Christus
aangedrongen hebben (vgl. Joh. 19,6), kan men wat bij zijn lijden gebeurd is toch niet alle destijds levende joden zonder
onderscheid noch de tegenwoordige joden ten laste leggen. Zeker in de Kerk het nieuwe Volk Gods, desondanks mag men de
joden niet als door God verworpen of vervloekt voorstellen, alsof dit uit de H. Schrift te besluiten was. Daarom moeten allen er
zorg voor dragen, dat niemand bij godsdienstonderricht of predikt van het woord Gods iets leert, wat met de waarheid van het
Evangelie en de geest van Christus niet overeenstemt. In het bewustzijn van de gemeenschappelijke erfenis met de joden betreurt de
Kerk, die alle vervolgingen tegenover welke mensen ook verwerpt, niet om politieke redenen maar gedreven door de religieuze
liefde van het Evangelie alle haatuitbarstingen, vervolgingen en manifestaties van het antisemitisme, die in welk tijd ook en door wie
ook tegen de joden gericht waren. De Kerk leert, zoals ze altijd geleerd heeft: Christus heeft vrijwillig, wegens de zonden allen
mensen, uit oneindige liefde zijn lijden en dood op zich genomen, opdat allen het Heil ontvangen. Zo heeft de predikt van de Kerk
als opgave: het Kruis van Christus te verkondigen als teken van de universele liefde van God en als bron van alle genaden.
5. God is de Vader van allen, alle mensen van welk volk ook zijn geschapen als beeld van God, met dezelfde
menselijke waardigheid.
Dus broederliefde! De Kerk verwerpt alle discriminering of geweld wegens ras of kleur of godsdienst, want dat is tegen de geest
van Christus.
Na de "Verklaring over de Joden" door het Concilie en als contrast ook het persoonlijk gebed
van Joh. 23 kort voor zijn dood in 3.6.63! "Vandaag begrijpen wij dat vele, vele eeuwen van
verblinding onze ogen zozeer versluierd hebben dat wij de schoonheid van uw uitverkoren volk niet meer
zien, noch in hun gelaat de trekken van onze bevoorrechte broeders herkennen. Wij beseffen dat het
Kaïnsteken op ons voorhoofd staat. Door de eeuwen heen heeft onze broeder Abel neergelegen in het bloed
dat wij vergoten of tranen gestort doordat wij uw liefde vergaten. Vergeef ons de vloek die wij ten
onrechte op hun naam als joden hebben gelegd. Vergeef ons dat wij U in hun vlees ten tweede male
gekruisigd hebben. Want wij wisten niet wat wij deden". Zo schrijft de jood Pinchas Lapide 1967 na
het Concilie in Zijn genoemd boek blz. 293/294 (en nota blz. 336) en vermeldt, dat het gebed 14.5.1965
in de "Catholic Herald" stond in voetnoot 1, uit "Vele jaren van verblinding".
Na de verklaring van het Concilie over Israël gaat voor Van Asseldonk het leven verder. Het is nog niet
gans voltooid.
1966: De eerste maanden in Hannut meermaals vertroosting ontvangen. 6-25 mei weer in Wenen (13e maal)
Daarna in Hannut in juni weer "Bovenal en totaal vertrouwen op Gods Voorzienigheid".
Op 19 Juni zijn 50-jarig Priesterfeest in Hannut gevierd. De familie was met een hele bus vol gekomen.
Aan het altaar naast hem als diaken en subdiaken nog 2x Antoon kruisheer, zoals hij placht te zeggen:
de oudste zoon van zijn oudste en de jongste van zijn jongste zuster.
1966: 19 Juni viering in Hannut van Heeroom zijn 50-jarig Priesterfeest (17-06-1916). Bus gezellig met
35 neven en nichten. Om 10.30 uur de H. Mis, met Concelebratie van o.a. zijn twee neven-confraters,
met Kyrie enz. als volkszang, homelie door de Jubilaris, Panis Angelicum door Riek van Asseldonk, maar
vooral vereniging met de Hogepriester Jezus. Bij het uitgebreid diner, met als gasten nog 3
Kruisheren-vrienden, een vertegenwoordiger van Banneux wegens het Haspengouws Ziekenwerk van heeroom en
gasten "uit Indië" sprak o.a. ook Knelis-oom een woordje.
25/26 Juli "Filius meus es tu. Ego hodie genui Te"...
4 Oktober in zijn jaaragenda:"Emmanuel"... en "WK"...
5 December:"Geef aan Elias de plaats die hem toekomt"...
Zo ging dat jaar voorbij, schijnbaar rustiger.
26 Augustus-2 februari 1967 weer in Wenen (14e X) Kardinaal König had aan Van Asseldonk al lang voorgesteld om
in Wenen een officiële taak in de zielzorg aan te nemen, zo officieel bij de clerus van Wenen te horen en zo
meer aangenomen te worden, ook voor zijn oecumenisch werk. In Wenen was inderdaad een groot priestertekort,
niet alleen bijzonder categoriale zielzorg zoals bekeerlingen.
Er was echter niets van gekomen. Hij was nu ook al ouder geworden. Nu waren in 1965 door het drama
gedwongerwijze ook missionarissen vrijgekomen uit Congo (Zaïre). Het Provinciaal kapittel 1966 wilde
wel een grotere gemeenschap on zo een gebied met groot priestertekort. Dat zag Van Asseldonk nu
ook als een mogelijke basis voor zijn oecumenisch werk. Correspondentie met de Provinciaal en
contact opgenomen met het bisdom, ook vooral in 1967 intensief. Maar blijven we chronologisch verder
gaan.
10 Maart tot 29 juni was Van Asseldonk zijn 15e en laatste verblijf in Wenen als nog conventualis van
Hannut, in totaal werd het dan bijna 3 volle jaren sinds 19 april 1958, goed 9 jaren geleden, dus bijna
van die tijd in Wenen en goed in Hannut. Van Asseldonk was al die tijd in Wenen al gewoon in de eigen
parochie daar en dichtbij in de kerk der Paters Servieten te gaan en daar de H. Mis te celebreren. De
verhouding was zeer goed. Als hij ziek was, werd hem op Zondagen vooral de H. Communie in de Hahngasse
boven in huis gebracht. Frau Schwarz zorgde altijd liefdevol voor alles. De H. Communie maar ok de
eigen celebratie was hem alles. Hij had het al aangevraagd en was nu zeer blij, toen hij 7 januari 1967
door Mgr. Moser de toelating van het bisdom bekwam van het "draagbaar altaar", in dit geval
de H. Mis op de tafel in de huiskamer. Zo had Mgr. Hakim, de latere Patriarch Maximos, daar al
gecelebreerd en was het daarmee voor Mgr. al een "heilig huis" geworden. Van Asseldonk
gebruikte de altaarsteen en de andere benodigheden uit zijn vroeger miskoffer nu ook in Wenen.
Op 24 Februari 1967 in agenda:"Ego sum Via"
Over zijn verblijf in Wenen schreef hij 23 april 1967 aan zijn jongste zuster: over zijn herinnering aan
24 april 1904, toen hij nog maar elf jaar oud van thuis in Erp naar Uden ging: "Van nu af ben ik niet meer
in huis, omdat O.L. Heer mij naar een ander huis roept. "Krachtens diezelfde beschikking van Boven zit
ik nu in Wenen en "mijn huis" is ook hier O.L. Heer. Aan Hem geef ik me over, ook in deze
levensjaren, en voel me thuis bij hem. Hier is bovendien voor mij nog zoveel te doen, te lijden ook.."
Op 10 mei 1967 Van Asseldonk lid van de Oostenrijkse oecumenische commissie (agenda). Met de
kruisherenparochie in Wenen ging het nu snel. er werd nu onderhandeld met het bisdom. Frau Schwarz was
ook door de orde al aangesteld als secretaresse van Van Asseldonk, ze kende het beste Duits en snel typen.
Alles kwam goed. 20 mei wat op vakantie in Alm. De oud-missionarissen van Congo Vermazeren en Wassenberg
hadden een half jaar in Duitsland in Wuppertal bij de kruisheren ook vlijtig Duits geleerd en zaten er al
op hete kolen. Ze kwamen naar wenen zien en meepraten over de praktische voorbereiding. Maar terug naar
Nederland bij zijn familie stierf Vermazeren plotseling. In augustus sukkelde Wassenberg met zijn ogen,
in Wenen in het ziekenhuis, maar naar België. Maar de parochie kwam er, ook ondanks nog andere
moeilijkheden, alles niet zonder kruis, maar zou Congo 1965" ook in Wenen geen blijvende vrucht dragen...?
Terug in Hannut voor het korte afscheid nog, ging Van Asseldonk met een groep uit Hannut naar
het H. Land. Bezocht werd natuurlijk ook Patriarch Maximos V Hakim, eveneens Pater Gauthier
met zijn armen in Nazareth, dan het afscheid van het aardse H. Land! 1 Augustus 1967 kwam Van
Asseldonk voorgoed in Wenen wonen en behoorde hij voortaan bij het daar ontstaande convent
der kruisheren.
In augustus kreeg hij nog lelijke neusbloedingen, nog door chirurgische beschadiging van 1910.
Op 1 September 1967 officieel begin: de kruisheren in Leopoldau. Begin september moest echter de
Provinciaal snel met een vliegtuig overkomen wegens een dreigend gevaar van buiten nog eens, maar:
uitgemaakt, punt. De kruisheren hebben daarmee de bediening van de parochie Leopoldau in zijn volle
omgang (nog een grootparochie) van het stift Klosternenburg overgenomen, voorlopig nog wel met een
pastoor van dit Stift. Het beloofd klooster in het toekomstige centrum bestond nog niet. Het
onpraktische en al bijna volle oude gebouw in oud-Leopoldau was voor Van Asseldonk ook nog te
vochtig. Zo bleef Van Asseldonk in de Hahngasse wonen. In Leopoldau waren voorlopig 3 kruisheren
kapelaan. Van Asseldonk volgde verder alles vanuit de Hahngasse en was blij als hij bezoek kreeg
en over alles verteld werd in dit eerste jaar met zo vele nieuwe indrukken der nieuwelingen op
allerhand gebied.
Op 20 Augustus had hij al in zijn agenda geschreven:" de mooiste dag van mijn leven"...
Dat betekent nog wel veel meer als het ons kan lijken.
In zijn eigenlijk "Notaboekje" over vele jaren schrijft hij 21 oktober "Nunc dimittis?
Of de hoop van Israël? Uw wil geschiedde in alle opzichten".
Op 11 November 1967 werd hij 75 jaar. Wij hebben het samen met hem in de woning van Frau Schwarz in
de Hahngasse gevierd. Over allerhand gesproken. Maar over zijn eigen hele leven begon hij nooit.
Op 7 December 1967 schreef Van Asseldonk in zijn Notaboekje in het Latijn, zoals al dikwijls zijn
gewoonte was, iets wat hij weer de vorige avond (dus 6 december 1967) beleefde (ook voor ons daarmee
belangrijke datum in zijn leven):"bijna nooit zo bedroefd geweest", "om 11 uur wakker
geworden met de herinnering aan een "droom" ("wel van God") van 43 jaar geleden,
dezelfde nacht in Rome (tussen haakjes, van ons: dus 6.12.1924: bedroefd over het antisemitisme, zijn
platonische liefde niet genoeg, daden nodig, zich voorgenomen) en ook teruggedacht aan 8 november
op weg naar Rome, toen begrijpend nog 40 jaar te moeten wachten tot het gegeven zou worden
" "Israël te evangeliseren"(dus 8 november 1927). Hij verstond nu ook de aard van dit
evangeliseren:"in de geest van Christus en op bevel van de God van Israël)". Zo wel te verstaan:
zo heeft de God van Israël het gewild of toegelaten: zoals bij Christus: zonder veel direct resultaat
te zien, tenslotte vooral door het kruis. En het wordt zo weer aangenomen met het woord van Samuel
(zo gaat de tekst nog verder):"Hier ben ik, Gij hebt mij geroepen" (Sm. 3,5) Steunend op
deze tekst werden die twee datums van vroeger teruggerekend (staan hier tussen haakjes) en vroeger
als belangrijke datums reeds ingevuld. Als herhaling: na dat voornemen van 6.12.1924 kwam zijn
levenstoewijding zelf van 4.3.1925, waaraan hij zich heel zijn leven gehouden heeft. Hier hoorden
wij dat hij de aard van zijn roeping voor Israël vooral door het Kruis vooral door de praktijk wel
geleerd heeft. De voltooiing is natuurlijk nog af te wachten.
In het verleden: de vlam van Elia, de Amici. Dan uit met Elia op deze wijze? De exodusbeweging:
op kleine vlam. Toch iets bijgedragen en bereikt op het Concilie (Joh.23 heeft het resultaat voor
Israël nog minder beleefd). De toekomst in Gods hand. De oorsprong van zijn Israëlroeping was
natuurlijk 1927.
Voor en na nieuwjaar weer neusarts en tandarts nodig.
1968 8 April, maandag in de Goede Week: "Kom mij te hulp, o God, en red mij". (Ps 69,19)
In juli weer vakantie in Alm in het bergland van Salzburg.
Hij was blij, toen hij hoorde, dat na 1 jaar geen pastoor van het Stift meer nodig zou zijn.
Zondag 13 september 1968 werd dan de rector van de kruisherengemeenschap Pater Hoenman door Kardinaal König
zelf geïnstalleerd als pastoor van Leopoldau. In de barokzaal van de pastorie zei Provinciaal Ramaekers
zeer mooi:"De stichter en zeker ook de voorbidder van de kruisheren is en blijft Pater van Asseldonk".
Later heeft Van Asseldonk ook over Leopoldau met al de voorarbeid gezegd:"Tantae molis erat...".
Daarvoor was hij toch ook vele jaren leraar geweest en vertrouwd met Vergilius.
24 december kreeg hij een spuitje wegens dreigende slagaanval. Slap op de benen, beverig, verouderd, zo voelde
hij zich.
1969. In het voorjaar was het lage bloeddruk enz. Maar ook voor hem had het zo stilaan ouder worden een diepe zin.
Hij houdt zijn correspondentie met vele personen bij. Maar het wichtigste: hij korrespondeert, d.i. hoort en
antwoordt, als God spreekt. Hij kan dat: horen en luisteren, stil zijn. Zijn hele leven wordt rustiger, stiller.
Maar:"In de stilte ligt mijn sterke", had hij al meer gezegd.
En de dagelijkse Eucharistieviering, nu nog thuis, was zijn leven op aarde maar dan ook al zijn hemel op aarde.
Een gepraat zonder inhoud vermoeit hem, omgekeerd; met inhoud, vooral geestelijk, dan leeft hij op en wordt niet
moe. Begin juli nam hij als afgevaardigde van Wenen deel aan het provinciaal kapittel in Hannut.
Op zijn leeftijd is het kunnen terugzien op het eigen leven van al zoveel jaren, het veel daarin nog gans vóór
zich zien als aanwezig en iets van de lijn of de weg Gods daarin erkennen, iets moois. Van Asseldonk reflecteerde
er graag over. Gelukkig had hij nog Professor Pinchas Lapide werkelijk als vriend en interesseerde deze zich
bijzonder nog over de periode der Amici in Rome. Hij vroeg historische gegevens, Van Asseldonk gaf hem nog
meer: een getuigenis van zijn liefde en van zijn geloof. Horen wij ook nu achteraf dan nog eens een en ander,
wat wij vroeger gedeeltelijk slechts door deze laatste brieven vermelden konden. Zo schrijft hij 11 juli 1969
aan Papide over de diepste zin van het priesterschap in verband met het offer van Christus voor alle mensen. Maar
in de eerste plaats voor het volk van de Heer. Zijn hoop was ook: nu een grotere stroom van Gods zegen over Israël
als door die propaganda vroeger in her raam der Amici. Was die propagandareis niet een uitdagen voor het
antisemitisme geweest? (Een merkwaardige reflectie na zoveel jaren zoeken naar de ware gronden van de opheffing:
Ook die rondreis van 1926 in Hongarije en Polen?) Vrees in Rome, kunnen wij ons zelfs afvragen, in 1928 voor
politieke moeilijkheden voor de Kerk in verband met het antisemitisme, op zich veroordelingswaardig en bij de
opheffing de facto veroordeeld, maar kon omgekeerd de strijd ertegen van de Amici en hun blad Pax Super Israël
niet uit de hand lopen? Later, tijden het Concilie zelfs heeft politieke vrees voor te veel liefdesuiting nog
een rol gespeeld. Menselijk, niet te menselijk?
Maar Van Asseldonk zelf, hoorden wij, gebruikte het woord "uitdaging": als vraag: politiek
niet voorzichtig genoeg?
Op 6 Januari 1970 schreef Van Asseldonk aan Lapide over zijn private audiëntie bij Paus Pius XI in de
zomer van 1927, als secretaris van de Amici. (Horen wij het nog eens). Hij maakte de Paus opmerkzaam erop:
de Kerk zal spoedig in de missies alle volken bereikt hebben. Toch wel tijd, dat de Kerk zich in liefde
het uitverkoren volk van God toewendt en daardoor ook bijdraagt tot de vervulling der aan Israël gedane
beloften. De Paus gaf hem gelijk. Maar deze Israëlkwestie toch niet zomaar op te lossen. Daarbij dacht hij
waarschijnlijk aan de met deze kwestie verbonden complicaties en aan de vele nog te overwinnen hindernissen.
We hebben dan nog wel over de noodzakelijke heiliging van het priesterleven gesproken. De Paus mediteerde
dagelijks uit de werken van Don Columba Marmion, een diep geestelijk leven voor de hele Kerk ware nodig.
Dat was Van Asseldonk zijn door Lapide gevraagde persoonlijke indruk over Pius XI (uit het Duits vertaald).
Van Asseldonk vertelde vroeger de familie slechts kleine interessante anecdoten over merkwaardige figuren
in Rome, zonder op te scheppen over zijn contacten. Het werd ook licht opgevat, alsof hij bij de Paus
in- en uitging. Hier horen we dat hij éénmaal privaat bij de Paus was, toen de Amici ongeveer een jaar
bestonden.
Zakelijke bemerking van Van Asseldonk:"Der Papst gab mir Recht, sagte aber Wörtlich, es sei ihm nicht
möglich diese Frage Israëls "sublàngelo della tavola "zu lösen". Helemaal geen ongunstige indruk
van de Paus. We hoorden het al: hij was een vechter voor Israël. Maar de diplomaten (een soort kerkelijke
politiek) zullen zich 1928 doorgezet hebben. Johannes 23e heeft ook zelf moeten vechten en niet alles door
kunnen zetten. Bij de concilievaders waren ook diplomaten, die een woordje meespraken, ieder minstens met
1 stem bij de afstemming tenslotte.
Nog een persoonlijke indruk in dezelfde brief aan Lapide over Kardinaal Merry del Val, bij hem ontboden,
enige weken voor het verschijnen van het decreet van de opheffing, 1928. Van Asseldonk had al gedacht aan
de graankorrel, die moet sterven om vrucht te dragen. Geknield voor de waardigste aller kardinalen zijn
onvoorwaardelijke blinde onderwerping aangeboden (redenen niet gekend en niet gevraagd). Antwoord:"U bent
een goede priester". Na deze ontmoeting toch nog intens gebeden, dat het decreet niet gepubliceerd mocht
worden. Het decreet was van 25 maart. De publikatie in de A.A.S. 6 april, Goede Vrijdag. Thuis met iemand
(misschien zijn biechtvader P. Lartus Himmelreich) geknield samen alles als offer aangenomen. Enige weken
na de opheffing zich bewust geworden: nu gaat een overmaat van antisemitisme de Kerk overstromen.
Daardoor groeide tenminste zijn liefde. Dan 2 juni 1928 zijn beslissing: het teken voor Israël... Maar wij
zijn nu al in 1927, dus mee als 40 jaar later.
Na die brief aan Lapide van 6.1.1970 heeft deze medegedeeld, dat hij zelf nu ook een en ander over de Amici
verder onderzoeken en dan daarover schrijven wilde. Horen wij daarover de reactie van Van Asseldonk van
8 mei 1970. Maar laten we eerst Frau Schwarz daarbij aan het woord, wat ze, na een aanloopje, de Professor
schrijft. "Dan kwam de brief van Lapide, dat hij over de Amici wou schrijven. Gods hand? Maar beter
is de weg van het voltooide offer: het liefdeoffer voor Israël, van de Pater en U en mij en allen, die
destijds door de opheffing der Amici getroffen werden. De graankorrel moet in de aarde blijven om vrucht te
worden. De vrucht, iets nieuws, de aar is de "rechtvaardiging van de dood" van de graankorrel.
Zo heeft God het gemaakt. In overdrachtelijke zin: eerst Amici, dan het nieuwe: het concilie, christelijk-joods
gesprek en geschrift, misschien ook de Exodusbeweging enz. Hoe bereidwilliger verborgen laten, hoe rijker
vrucht". (Nu komt het:) "Daarom dringend verzoek; ervan afzien om over Amici te schrijven! Wel:
geloofsgesprek met ons. Zo in een klimaat der liefde tot elkaar en van lijden aan elkaar. Zo in de zin van
Uw held in Uw boek "Schalom Schalom":"Wij Joden hebben alle Farao's en Hitlers Overleefd,
laat ons nu proberen onze buren te "Überlieben" (te overtreffen/overwinnen door onze liefde).
Deze brief van Frau Schwarz begeleidde de brief van Van Asseldonk zelf; Lieber Freund!... mij altijd
duidelijker geworden... in uw publikatie mag ik niet voorkomen, ook niet achter de koelissen, het kan anders
de schijn hebben, dat ik mij wreken wilde, zelfs tegenover het H. Officie, en ik heb mij toch
onvoorwaardelijk onderworpen, en dit niet gedwongen maar omdat ik speurde en ervan overtuigd was, dat hier
tenslotte goddelijke Wijsheid in het spel was, waardoor de activiteit voor Israël voorlopig door lijden om
Israël vervangen werd. In deze zin ware het mogelijk dat onze lieve vriend Lapide "in diepe oecumenische
liefde" van de publikatie afziet en zich deze "vredespoging zonder geweld" aansluit. Vrede over
Israël".
Op 15 Mei 1970 gaf Lapide beiden een mooi antwoord:"... voor mij als schrijver het zwaarste
verlangd: niet te schrijven... Ik zal... voorlopig... niets publiceren...". Een edelmoedig besluit
in oecumenische vriendschap! 17 Juni 1970 Van Asseldonk met het vliegtuig naar Zavemtem. Daar afgehaald.
Laatste verblijf, laatste bezoeken in België en Nederland, ook van zijn familie, ook van zijn oudste
en van zijn jongste zuster. Hij wist het, het ging niet meer allemaal, ook niet met het vliegtuig.
Afscheid op aarde. Zijn keuze: in Wenen zijn levenswerk en leven voltooien... Van Schiphol vloog hij
terug naar Schwechat-Wien.
Op 6 September mooi bezoek in de Hahngasse: Patriarch Hakim (en zijn opvolger als bisschop van Galilea,
Nazareth: Mgr. Raya). Toewijding aan Israël. Ook bezoekers uit Peopoldau.
In 1971 nemen al langer bestaande lichamelijke bezwaren langzaamaan nog meer toe, ook het beven van
zijn hand door de ziekte van Parkinson, zodat zijn schoon regelmatig groot schrift alsmaar kleiner wordt,
zelfs tot gans kleine initialen van zijn eigen naam.
1972 Als Latinist kende hij het woord van Seneca:"Homo sum et nihil humanum me alicnum puto".
Maar veel beter kende hij zovele "goddelijke" woorden, b.v. van Paulus van uiterlijk afnemen maar
innerlijk groeien en mocht hij het door Gods genade nog altijd en altijd meer ervaren. Bij zijn Professie
in 1911 al werd het hem gewenst en toegezegd:"Dominus qui coepit, Ipse perficiet".
1972: Heeroom was 11 november 80 jaar oud en werd verrast met een televisietoestel.
1973 begon fantastisch zijn laatste levensjaar.
Heeroom Kruisheer Antoon van Asseldonk was in mei in het ziekenhuis, werd daar met acupunctuur behandeld.
1 Juni Haus der Barmherzigheit:"Patiënt morgen weer naar huis, algemene toestand iets verbeterd".
Door zijn neef uit het nieuw klooster in het nieuw centrum der grootparochie Leopoldau, dat hij in augustus
nog bezocht, tijdig voorzien van de heilige ziekenzalving.
Tot het laatst toe altijd nog in volle bewustzijn, geheel God toegewijd, is onze Pater Antoon van Asseldonk
5 oktober 1973 rustig in de Heer ontslapen. † (en weer opgewekt). Frau Schwarz was bij zijn sterven (na
middernacht vroeg 5 oktober, snel). 's-Morgens vroeg is dan zijn neef, ondergetekende, gekomen en heeft zijn
Heeroom zo nog op zijn bed in de Hahngasse 33/16 zien liggen. † Juist daarna was de grote Verzoendag! Op
die barmhartigheid Gods ook voor zijn leven, daarop alleen had hij altijd vertrouwd! Op 12 0ktober was de
eenvoudige maar mooie begrafenis op het groot centraal kerkhof van Wenen. Grafnummer 82A/16/41. De
uitvaartmis was tegelijk in Wenen in de Dom Bosco-kerk en in Erp om 18.00 uur. Op het graf in Wenen staat:
Ave, Rex Judacorum. Nu leeft hij bij deze Koning, ook voor ons.
12 Oktober heeft Antoon van Dooren hem op het Zentral Friedhof van Wenen begraven (Graf: Tor 3, Gruppe 82a,
Reihe 16, Nr. 41). Om 18 uur was een Requiemmis in Wenen (Don Bosco) en in Erp. Op de grafsteen staat:
A+M Dr. Antonius van Asseldonk, 11 XI 1892 Erp, 5 X 1973 Wenen. Heeroom heeft jarenlang zijn vacantie bij
ons doorgebracht en een grote rol in onze familie gespeeld. Ook nu zal hij dicht bij God ons allen niet
vergeten. Graf van Heeroom Zentraal Kerkhof Wenen. Is graf der Familie Schwarz. Zo bij Zentral Friedhof
ingeschreven en verzorgd en betaald. Begraven daarin met name Anna Schwarz 1889-1947 en haar dochter Ottilie
Schwarz 1922-1986. Notar Dr Reichert. Währinger Straße 16 Wien. Na het uitvoerige inschrift over Heeroom op
de grafsteen ook de naam der Familie Schwarz kort aangeduid. Zuster Annemarie van den Acker zal er wel
verder voor zorgen.
Aanvulling over Juffrouw Ottilie Schwarz: Ze heeft nog 13 jaar geleefd, in dezelfde geest, zoals vóór die
tijd al, met gedeeltelijk gelijke geestelijke ervaringen, daarna tenslotte met de gelijke voltooiing, ook
met de ziekte van Parkinson. In haar laatste zware ziekte aan longen en hart heeft zij nog haar Patriarch
kunnen bezoeken. Dan was het in het bejaardenhuis werkelijk haar Nunc dimittis en is zij langzaam, geheel
God toegewijd, ook altijd in volle bewustzijn, rustig in de Heer ontslapen (en weer opgewekt), 7 oktober
1986. Begrafenis weer eenvoudig maar schoon, in hetzelfde graf als Heeroom (haar familiegraf, nu van de
Kruisheren). Van Heeroom zei ze vroeger bij zijn begrafenis: hij ziet er uit als een vorst van Israël.
Wij bij haar begrafenis: als een vorstin van Israël.
Frau Schwarz zette het oecumenisch werk voort, zover haar krachten en de omstandigheden toelieten, hield
voordrachten in die geest in Wenen, bracht ook een boekje over de Pater zelf, als herinnering en ering,
"ter levende nagedachtenis": Te Deum... ter levende nagedachtenis van Pater Dr. Antonius van
Asseldonk Kruisheer wiens liefde voor Israël een nieuw perspectief geopend heeft voor de toenadering
tussen de Joodse en de christelijke wereld. In opdracht van de Eenheidsbeweging "Exodus" als
manuscript gedrukt en uitsluitend bestemd voor leden en vrienden. 1980 Bläschke Verlag, A9143 St. Michaelm
40 blz. Uit haar Ter geleide:"dat hij door zijn eigen woord nu tot ons wil komen en tot ons wil
spreken". Een man van onze tijd! 6 blz uittreksels uit condoleancebrieven, 22 blz uit retraites over
God en Christus 2 foto's ("Mortuus adhuc Loquitur". Hopelijk veel meer).
Frau Schwarz had alles bewaard. Ze was niet gezond meer. Ik heb haar gesproken over wat voor de Orde
belangrijk is. In 1986 besloot ze haar woning op te geven, in dezelfde buurt bij de Caritas socialis te
gaan wonen. Mei 1986. Dan allerhand in bewaring genomen voor de Orde. Gedeeltelijk door Van Asseldonk al
geordend. Zakelijk en verder chronologisch (ongeveer) in meerdere ordners gefixeerd, volgens raad van
H. v/d Ven, contact met A. Ramaekers en P. Winkelmolen over Archief (waar). Contact met Generaal L. Graus
over nog onbekend "Notaboekje" met gans persoonlijke notities. Deze afgeschreven, afschrift en
originele tekst fotogekopieert en Bemerkingen daarover van mij ook gekopieerd aan Generaal verzonden voor
alle zekerheid. (Rest komt nog hopelijk). Ook 4 kopieën uit Agenda en Paspoort.
7.
In 1980 werd overeengekomen dat kruisheer Antoon van Dooren ook in het graf van zijn heeroom Antoon van Asseldonk
begraven zou worden. Van Dooren had een enorme bewondering voor zijn heeroom en werkte in de kruisherenparochie in
Wenen.
(Bron: Familekroniek Van Dooren en Van Asseldonk, A. van Dooren 1990)
8.
In enkele Nederlandse dagbladen vonden we nog de volgende berichten:
Bron: Het centrum 22-12-1914.
‘Het Subdiaconaal aan (..) fr. Antonius van Asseldonk van de orde van het H. Kruis.’
Bron: Het Centrum 16-07-1917.
‘Promotie: Op woensdag 11 juli haalde de Eerw. Heer Antoon van Asseldonk, kruisheer, geboren te Erp, den graad van
baccalaurens in de H. Godgeleerdheid aan de Hoogeschool van Freiburg, magna cum laude.’
Bron: Het Centrum 08-09-1919.
‘Plechtige onthulling van het H. Hartbeeld op het dorpspleintje.
Sint-Agatha (Cuijk) N.-Br. 5 Sept. Gisteren was er in ons gehucht een bedrijvigheid alsof alle 300 inwoners aan ‘t
werk waren. De E.E. Kruisheeren werkten met ‘t volk aan dagenlang voorbereide versieringen. Wanr morgen zou de
processie gaan tusschen die haag van groen en bloemen, van ‘t Kruisheerenklosster naar ‘t Dorpspleintje, waar, op
‘t trefpunt van 4 wegen de 60 huisgezinnen van Sint Agatha ‘n H. Hartbeeld lieten oprichten, publiek en in ‘t hart
van Sint Agatha’ Cuypers van Roermond maakte het; de 60 huisgezinnen besteedden ruim 3000 gulden. (..) de
feestpredikatie werd gehouden door den WelEerw. Z. Gel. Heer Dr. Ant. van Asseldonk, kruisheer. (..)’
Bron: Het Centrum 06-11-1920.
‘Z.D.H. Mgr. Van de Wetering te Rome.
(..) Ofschoon 23 October de dag was waarop Pater Suermondt zijn vijftig-jarig professiefeest herdacht, is het eerst
1 Nov. gevierd, omdat op den dag zelf de retraite der Paters Dominicanen nog niet geëindigd was. (..) Bij het
feestmaal werden opgemerkt: (..) (o.a.) de weleerw. Heeren v. Asseldonk en Rutten van de orde der Kruisheeren (..)’
Bron: Het Centrum 21-04-1921.
De Bisschopswijding van Mgr. J.B.F. Vallega.
Aan de “Tijd” wordt uit Rome bericht, dat den 17en April aldaar de Bisschopswijding plaats had van Mgr. J.B.F.
Vallega, Aartsbisschop van Smyrna. (..) Onder de aanwezige nederlanders werden opgemerkt (..) Eerw. Heer Van Asseldonck,
procurator-generaal der Kruisheeren (..)’
Bron: Het Centrum 01-06-1921.
‘De Bisschopswijding van Mgr. Vincentini, den nieuwen Internuntius van Holland.
Rome, 29 Mei 1921. (..) Ik merkte al heel gauw dat ik links en rechts door Hollanders omgeven was. (..) als ook de
procurator der Kruisheeren, de H.E. heer van Asseldonk (..)’
Bron: Het Centrum 03-11-1922.
‘Bisschopswijding Mgr. Smets.
Onze Romeinsche correspondent schrijft: Zooals reeds gemeld, heeft Zondagmorgen in de kerk van de Propagana Fide de
plechtige bisschopswijding plaats gehad van Mgr. Smets, Apostolisch gedelegeerde van Perzië en omliggende landen. (..)
Onder de aanwezigen merkten we op: (..) (o.a.) den Hoogeerw. Heer van Asseldonk, procurator-generaal der Kruisheeren (..)’
Bron: Het Centrum 15-11-1922.
‘Zooals ik reeds heb geseind is Mgr. Hopmans, bisschop van Breda, Woensdagavond hier in Rome aangekomen. (..) Des
middags om vier uur heeft Mgr. Een bezoek afgelegd bij Mgr. Eras. Hierbij waren tegenwoordig (..) (o.a.) de HoogEerw.
Heer van Asseldonk, procurator-generaal van de Kruisheeren (..)’
Bron: Het Centrum 09-12-1922.
‘De bisschopswijding van mgr. J. Gijlswijk.
(..) Heden op het feest van Maria Onbevlekt Ontvangenis heeft de plechtige bisschopswijding van mgr. Gijlswijk,
Apostolisch gedelegeerde van eenige prefecturen in Zuid-Afrika en titulair-aartsbisschop van Euchaita in Klein-Azië,
provincie Helonopontus plaats gehad. De plechtigheid had plaats in Maria sopra Minerva, kerk der E.E. P.P. Dominicanen
door Z. Em. Kardinaal van Rossum, des morgens om 8 uur. (..) Als genoodigden waren bij de plechtigheid tegenwoordig:
(..) (o.a.) de procurator-generaal van de Kruisheeren, de H. Eerw. heer van Asseldonk (..)’
Bron: De NRC 10-12-1922.
‘De bisschopswijding van mgr. J. Gijlswijk.
(..) Heden (8 December) op het feest van Maria Onbevlekt Ontvangenis heeft de plechtige bisschopswijding van mgr.
Gijlswijk, apostolisch gedelegeerde van eenige prefecturen in Zuid-Afrika en titulair-aartsbisschop van Euchaita in
Klein-Azië, provincie Helonopontus plaats gehad. De plechtigheid werd verricht in Maria sopra Minerva. Kerk der
Dominicanen door kardinaal van Rossum, des morgens om 8 uur. (..) Als genodigden waren bij de plechtigheid (..)
(o.a.) de procurator-generaal van de Kruisheeren, de heer van Asseldonk (..)’
Bron: Het Centrum 11-04-1924.
‘Pater A. van Asseldonk.
Volgens het jongste nummer van de “Acta Apostelicae Sedis” is de Z. Eerw. Pater A. van Asseldonk, procurator van de
Kruisheeren te Rome, benoemd tot consultor van de H. Congregatie der Religieuzen.’
Bron: De NRC 18-04-1924.
‘Begrafenis pater H. Raymakers.
Maandagmiddag is onder gelui der kloosterklok het stoffelijk overschot van pater Henry Raymakers per lijkauto uit
Nijmegen bij het missiehuis St. Franciscus Xaverius op Sparrendaal onder Vught aangekomen. Onder de aanwezigen bij
de begraafplaats merkten wij – Aldus de Volkskr(ant) – (..) en de heeren S. Florie en Arn. Korst, A. van Asseldonk
en P. Wehmeijer, respect. voorzitter en leden van de Missievereeniging (..)’
Bron: Het Centrum 11-04-1924.
‘Volgens het jongste nummer van de “Actsa Apostolicae Sedis” is de Z. Eerw. Pater A. van Asseldonk, procurator van
de Kruisheeren te Rome, benoemd tot consulator van de H. Congregatrie der Religieuzen.
Bron: Het Vaderland 20-05-1924.
‘Professiefeest Kardinaal van Rossum.
Er heeft zich te Rome een comité gevormd, om kardinaal van Rossum met zijn gouden professiefeest te huldigen. Daarin
hebben o.a. zitting (..) de heer Asseldonk, procurator der Kruisheeren (..)’
Bron: Het NRC 20-05-1924.
‘Er heeft zich, naar de Romeinsche correspondent van De Tijd meldt, te Rome een comité gevormd, om kardinaal Van Rossum
met zijn gouden professiefeest te huldigen. Daarin namen onder andere zitting (..) de heer Asseldonk, procurator der
Kruisheeren (die penningmeester-secretaris is) (..)’
Bron: Het Centrum 22-05-1924.
‘Z.E.M. Kardinaal van Rossum. Vijftig jaar Redemptorist.
Gelijk bekend is, viert Z.Em. Kard. Van Rossum op 16 Juni den dag, waarop hij vóór vijftig jaar zijne geloften aflegde
in de Congregatie van den Allerheiligsten Verlosser of der redemptoristen. Om dit heuglijk feit te herdenken, heeft de
Nederlandsche kolonie te Rome besloten den Kardinaal dien dag een geschenk aan te bieden meldt de Tijd. Daarvoor
heeft zich een comité gevormd, waarvan (..) en de Zeereerw. Pater dr. Van Asseldonk, procurator van de Orde van het H.
Kruis, penningmeester-secretaris zijn. (..)’
Bron: Het Centrum 05-05-1925.
‘Pater L. Theissling O.P. + De plechtige begrafenis.
Gistermorgen heeft de plechtige begrafenis van het stoffelijk overschot van den Hoogeerw. Pater L. Theissling plaats
gehad. Tegen half elf, zoo wordt aan de “Mbd.” Geseind, het vastgestelde uur voor de plechtige H. Mis van Requim
kwamen steeds meer hooggeplaatste kerkelijke personen aan. We zagen (..) (o.a.) den HoogEerw. Heer A. van Asseldonk,
Procurator-Generaal van de orde der Kruisheeren (..)’
Bron: Het Centrum 18-05-1925.
‘Nederlandsche bedevaart naar Rome.
Gistermorgen is de eerste groep der Nederlandsche bedevaart in Rome aangekomen. De pilgrims, waaronder H.H. D.D. H.H.
de Aartsbisschop van Utrecht en de Bisschoppen van ‘s-Hertogenbosch en Breda, werden verwelkomd door (..) (o.a.) den
Hoog Eerw. Heer A. van Asseldonk, procurator-generaal van de orde der Kruisheeren(..)
Bron: Het Centrum 26-05-1925.
‘Nederlandsche Bedevaart naar Rome. Het vertrek.
Maandagmiddag zijn, naar de M(aa)sb(o)d(e) meldt de laatste pilgrims met Z.D.H. Mgr. Hopmans vertrokken, uitgeleide
gedaan door Mgr. Eras, de Hoogeerw. Paters Noots, Brocken, van Asseldonk (..) De geestdrift aan het station was zeer
groot.’
Bron: Het Centrum 20-01-1926.
‘“Bene Merentie”
De Romeinsche correspondent van de “Tijd”meldt: Onder hen, die de onderscheiding “Bene Merenti” ontvingen, wegens
den arbeid verricht voor de Vaticaansche Missieten[toon]stelling, behooren nog de Procurator der Kruisheeren, de
weleerw. Heer Asseldonk. (..)’
Bron: Het Centrum 10-04-1926.
‘Een vereeniging voor piesters. De vrienden van Israël.
Onder deze benaming heeft zich te Rom een vereeniging van Priesters geconstitueerd, welke zich ten doel stelt mede
te werken aan de bekeering van Israël. Naar het voorbeeld van St. Paulus zullen zij eerbied en hoogachting hebben voor
het Volk als zoodanig (X, 2. IX, 4 en 5); gebeden voor hen storten (ib. A, 1); medelijden met hen hebben (ib. IX, 1
en 2), zich zelf voor hen offeren (in. IX, 3); door het beoefenen van priesterlijke functies hen trachten te winnen
(ib. XI, 13 en 14). Verplichtingen:
- Een dagelijksch Memento in de H, Mis
- Dikwijls in preeken, conferenties etc. spreken over het uitverkoren Volk.
- Van tijd tot tijd er over schrijven of het geschrevene verspreiden.
- Waar noodig daadwerkelijk mede werken aan de bekeering en bekeerden geestelijk bijstaan.
- Vrijwillig offers brengen voor de bekeering van Israël.
Reeds gaven zich als leden op H.H.E.E. de Kardinalen van Rossum, Bonzano en Frühwirth. Voorzitter van der vereeniging
is de Benedictijner abt Benedictus Gariador en Secretaris de Hoogwaardige Pater Ant. Van Asseldonk, Proc. Gen. Van<
de Kruisheeren, Via di Monte Tarpeo 54, Roma. Inschrijving geschiedt gratis bij den secretaries. Ondergeteekende wil
zich; indien gewenscht, gaarne met opgave belasten. Ant. De Wit, Alg. Penningm. P.M.B., Arnhem, 6-4-’26.’
Bron: Het Centrum 16-04-1926.
‘Groot Kapittel der Kruisheeren-orde.
Men schrijft aan “Het Huisgezin”uit St. Agatha: Woensdagmorgen werd in de kloosterkerk alhier, het driedaagsch groot
Kapittel van de orde van het H. Kruid geopend met een pontificale Mis, welke om 8 uur door mgr. Hollman werd
opgedragen, geassisteerd door definitoren en prioren, die met twee afgevaardigden uit Hannut, Diest, Maesseyck
(België), Uden en Rotterdan waren gearriveerd. Als ceremoniarius fungeerde dr. Van Asseldonk, procurator der orde,
die voor dit Kapittel Zaterdag uit Rome te St. Agatha was aangekomen. Naar wij vernemen werden in de eerste zitting
tot definitoren gekozen de Eerw. Heeren Gerardus van Hil, prior te Diest, Andreas Huwenaars, prior te Maaseyck (België),
dr. Petrus Rutten, prior te St. Agatha en Andreas van Dooren, novicemeester te St. Agatha.’
Bron: Het Centrum 26-05-1926.
‘Hulde-comité Mgr. Dr. Eras.
Naar aanleiding van het zilveren priesterfeest van den Procurator van het Nederlandsche Episcopaat te Rome hebben
eenige zijner vrienden en kennissen een comité gevormd. (..) In elk geval ligt het in de bedoeling bij die feestgave
den jubilaris een album aan te bieden met de handteekeningen van hen, die er toe hebben bijgedragen. (..) (o.a.)
Prof. Dr. A. van Asseldonk O.S.Cr., Rome. (..)’
Bron: Het Centrum 20-08-1926.
‘Jaarvergadering van “Petrus Canisius”
Woensdag 2 September zal te Utrecht de jaarvergadering worden gehouden. (..) “Wat moet er gedaan voor Israël?” in
te leiden door Pater Dr. A. van Asseldonk O.S.C., Procurator der Kruisheeren te Rome. (..)’
Bron: Het Centrum 01-09-1926.
‘Rede van Pater Dr. A. van Asseldonk O.S.C., Procurator der Kruisheeren te Rome.
”De vrienden van Israël”. Pater Van Asseldonk, de stichter van het werk der “Amici Israël”, zette hierna het doel
dezer actie uiteen. Het gaat er om Christus Koning der Joden, Rex Judaeorum, te maken. Dat werk moeten wij priesters,
vrienden van Christus en dus ook vrienden van Israël, op de eerste plaats doen. Christus moet in ons leven en in
Christus moeten wij of liever Christus moet in ons Israël redden. Wij moeten bidden voor Israël. De “Amici Israël”
bidden iedere dag in het Memento voor de bekeering der Joden. Zij bestrijden met alle kracht het antisemitisme,
dat vooral in het buitenland nog stteds sterk heerscht en waaraan helaas ook priesters deelnemen. Spr(eker) deelde
mede, dat hij in Hongarije gesproken had met Mgr. Dr. Knebel en dat deze toegezegd had ook in Hongarije de actie
voor de bekeering der Joden in de Goddelijke Liefde te beginnen. De priesters moeten ook de leeken aansporen om te
bidden voor de Joden, die de broeders zijn van Christus naar het vleesch, maar het moet ook worden naar den geest.
De “Amici Israël” willen in rechtstreeksch contact zien te komen met de Joden door tot hen te gaan met de liefde
van Christus in de ziel. In Warschau bezocht spr(eker) met Prof. Klinkenberg den 83-jarigen opperrabijn. En die
83-jarige man “staande aan den rand zijn sleven, begon op te leven, toen wij hem spraken over de liefde Gods. De
God van Israël, zoo sprak hij, moge u zegenen met ontelbare zegeningen.” De oude opperrabijn beloofde te zullen
zeggen, dat in Kathol(ieke) Kerk begon op te vlammen te liefde tot Israël. Het Israël, waarover Christus tranen
gestort heeft. Christus heeft gewild, dat ook wij zouden weenen over Israël. Eeuwenlang heeft de Kerk geen intense
actie gevoerd tot de bekeering der Joden. Maar nu gaat Christus heerschen in de harten, nu gaat Christus weer
weenen en lijden voor Jeruzalem. Ook in Holland is dit werk der virenden Israëls in 4 bisommen reeds diocesan
begonnen. In het Aartsbisdom zal het, naar wij hopen, ook spoedig volgen. Spr(eker) besloot met een geestdriftige
opwekking om Christus te doen heersen – oportet illum regnare – ook over Israël. (Applaus). De voorzitter richtte
tot den hoogeleerde spreker een kort dankwoord, waarna een interessante gedachtenwisseling volgde. Aan deze
gedachtenwisseling namen deel Prof. Verhaar (Warmond), Prof. Dr. Korn, Prof. Titus Brandsma en Prof. De Langen
Wendels (Nijmegen); Pater Ten Have en Piet Kasteel. In een slotwoord onderstreepte Prof. Dr. Van Asseldonk nog
eens, dat de liefde van Christus ons bij het werk onder de Joden de wegen wijzen moet. (..)’
Bron: Het Centrum 11-04-1928.
In de jongste aflevering van de Acta Apostolicae sedis troffen wij de veroordeeling aan van een vereeniging die den
naam draagt “Amici Israël”: Vrienden van Israël. Reeds sedert enige jaren gaan vele Joden over tot de katholieke
Kerk, zodat sommigen zelfs beweren, dat de algemene terugkeer die Sint Paulus voorspeld heeft, reeds begonnen zou
zijn. De Priester-vereeniging “Amici Israël” werd eenige jaren geleden gesticht foot Abt Granion der Benedictijnen
en Pater van Asseldonk, algemeen Procurator der Kruisheeren te Rome. Talrijke priesters traden tot de vereeniging
toe, die haar in de rij hunner diocesane vereenigingen opnamen. De leiders dier vereeniging nu, hadden een boek
geschreven “Pax super Israël”, Vrede over Israël, welk boek zij ter goedkeuring voorlegden aan de Congregatie van
het H. Officie. Tevens verzochten zij ‘t oordeel van deze kerkelijke instelling te mogen vernemen over het karakter
en het doel hunner vereeniging. De kardinalen nu van deze congregatie die aangesteld [zijn door Z.H. de Paus heb]ben
het hoffelijk pogen van de leiders der vereeniging om de geloovigen op te wekken God te bidden voor de bekeering van
de Israëlieten tot het Rijk van Christus, ten volle erkend. Het is dan ook niet te verwonderen, als men alleen dit
doel beschouwt, dat van het begin af, niet alleen veel geloovigen en priesters, maar ook niet weinig Bisschoppen en
Kardinalen tot deze vereeniging toetraden. Immers de Katholieke Kerk heeft steeds gebeden voor het Joodsche volk en
de Apostolische Stoel heeft het steeds tegen onrechtvaardige vervolging beschermd, en gelijk hij alle haat en nijd
onder de volken veroordeelt, zoo ook veroordeelt hij ten sterkste den haat tegen het door God eenmaal uitverkoren
volk, haat namelijk, die men gewoonlijk anti-semitisme noemt. [Nu de vereeniging “Amici Israël”] echter een handelen
en spreken heeft aangenomen in strijd met den geest der Kerk en bepaaldelijk afwijkend van de heilige liturgie,
hebben de zeer Eminente Vaders van het H. Officie, na het votum van de Consultoren gehoord te hebben, in hunne
volledige vergadering op Woensdag 21 Maart 1928 gehouden besloten, de vereeniging “Amici Israël” te doen opheffen en
geboden, in het vervolg geen boeken of brochures meer te schrijven of uit te geven, die deze verkeerde beginselen
voorstaan. In de audiëntie op Donderdag 22 Maart door Z. H. aan het H. Officie toegestaan, heeft Z. H. de Paus deze
beslissing goedgekeurd en geboden haar te publiceren.’
Bron: Het Vaderland 20-03-1930.
‘Passagiers van het motorschip Indrapoera 19 maart van Rotterdam naar Batavia vertrokken: (..) eerw. Pater dr. A.
van Asseldonk.’
Bron: Het Vaderland 21-04-1938.
‘Nederlands Indië. Verleend wegens zevenjarigen dienst 9 maanden buitenlandsch verlof aan den eerwaarden heer A.
van Asseldonk, r.k. geestelijke van den tweeden rang, met den title van pastor van Bandoeng met ingang van 20 april
1938.’ |