![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
|
Familie van Claes Grieten van Heesch, alias van der AsseldonckWoonplaats: vermoedelijk geboren in Uden, op Asseldonck, na zijn huwelijk woonde hij in Heesch Beroep: boer Geboren: omstreeks 1350 Vader : Wellen van der Asseldonk Moeder: Margriet Overleden: mogelijk omstreeks 1350-1360 Gehuwd omstreeks 1380 met: Aleyt Kinderen: - ca. 1380: Wellen van der Asseldonck - ca. 1380: Hubrecht Claes van Nystelre, alias van der t'Eynde - ca. 1385: Peter Claes Grieten - ca. 1395: Claes Claes Grieten - ca. 1395: Jan Claes Grieten - ca. 1395: Aert Claes Grieten - ca. 1400: Aleyt Claes Grieten - ca. 1400: Liesbeth Claes Grieten - ca. 1405: Margriet Claes Grieten - ca. 1410: Luytgart Claes Grieten - ca. 1410: Roelof Claes Grieten Gegevens: 1. Claes Grieten wordt in akten als volgt genoemd: - Claes Grieten (Bron: BP 1176 (1376-1384), fol. 131; BP 1179 (1390-1394), fol. 721; BP 1180 (1393-1397), fol. 554; BP 1188 (1412-1413), fol. 432; BP 1194 (13 juli 1424), fol. 142; BP 1205 (1434-1435), fol. 273v-274; BP 1236 (1466-1467), fol. 202-202v) - Claes Grieten van Hees (Bron: BP 1179 (1390-1394), fol. 170; BP 1191 (1419-1420), fol. 500v; BP 1195 (10 mei 1425), fol. 250; BP 1197 (1426-1427), fol. 1) - Claes Grieten op die Asseldonc (Bron: BP 1195 (22 juli 1425), fol. 119) - Claes Grieten van der Asseldonck (Bron: BP 1241 (1471-1472), fol. 379) - Claes Grieten, zoon van wijlen Wellen van der Hassendonc (Bron: BP 1205 (1434-1435), fol. 273-274) 2. Zijn vader bezat een hoeve in Uden op die Asseldonck. Claes werd meestal 'van Hees' genoemd. Dit wijst er op dat hij in Heesch woonde. Wel bleef de boerderij 'op die Asseldock' in zijn bezit (BP 1236 (1466-1467), fol. 202-202v). Later was die boerderij eigendom van Claes' zoon Wellen. Alleen in de akten betreffende Uden wordt Claes 'van der Asseldonck' genoemd. 3. Behalve in Heesch (BP 1196 (1426-1427), fol. 1) en Uden was Claes' ook gegoed in Rosmalen (BP 1199 (1428-1429), fol. 110). 4. Wellen, een van Claes' zonen wordt in 1406-1407 als getrouwd vermeld. Wellens zoon Peter was vóór 31 januari 1421 getrouwd. Wellen zal dan vóór 1400 getrouwd zijn. Wellen moet dan rond of vóór 1380 geboren zijn. Roelof, een andere zoon van Claes was in 1433-1434 nog minderjarig (jonger dan 25) en op 8 november 1436 meerderjarig. Hij zal rond 1410 geboren zijn. Hieruit volgt dat de kinderen van Claes Grieten tussen omstreeks 1380 en 1410 geboren zijn. Claes zal dan omstreeks 1355 geboren zijn. 5. Claes Grieten vocht in 1388 aan Brabantse zijde mee tegen de Geldersen. Aan het Hof van de Brabantse hertog was in het voorjaar van 1388 het besluit genomen om een nieuwe poging te ondernemen om Grave op de Geldersen te heroveren. De reden was dat de Geldersen zich niet zouden hebben gehouden aan het vredesverdrag van 1387. De Geldersen waren namelijk, in tegenspraak met het akkoord, niet uit Grave weggetrokken. Zelfs hadden zij de stad extra van nieuwe verdedigingswerken voorzien en met manschappen versterkt. Een nieuwe Brabantse belegering van de hoofdstad van het Land van Cuijk moest echter beter geschieden dan het voorgaande mislukte beleg van 1386. In mei 1388 was de benodigde Brabantse troepenwerving voor de herovering van Grave in volle gang. Rotten uit de steden Leuven, Brussel, Nivelles en andere plaatsen tot ‘s-Hertogenbosch toe, werden opgetrommeld. Vanuit ’s-Hertogenbosch zou centraal naar Grave opgetrokken worden. De totale Brabantse troepenmacht zou ongeveer 40.000 man bedragen, waaronder 15.000 voetknechten, aangevoerd door 800 ridders te paard. De grote Brabantse legermacht, die inmiddels tot Herpen was opgetrokken, boezemde militaire verkenners en Willem hertog van Gelre grote angst in. Willem liet hertogin Johanna van Brabant weten alsnog bereid te zijn om Grave met zijn troepen te verlaten. In het Brabantse kamp was voor dit nieuwe Gelderse aanbod evenwel geen meerderheid te vinden; de Brabantse steden wilden zekerheid en buit of algehele geldelijke compensatie van de Gelderse hertog. De Brabantse legermacht vergden handen vol geld. Daarop volgde in de zomer van 1388 het herbeleg van Grave vanuit de zuidwestelijke oever van de Maas. De beschietingen en bombardementen op de stad haalden die hete zomer echter niet veel uit, zelfs een gehoopte uitbraak van pest, via overgeschoten kadavers met ondragelijke stank, bleef uit. De in Grave en omgeving gelegerde Gelderse troepen stoorden regelmatig de belegeraars. Brabantse bevoorradingstroepen, die onbeschermd in de nabijheid lagen van het Graafse kamp, werden door deze Gelderse krijgsmannen overvallen. Deze Geldersen hadden op verschillende plaatsen in het land van Cuijk hun kampementen en tenten opgeslagen, onder andere in en bij het Sambeekse kasteel Hatendonck. Brabant kon Grave aan de maaszijde niet belegeren. Via de Maas bleef er een open verbinding bestaan met het Gelderse achterland. De door de belegering gehoopte capitulatie en algemene overgave van de stad Grave bleef uit. De Brabantse legerleiding besloot daarop een schipbrug te bouwen om zo de proviandering van Grave over water af te snijden. De brug bouwden zij echter onder schootsafstand van de stad, zodat de Geldersen de halfgebouwde brug in brand konden schieten. Daarop besloten de Brabanders op een andere wijze een legeronderdeel naar de overzijde van de Maas te brengen. Op geheim gehouden plaatsen wilden ze via ondiepten en doorwaadbare plaatsen de Maas oversteken. Er werden twee geschikte oversteekplaatsen vastgesteld: één, stroomopwaarts van Grave, tussen Cuijk via het eilandje de Middelweerd naar Mook en één, stroomafwaarts, tussen Ravenstein en Niftrik. Ondanks de geheimhouding hiervan waren toch aanwijzingen over een mogelijke overtocht doorgedrongen tot hertog Willem. Hij wist alleen niet precies waar en wanneer die oversteek zou plaats hebben. Het Maaskasteel Middelaar bij Mook werd onder meer extra door Geldersen bezet en ook elders werden ruiterposten op de uitkijk uitgezet. Geheel onverwacht staken op een van de laatste dagen van juli 1388 circa 10.000 Brabanders, voor een deel ridders en knapen en voor een deel gewapende stedelingen, de Maas over tussen Ravenstein en Niftrik. De overtocht bij Ravenstein naar Gelders grondgebied verliep nagenoeg probleemloos. Doordat de militaire route en maasovertocht gepaard waren gegaan met veel plundering en brandstichting, wisten waarnemers van de Gelderse hertog de Brabantse legerlocaties in het Land van Maas en Waal. Rookpluimen verraadden hun posities in Wijchen, Niftrik, Keent en Balgoy. Prompt werd groot alarm geslagen in het Gelderse kamp. Hertog Willem besloot tot een directe aanval in de vroege morgen van de 30e juli over te gaan. De overgestoken Brabanders, moe van het plunderen en nog deels in hun harnas slapend, werden geattaqueerd. De verrassingsaanval van de Gelderse keurtroepen (gesproken wordt over vier of vijf honderd zwaar gewapende ruiters en knapen) geschiedde in vol galop. Hertog Willem had in zijn laatste toespraak zijn krijgers vurig toegesproken en gezegd: De heilige Maagd, aan wie ik mijn gelofte heb gedaan, zal voor ons strijden. Volgens de historicus Pontanus riep de hertog: ‘Voorwaarts! Voorwaarts! In naam van God en Sint Joris. Ontrol mijn banier. De heilige Maagd, die ik mijn gelofte heb gedaan, zal voor ons strijden!’ De felle attaque gebeurde op paarden met losse teugels, getrokken gevelde lans en luide aanroeping van de strijdkreet ‘Maria, Gelre, Gelre’. Een moedig jeugdig Gelders ridder, geheten Herman van Moerbeek, beet het spits af en galoppeerde spoorslags met zijn paard met gevierde teugel en groot bravoure door het Brabantse legerkamp. Met uitgetogen zwaard joeg deze jonge edelman op de vijand in. Daarbij staken hij en zijn ruitergroep direct een aantal Brabanders neer, waarop onder fel gedruys van de Geldersen, algehele paniek onder de Brabantse gelederen uitbrak. Circa drieduizend doden bleven op het slagveld. Een vluchtende ongeordende groep van circa 1200 Brabanders sprong vluchtend weer in de Maas en verdronk jammerlijk. Veel Brabantse edele ruiters, wier namen om discretie uit de kronieken gehouden zijn voor hun nageslacht, hadden al snel het hazenpad gekozen. De gehele slag duurde nauwelijks twee uur. Naast de gesneuvelde Brabanders werden er ook veel krijgsgevangen genomen. Volgens Nijhoff bedroeg het getal der gevangenen meer dan de Geldersen zelf aan manschappen telden. Krijgsgevangenen waarvoor de familie flink in de geldbuidel wilde tasten, konden later met losgeld vrijgekocht worden. Velen hadden zich overgegeven en zich in krijgsgevangenschap naar Nijmegen laten voeren. Willem I trok met zijn krijgsgevangenen en zeventien Brabantse banieren en enige buit rechtstreeks naar Nijmegen. Buiten Nijmegen zelf werden ook gevangenen in bewaring gehouden te Nijenbeek op de Veluwe. In Nijmegen bezocht de hertog meteen de Mariakapel, waar hij de Moeder Gods bedankte voor de overwinning. Zijn wapenuitrusting legde hij aan de voeten van het Mariabeeld neer alsook de vaandels of bannieren van zeventien gevangen Brabantse edelen. Diverse gevangenen werden in een toren van het Valkhof vastgezet. Een deel van de krijgsgevangenen zou zich meteen hebben vrijgekocht. Minder kapitaalkrachtige Brabanders zaten jaren gevangen en moesten muren metselen aan de zuidkant van het Valkhof. In het Gelders hertogelijk archief bevindt zich informatie betreffende het innen van het losgeld van Brabantse gevangenen, die gescat syn. De gevangenen kwamen van Hees, Nystelrade, Os, Berchgen, Roessmael ende Sunte Helprechts, Giffen, Dynteren, Heeswyc, Vechgel, Nuwelant en Erpe. Een van hen is CLAES MARG(RIET)DEN SOEN, waarvoor 10 schilden betaald werd. Dit is aan de lage kant. Van de 225 gevangenen die in de lijst genoemd worden betaalden er 154 meer dan 10 schellingen. Het losgeld wordt pas genoemd in de rekening van 1397-1398, wat betekent dat Claes jaren in Nijmegen vast heeft gezeten. Dat verklaart het gat tussen ca. 1385 en ca. 1395 tussen zijn eerste drie kinderen, en zijn latere 8 kinderen. Dat gat had ik al gereconstrueerd op basis van historische gegevens, voordat ik de lijst met krijgsgevangenen onder ogen kreeg. (Bronnen: Concept artikel van Rien van den Brand: ‘Brabant-Gelre na de veldslag bij Niftrik en Grave in 1388’; RAG, Arnhem, Hertogelijk Archief, Inv. nr. 229 f. (film 1012), rekening van rentmeester do de Boese van de periode 1397/1398, fol. 135v.) 6. In 1413-1414 trad Claes Grieten nog op in een akte (BP 1188 (1413-1414), fol. 432). In 1418-1419 was hij al overleden (BP 1191 (1418-1419), fol. 195v). Hij overleed dus omstreeks 1415. 7. Claes was getrouwd met Aleid. In 1426-1427 wordt genoemd: Peter, zoon van Claes Grieten en Aleid (BP 1196 (1426-1427), fol. 1). Zijn vrouw overleed ná hem. In 1440-1441 wordt Aleid, weduwe van wijlen Claes Grieten genoemd (BP 1211 (1440-1441), fol. 1). Claes' kinderen werden tussen circa 1380 en 1410 geboren. Het is mogelijk dat Claes vóór Aleid met een andere vrouw getrouwd was. |
||||
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
||||
![]() ![]() ![]() |